Het kosmologisch godsbewijs

Met een uiteenzetting van het Kalam kosmologisch godsbewijs

 

door

Jacques van der Meer

 

 

Samenvatting

In dit essay vindt in de eerste plaats een bespreking van het klassieke kosmologisch godsbewijs plaats. In de tweede plaats wordt een verdediging gegeven van het kalam kosmologisch godsbewijs. Dit bewijs wordt geleverd via de verdediging van de volgende premissen. (1) Het heelal heeft een begin; (2) Dit begin is veroorzaakt; (3) Deze oorzaak is persoonlijk.
De klassieke bewijzen van Aristoteles, Thomas van Aquino en Gottfried Leibniz worden geformuleerd. Vervolgens wordt de kritiek op deze bewijzen besproken, zoals deze o.a  door David Hume en Immanuel Kant gegeven is. Op deze kritiek wordt ingegaan om tot slot het kalam kosmologisch godsbewijs te presenteren. Een hedendaagse verdediger van dit bewijs is William Lane Craig. 

 

Moeilijkheid

 

Navigatietips:

Algemene disclaimer: zie onderaan

 


© Jacques van der Meer, Tilburg, juli 1998; februari 2000.

Samenvatting

In dit essay vindt in de eerste plaats een bespreking van het klassieke kosmologisch godsbewijs plaats. In de tweede plaats wordt een verdediging gegeven van het kalam kosmologisch godsbewijs. Dit bewijs wordt geleverd via de verdediging van de volgende premissen. (1) Het heelal heeft een begin; (2) Dit begin is veroorzaakt; (3) Deze oorzaak is persoonlijk.
De klassieke bewijzen van Aristoteles, Thomas van Aquino en Gottfried Leibniz worden geformuleerd. Vervolgens wordt de kritiek op deze bewijzen besproken, zoals deze o.a  door David Hume en Immanuel Kant gegeven is. Op deze kritiek wordt ingegaan om tot slot het kalam kosmologisch godsbewijs te presenteren. Een hedendaagse verdediger van dit bewijs is William Lane Craig. 

Inhoud

0. Inleiding

1. De oorsprong en inhoud van het bewijs

1.1 Het kosmologisch godsbewijs van Aristoteles
1.2 Het kosmologisch godsbewijs van Thomas van Aquino
1.3 Het kosmologisch godsbewijs van Gottfried Leibniz


2. Belangrijke kritiek op het bewijs

2.1 De kritiek van David Hume

2.2 De kritiek van Immanuel Kant
2.3 De circulariteit van het bewijs
2.4 De irrelevantie van het bewijs


3. Weerlegging van de kritiek

3.1 De vooronderstellingen bij de kritiek
3.2 Het bezwaar dat het bewijs circulair zou zijn
3.3 De oneindige keten van oorzaak-gevolg
3.4 Het geheel heeft geen verklaring nodig


4. Het Kalam kosmologisch godsbewijs

4.1 Het universum heeft een beginpunt in de tijd
4.1.1 Een actuele oneindigheid leidt tot zelfweerlegging of absurditeit

4.1.2 De onmogelijkheid van het overbruggen van oneindigheid
4.1.3 De Big bang kosmologie
4.1.4 De Tweede wet van Thermodynamica
4.2 Het beginpunt van het univerusm is veroorzaakt
4.3 De eerste oorzaak is persoonlijk.

5. Slot
6. Aanbevolen Literatuur


 1. Inleiding

"Waarom is er iets en veeleer niets?" is een beroemde uitspraak van de Duitse filosoof Gottfried Leibniz (1646-1716). En kunnen alle dingen die bestaan, dit bestaan uitzichzelf verklaren, of moet er nog een oorzaak zijn? Is er uiteindelijk geen eerste oorzaak?  Net zo min lijkt het mogelijk dat iets uit niets ontstaat. Alles wat bestaat is veroorzaakt door iets wat de reden van het bestaan in zichzelf heeft. Deze vragen dienen als uitgangspunt bij het kosmologisch godsbewijs.
Het kosmologisch godsbewijs heeft een lange geschiedenis achter de rug. Vanaf Plato en Aristoteles, is het door de Middeleeuwen heen tot in onze tijd een veelbesproken onderwerp. Het bewijs kent felle verdedigers en even zo goed felle bestrijders. Vooral in de laatste eeuwen leek het gedaan met allerlei mogelijke Godsbewijzen, waaronder het kosmologisch godsbewijs. In onze tijd krijgen godsbewijzen weer veel zeggingskracht. Veel natuurwetenschappelijke bevindingen in de 20e eeuw in de kosmologie, wijzen erop dat het universum een begin heeft. Kosmologen spreken dan ook steeds vaker over  "The Fine tuning of the Universe". De noodzakelijke en voldoende condities voor het universum moesten in het begin zo precies zijn geweest om leven op aarde tot stand te kunnen brengen, dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat het universum uit toeval is ontstaan. Er moet een ontwerper zijn, een intelligentie die dat gewild heeft. Het bewijs dat het universum een maker heeft vanwege het ontwerp van het universum, wordt het teleologisch godsbewijs genoemd. Dit bewijs zal hier niet besproken worden.

Een belangrijk bezwaar tegen bepaalde versies van het teleologisch godsbewijs, is dat gegeven een oneindige hoeveelheid tijd er altijd wel een keer een universum zal ontstaan met de eigenschappen die het nu heeft. Om dit teleologisch godsbewijs zeggingskracht te geven, moet in eerste instantie het bezwaar van de oneindige tijd weerlegd kunnen worden. Dit wordt gedaan door het kalam kosmologisch godsbewijs. Dit godsbewijs is het onderwerp van dit essay.

In de Middeleeuwen is er een fel debat geweest over de vraag of het universum begonnen is, of dat ze altijd heeft bestaan. Toen de werken van Aristoteles in christelijk Europa vertaald werden in het Latijn, botsten ze soms hevig met de inhoud van het christelijk geloof. De opvatting van Aristoteles dat het universum eeuwig is, zou haaks staan op de christelijke scheppingsgedachte. Een christelijk theoloog zoals Bonaventura meende dat op grond van strikt filosofische bewijzen aangetoond kon worden dat het universum begonnen moest zijn en onmogelijk eeuwig heeft kunnen bestaan. Het kalam kosmologisch godsbewijs, dat voor het eerst in de 9e eeuw geformuleerd werd binnen de Arabische wereld, stelt net als Bonaventura dat het aantoonbaar is dat het universum een begin heeft. De redenering van dit bewijs heeft de vorm van een reductio ad absurdum. Dit betekent dat wanneer we ervan uitgaan dat het universum eeuwig is, dit leidt tot contradictaire en absurde conclusies, en we daarom genoodzaakt zijn om het tegendeel te accepteren. In dit essay zullen twee van zulke absurdum argumenten gegeven worden, maar eveneens twee natuurwetenschappelijke bewijzen die pleiten voor een begin van het universum.
Niet alleen zal beargumenteerd worden dat het universum een begin heeft, maar ook dat dit begin veroorzaakt is en dat de beste verklaring voor die oorzaak, een onveroorzaakt en noodzakelijk persoon is die uit vrije wil, een tijdelijk effect zoals het bestaan van het universum realiseert .

Van het kosmologisch Godsbwijs bestaan verschillende versies. In de eerste plaats worden de bewijzen van Aristoteles, Thomas van Aquino en Gottfried Leibniz besproken. Vervolgens komt de belangrijkste kritiek aan bod van onder andere David Hume en Immanuel Kant. Tot slot zal het kalam kosmologisch godsbewijs geformuleerd worden zoals deze in onze tijd door William Lane Craig verdedigd is. 

1. De oorsprong en inhoud van het bewijs

Er zijn verschillende versies van het kosmologisch godsbewijs, welke afhankelijk zijn van het uitgangspunt wat gekozen wordt. Uiteindelijk eindigt men na een metafysische redenering bij het bestaan van een eerste oorzaak, beweger, grond, of oorsprong. Het eind van die redenering wordt meestal God genoemd.
Veel filosofen en theologen hebben een kosmologisch godsbewijs geformuleerd. Het uitgangspunt van het bewijs is altijd de ervaring van de algemene werkelijkheid. Een korte bespreking zal gegeven worden van het argument van Aristoteles, Thomas van Aquino en Leibniz.

1.1 Het kosmologisch godsbewijs van Aristoteles

 a. Dingen zijn onderhavig aan verandering. (is een observeerbaar gegeven)
 b. Alle verandering vindt van plaats van potentialiteit (mogelijk), naar actualiteit (werkelijk).
 c. Geen enkele potentialiteit kan zichzelf actualiseren (hout wordt bijvoorbeeld niet vanzelf een tafel).
 d. Daarom moet er een actualiteit zijn, die het mogelijke verwerkelijkt.
 e. Een oneindige regressie van verwerkelijkers is niet mogelijk, er moet een eerste actualiteit zijn.
 f.  Die eerste actualiteit, verwerkelijkt dingen met een doeloorzaak.

1.2 Het kosmologisch godsbewijs van Thomas van Aquino

Thomas heeft wat men noemt zijn vijf wegen naar God geformuleerd, die sterk zijn beïnvloed door Aristoteles. De eerste 3 bewijzen behoren tot het kosmologisch godsbewijs

1. Het bewijs vanuit de beweging

a. De dingen zijn in beweging (beweging is de meest duidelijke vorm van verandering).
b. Verandering is een beweging van mogelijk naar werkelijk.
c. Die verandering vindt plaats door iets wat dit mogelijk maakt.
d. Er kan geen oneindige regressie van verwerkelijkers of bewegers zijn.
e. Daarom moet er een eerste beweger zijn, die zelf niet bewogen wordt.
f. Deze eerste beweger is wat we allen God noemen.

2. Het bewijs vanuit de causaliteit

a. Er zijn werkoorzaken in de wereld.
b. Iets kan niet de werkoorzaak van zichzelf zijn (want dan zou deze aan zichzelf vooraf moeten gaan).
c. Er kan geen oneindige regressie van werkoorzaken zijn. Tenzij er een eerste oorzaak is die zelf niet veroorzaakt is  kan er geen er oorzakelijkheid zijn.
d. Daarom moet er een eerste oorzaak zijn en dit is we allenl God noemen.

3. Het bewijs van mogelijkheid en noodzakelijkheid

a. Er zijn wezens die beginnen te bestaan en ophouden te bestaan (contingente wezens).
b. Niet alle wezens kunnen contingente wezens zijn, want wat begint te bestaan, ontstaat door iets wat alreeds bestaat. Iets kan niet uit niets ontstaan.
c. Daarom moet er een eerste wezen zijn die noodzakelijk bestaat ( die niet begonnen is en niet ophoud te bestaan).
d. Er kan geen oneindige regressie van noodzakelijke wezens zijn (daar een noodzakelijk wezen anders een contingent wezen zou zijn).
e. Daarom moet er een eerste wezen zijn, die noodzakelijk is in zichzelf en niet afhankelijk is van iets anders voor diens bestaan.
f. Dit noodzakelijke wezen is wat we allen God noemen.

1.3. Het kosmologisch godsbewijs van Gottfried Leibniz

Het argument van Gottfried Leibniz heeft als onderliggende gedachte wat men noemt het beginsel van voldoende grond (principle of sufficient reason). Het beginsel van voldoende grond stelt dat voor ieder feit of gebeurtenis er een voldoende oorzaak of reden gegeven moet kunnen worden waarom datgene is.

a. In al datgene wat verandert, ontbreekt de reden voor diens bestaan
b. Er is een voldoende reden voor ieder ding, hetzij in zichzelf hetzij buiten zichzelf.
c. Er moet er een oorzaak zijn buiten deze wereld om diens bestaan te kunnen begronden.
d. Deze oorzaak is op zichzelf voldoende of heeft een oorzaak buiten zichzelf.
e. Er kan geen oneindige regressie van voldoende oorzaken zijn, omdat dan nooit een eindconclusie bereikt zal worden.
f. Daarom moet er een eerste oorzaak zijn, die voldoende grond heeft in zichzelf om te kunnen bestaan.

2. Belangrijke bezwaren tegen het bewijs

Op de klassieke godsbewijzen is veel kritiek geweest. In het volgende wordt de kritiek gegeven.

2.1 De kritiek David Hume

De Schotse scepticus David Hume heeft verschillende kritieken gegeven tegen de Godsbewijzen. Ik zal er een aantal noemen

a. Bij elk gevolg moet een adequate oorzaak zijn. Aangezien de wereld een eindig gevolg is, moeten we een verklaring vinden die adequaat is bij dit gevolg. Dit zou betekenen dat we het bestaan van een eindige oorzaak moeten aannemen om dit gevolg adequaat te kunnen verklaren. Daarom is de beste conclusie bij het kosmologisch bewijs, het bestaan van een eindige God.

b. Een oneindige keten van oorzakelijkheid is mogelijk volgens Hume. Het enige wat gesteld hoeft te worden is dat een oorzaak altijd vooraf gaat aan een gevolg. Daarom zal gegeven een oneindige hoeveelheid tijd, de oorzaak altijd vooraf gaan aan het gevolg en is het idee van een begin niet nodig.

c. Het universum als geheel heeft geen oorzaak nodig, enkel de afzonderlijke delen. Het principe van voldoende grond gaat enkel op voor de afzonderlijke delen niet voor het universum als een geheel. De afleiding dat uit de oorzakelijkheid van de delen, de oorzakelijkheid van het geheel vastgesteld wordt is niet noodzakelijk. Wanneer ik een huis zie, kan ik zeggen dit huis is veroorzaakt. Het leggen van een fundering, het bouwen van muren en het aanbrengen van ramen zijn elk door verschillende oorzaken tot stand gekomen, daarom hoeft dit geheel niet één oorzaak te hebben.

d. Misschien is het zo dat er ooit een eerste oorzaak is geweest, maar dat betekent nog niet dat deze nog steeds bestaat.

2.2 De kritiek van Immanuel Kant

a. Het kosmologisch bewijs berust op een niet geldige vorm van het ontologisch godsbewijs. Om een logisch noodzakelijke (dit betekent: logisch onvermijdelijk) conclusie te bereiken, verlaat het kosmologisch argument het gebied van de ervaring van waaruit deze begint en introduceert ze het concept van een noodzakelijk wezen. Dit zogenaamde ontologische (a-priori) argument is wellicht noodzakelijk, maar niet valide om te kunnen concluderen vanuit de ervaring dat dit wezen moet bestaan. Nergens in de ervaring is een noodzakelijk wezen gegeven.

b. Uit a volgt dat het veronderstellen van een concept van een noodzakelijk wezen niet voldoende opgehelderd kan worden. Het is niet duidelijk wat de betekenis van een noodzakelijk wezen is.
In samenhang hiermee wijst Kant het ontologisch godsbewijs ook af. Het ontologisch godsbewijs is in tegenstelling tot het kosmologisch godsbewijs een redenering die niet op de ervaring gebaseerd is , maar puur op basis van een begrip. Kant wijst dit bewijs af, omdat bestaan op zichzelf geen eigenschap is, maar een voorwaarde om eigenschappen te bezitten. Overigens wees Thomas van Aquino het ontologisch bewijs ook al af.

c. Een oneindige regressie van oorzaken is logisch gezien mogelijk. Het principe van voldoende grond vereist dit zelfs, want deze vereist voor ieder feit een voldoende reden.

d. Ook al toon je met het bewijs het bestaan van een eerste oorzaak aan, dan wil dit nog niet zeggen dat het de God van de Bijbel is.

2.3 De circulairiteit van het bewijs

Het argument is circulair omdat men stopt bij datgene waar men wil stoppen. Het beginsel van voldoende grond is een arbitraire keus. De theïst geeft het beginsel van voldoende grond op zodra het uitkomt bij een wezen wat hij God noemt. De atheïst is in dit geval net zo gerechtvaardigd dit principe op te geven bij het het bestaan van de wereld. De atheïst stopt zodra hij bij het bestaan van de wereld is aangekomen.

2.4 De irrelevantie van het bewijs
Personen die niet geloven raken niet overtuigd door het bewijs.


3. Weerlegging van de kritiek

Er zijn meerdere bezwaren tegen het kosmologisch godsbewijs. In het hiernavolgende zullen we zien waar de bezwaren tegen het bewijs op berusten.Vervolgens worden enkele criteria geformuleerd bij een mogelijk kosmologisch godsbewijs en tot slot wordt in (4) het kalam kosmologisch godsbewijs geformuleerd.

3.1 De vooronderstellingen bij de kritiek op het kosmologisch bewijs

Eén van de belangrijkste bezwaren tegen het kosmologisch godsbewijs berust op wat eerder al genoemd werd: het beginsel van voldoende grond. Het beginsel van voldoende grond zegt: voor elk feit moet een voldoende reden of oorzaak gegeven kunnen worden. Uit dit beginsel van voldoende grond volgt: het evidentialistische bezwaar tegen het geloof in God. Dit bezwaar zegt dat het niet rationeel is om in God te geloven omdat er niet voldoende bewijs voor is. De godsbewijzen zouden te kort schieten door dit bezwaar. Het bezwaar eist als uitgangspunt dat men een vrijwel sluitend bewijs moet kunnen formuleren wil iets rationeel aanvaardbaar zijn.

Dit bezwaar heeft duidelijk een tijdsgebonden element. Het beginsel van voldoende grond eist een verklaring op het gebied van de rede, terwijl bijvoorbeeld Thomas van Aquino zijn argumenten formuleerde in het licht van wat men noemt 'existentiële onvermijdelijkheid', deze eist een verklaring niet op het gebied van de rede, maar in de werkelijkheid zelf, in de zijnssfeer. De eerste is dan gebaseerd op logische noodzakelijkheid, de laatste op existentiële onvermijdelijkheid.

Een klein voorbeeld kan dit duidelijke maken. Ik kan zeggen dat ik niet voldoende reden heb om te denken dat ik besta, het is denkbaar dat ik niet besta. In werkelijkheid kan ik deze uitspraak niet erkennen. Het feit dat ik besta is in werkelijkheid een onvermijdelijk aspect van mijn ervaring (existentie). Ik moet al bestaan om dit te kunnen zeggen.

Wat we zullen zien is dat bij generalisatie van het uitgangspunt van het 'evidentialistische bezwaar' vrijwel alle gebieden van de wetenschap niet meer rationeel zijn en daarom deze eis niet consequent vastgehouden kan worden. Men stelt strengere eisen aan de geldigheid van een godsbewijs, dan aan de geldigheid van de resultaten van de natuurwetenschap.

Het evidentialistische bezwaar dat men een absoluut bewijs moeten kunnen formuleren voor het bestaan van God is een bezwaar die pas zijn intrede heeft gedaan tijdens de Moderne Tijd. Vanaf die tijd begonnen ook de problemen met het bewijs. Vandaar moeten enkele uitgangspunten vastgesteld worden, wanneer in het navolgende het kalam kosmologisch godsbewijs wordt geformuleerd. Dit kosmologisch bewijs heeft als uitgangspunt:

a. Het is niet een rationeel sluitend bewijs, het is altijd mogelijk om tegenbewijs te geven

b. De kracht van het bewijs ligt in het cumulatieve aspect, dit wil zeggen in de hoeveelheid bewijs die verzamelt wordt voor het bestaan van God.

c. Het bewijs krijgt hierdoor een waarschijnlijkheidskarakter in plaats van een noodzakelijk karakter.

Het evidentialistische bezwaar had als eis dit noodzakelijk karakter (zie c). Aangezien aan deze eis van noodzakelijkheid in geen enkele tak van wetenschap voldaan kan worden, verliest het bezwaar behoorlijk aan zeggingskracht. Een gebied als de natuurwetenschap is bij uitstek een ervaringswetenschap. Een wetmatigheid wordt opgesteld aan de hand van een eindige set van observatiegegevens. De noodzakelijkheid van de wetmatigheid is verondersteld, maar kan nooit definitief vastgesteld worden. Daarom kan ditzelfde gezegd worden bij de Godsbewijzen. De Godsbewijzen zijn eveneens afhankelijk van de ervaring, net als de natuurwetenschappen. De natuurwetenschap werkt met data, de godsbewijzen gaan via die data naar de achterliggende grond en naar de intellectuele verklaring van die data. De conclusies is dat de godsbewijzen niet de claim maken sluitende bewijzen te zijn, omdat ze net zozeer als de natuurwetenschappen bewijzen zijn die vanuit de menselijke ervaring starten. Het verschil tussen het godsbewijs en de de bewijzen van de natuurwetenschap is dat de eerste op een metafysische redenering berust, en de tweede niet.
De godsbewijzen staan qua bewijskracht wellicht sterker dan de bevindingen van de natuurwetenschap. Om de eenvoudige reden, dat de godsbewijzen van de meest algemene en directe ervaring uitgaan, terwijl de natuurwetenschappelijke bevindingen vaak afhankelijk zijn van experimenten die niet behoren tot de algemene ervaring.


3.2 Het bezwaar dat het bewijs circulair zou zijn

Eén van de bezwaren tegen het kosmologisch godsbewijs is dat deze onvermijdelijk circulair is. Het beginsel van voldoende grond wordt opgegeven, daar waar een persoon dit zelf wil. De theïst eindigt met het bestaan van God, de atheïst met het bestaan van de wereld.  Laten we eens nader bekijken of dit argument klopt.

In dit argument wordt verondersteld dat De wereld en God in dezelfde categorie geplaatst kunnen worden Nader bekeken is dit niet het geval. Wanneer we kijken naar de concepten is er een fundamenteel verschil tussen deze twee. De wereld is als bestaande contingent (afhankelijk), terwijl in de definitie van God impliciet aanwezig is dat deze existentieël noodzakelijk is. Het is wel zinvol om te vragen naar wat de oorzaak van de wereld is, daar de idee dat iets uit niets kan ontstaan absurd is. Bij de vraag naar God ligt dit anders, vragen naar wat de oorzaak van God is, is een zelfweerleggende vraag. God is per definitie noodzakelijk. Vragen naar wat de oorzaak van een noodzakelijk wezen is heeft dan ook geen enkele zin, daar een noodzakelijk wezen zijn bestaan aan niets anders te danken heeft dan zichzelf.

Kunnen we dan niet zeggen dat de wereld (universum) noodzakelijk is? In het straks genoemde Kalam bewijs wordt verdedigd dat het bestaan van de wereld geen noodzakelijkheidskarakter kan dragen, maar contingent is.

3.3 De oneindige keten van oorzaak en gevolg

Een bezwaar tegen het kosmologisch bewijs, is dat het mogelijk is dat er een oneindige keten van oorzaak en gevolg bestaat. Wanneer het wel mogelijk is om een oneindige keten van oorzaak en gevolg te denken, dan zou deze ook kunnen bestaan. Bij het Kalam bewijs zal verdedigd worden, dat een actuele oneindigheid van oorzaak en gevolg in het denken wel mogelijk is, maar in werkelijkheid niet mogelijk is en leidt tot absurditeit.


3.4 Het universum als geheel heeft geen verklaring nodig

Het kosmologisch bewijs leidt af van de afzonderlijke delen tot een eerste oorzaak. Eerder werd genoemd het huis als geheel en de oorzaken van de afzonderlijke delen. Het geheel kan veroorzaakt zijn door een gelijktijdige grotere hoeveelheid oorzaken, die los van elkaar staan. Met het Kalam bewijs zullen we zien, dat het universum als geheel terug te leiden is tot een oorzaak die persoonlijk is.


4 Het Kalam kosmologisch godsbewijs

Het kalam kosmologisch godsbewijs draagt de naam kalam, wat verwijst naar de Arabische filosofie en theologie uit de Middeleeuwen. Een hedendaagse verdediger van dit argument is William Lane Craig. In het oorspronkelijke argument van Craig, verdedigt hij niet de derde premisse. Dat wordt hier wel gedaan.

Het Kalam argument steunt op de volgende premissen.

1. Het universum heeft een beginpunt in de tijd

2. Het beginpunt van het universum is veroorzaakt

3. De oorzaak voor het beginpunt van het universum is persoonlijk.


4.1 Het universum heeft een beginpunt in de tijd

In de Middeleeuwen is er een fel debat geweest over de vraag of het universum begonnen is, of dat ze altijd heeft bestaan. Toen de werken van Aristoteles in Christelijk Europa vertaald werden in het Latijn, botsten ze soms hevig met de inhoud van het christelijk geloof. De opvatting van Aristoteles dat het universum eeuwig is, staat haaks op de christelijke scheppingsgedachte. Het kalam kosmologisch godsbewijs stelt dat het aantoonbaar is dat het universum een begin heeft. De redenering heeft de vorm van een reductio ad absurdum. Dit betekent dat wanneer we ervan uitgaan dat het universum eeuwig is, dit leidt tot contradicties en daarom het tegendeel geaccepteerd moet worden. De premissen worden nu één voor één bewezen. De eerste premisse steunt op de gedachte dat een actuele oneindigheid niet kan bestaan. Een actuele oneindigheid betekent een oneindigheid die in de werkelijkheid aangetroffen wordt. Tegenover een actuele oneindigheid staat een potentiële oneindigheid, ofwel een mogelijke oneindigheid. Oneindigheid is denkbaar, maar dat betekent nog niet automatisch dat ze ook in onze werkelijkheid bestaat, dat ze actueel is.
 Er zullen twee wijsgerige en twee natuurwetenschappelijke bewijzen worden gegeven voor premisse 1.
(opmerking: bij de aanbevolen literatuur is het boek:  Craig, William Lane, and Quentin Smith. Theism, Atheism, and Big Bang Cosmology. Oxford: Clarendon Press, 1993, hierin een uitgebreide discussie over dit bewijs. Smith geeft tegenargumenten.)  

4.1.1 Een actuele oneindigheid leidt tot zelfweerlegging of absurditeit..

Stel dat er een bibliotheek is met een oneindig aantal boeken. Veronderstel dat deze bibliotheek een oneindige hoeveelheid rode boeken, en een oneindige hoeveelheid zwarte boeken bevat. Kunnen we nu zeggen dat de hoeveelheid zwarte boeken, gelijk is aan het aantal rode en zwarte boeken bij elkaar? Dat kunnen we zeggen en dat klinkt natuurlijk heel vreemd. Dit wordt nog vreemder door het volgende: stel we verwijderen hierna alle zwarte boeken uit de bibliotheek. Hoeveel boeken hebben we dan nog in de bibliotheek staan? Het antwoord is: een oneindig aantal rode boeken. Dit betekent dat het aantal boeken in de bibliotheek na de verwijdering van alle zwarte boeken niet gewijzigd is.

Laten we hiernaast ook nog eens aannemen dat elk boek een oneindige hoeveelheid pagina's heeft. Dit zou betekenen dat het aantal pagina's in het eerste boek gelijk zouden zijn aan alle pagina's van de boeken in de bibliotheek bij elkaar. Zoals je ziet leidt het spreken over een werkelijke oneindigheid tot allerlei absurde gevolgen. Wiskundigen zeggen dan ook, dat het idee van oneindigheid nergens in de werkelijkheid wordt aangetroffen. Dus met andere woorden: oneindigheid bestaat enkel in het verstand, maar niet in de werkelijkheid. Het toepassen van een actuele oneindigheid leidt tot allerlei contradictiore en dus absurde gevolgen, zoals in het bovenstaande met het bibliotheekvoorbeeld aangetoond werd. We moeten dus concluderen dat het spreken over een actuele oneindigheid tot absurditeit leidt en zelfweerleggend is, en en dus niet waar kan zijn.

Hiermee kunnen we dus een belangrijke kritiek op het kosmologisch godsbewijs beantwoorden, namelijk de kritiek dat een oneindige keten van oorzaak en gevolg kan bestaan. Wanneer iemand nu zegt dat de keten van oorzaak en gevolg oneindig kan zijn, veronderstelt deze dat een actuele oneindigheid in de werkelijkheid kan bestaan. Er is nog een belangrijk bezwaar tegen een actuele oneindigheid.


4.1.2 De onmogelijkheid van het overbruggen van een actuele oneindigheid 

Het heden is tot stand gekomen door een opeenvolging van oorzaken in de geschiedenis van het universum. Wanneer het verleden niet plaats gevonden zou hebben, zou het heden niet kunnen bestaan, omdat het heden de overbrugging is van het verleden. Het verleden draagt een specificeerbare vastgestelde hoeveelheid van gebeurtenissen in zich. De keten van die gebeurtenissen moet een eerste gebeurtenis hebben. Zonder een eerste gebeurtenis, zou er geen tweede, derde, of Nde gebeurtenis kunnen zijn, die tot het huidige moment t leidt.
Als het verleden uit een oneindige reeks van oorzaken en gevolgen zou bestaan, dan zouden we nooit het heden kunnen bereiken, omdat het heden de overbrugging is van alle gebeurtenissen uit het verleden. Een actuele oneindigheid waarbij gebeurtenissen elkaar in de tijd opvolgen leidt dus tot de absurde conclusie dat het heden niet bestaat.

Om de eindigheid van het verleden vast te stellen en om duidelijk te maken dat een oneindig verleden niet kan bestaan, wordt  met het volgende voorbeeld duidelijk. Stel dat we gevraagd worden om te tellen tot oneindig, dan zullen we ontdekken dat hoe lang we ook tellen, we altijd bij een getal uitkomen die we kunnen vaststellen en waar we weer een nieuw getal aan toe kunnen voegen. We kunnen met ons tellen nooit oneindig bereiken, laat staan dat we erover heen kunt tellen, we blijven altijd in het eindige. Daarom kan het verleden niet oneindig zijn, omdat het heden een opeenvolging is van alle gebeurtenissen in het verleden. Zou dit verleden oneindig zijn, dan zou het heden nooit bereikt kunnen worden, omdat het heden dan de overbrugging zou zijn van een oneindige hoeveelheid tijd.
Maar we hebben nu eenmaal het heden bereikt, dus een actuele oneindigheid bestaat niet want het verleden is eindig.


4.1.3 De Big Bang kosmologie

Op grond van natuurwetenschappelijke bevindingen van de afgelopen eeuw, met name in de kosmologie is men tot de conclusies gekomen dat het universum uitdijt en dat deze uitdijing tot stand kwam door een explosie een
tientaal miljard jaar geleden wat men de Big Bang noemt en die naar een begin wijst. Daarnaast heeft men vastgesteld dat de
wetten van de algemene relativiteit van Einstein ertoe leiden dat het heelal een "beginpunt" (een "singulariteit") heeft, waarbij
zowel de ruimte als de tijd-dimensies van het universum nul waren en waarbij het universum is ontstaan en zich daarna heeft
uitgedijt. De Big Bang cosmologie bevestigt de bovenstaande conclusie: het universum heeft een begin.

Een bezwaar dat men vaak noemt is het bezwaar: wat was er voor de Big Bang? Een antwoord hierop is dat de Big Bang het eerste moment van de tijd was, niet in de tijd. Er was geen tijd voor het eerste moment van de tijd. Wat voor het eerste moment bestond is tijdloos. God kan causaal gezien voor het eerste moment van tijd bestaan, dit is volstrekt logisch en coherent om te accepteren. Sommige mensen hebben gezegd dat dit eigenlijk hetzelfde is als vragen naar wat er is ten noorden van de noordpool. De fout in dit bezwaar zit hem in het feit dat vragen naar wat ten noorden van de noordpool is, er automatisch een ruimtelijk aspect bij komt kijken. Dit is anders wanneer je zegt dat God voor het eerste moment van tijd bestond. God komt hier niet in een tijd-ruimte dimensie te staan, Hij staat er volledig buiten.

4.1.4 De tweede wet van de thermodynamica

Dit argument berust op het principe van verval wat entropie genoemd wordt. Dit principe zegt dat het geheel van orde en samenhang in het universum langzaam afneemt. Een voorbeeld kan hierbij helpen. Stel ik kom een kamer binnen waar een kop koffie op tafel staat, deze koffie is nog warm. De tweede wet van thermodynamica stelt dat deze koffie langzaam afkoelt tot de warmte-energie evenredig verdeeld is met de gemiddelde temperatuur in de kamer, en de inhoud van het kopje even warm is als de rest van de kamer.
Dit heeft een belangrijke consequentie: als het universum eeuwig zou zijn en de geschiedenis oneindig, dan zou het universum een oneindige tijd geleden volledig moeten zijn afgekoeld en de energie evenredig verdeeld zijn. Dit is duidelijk niet het geval. De tweede wet van thermodynamica geeft aan dat het universum een begin moet hebben gehad en niet oneindig bestaan heeft.

4.2 Premisse 2: Het beginpunt van het universum is veroorzaakt

In premisse 1 werd verdedigd dat het universum een begin heeft in de tijd. Het meest redelijke hierbij is te veronderstellen dat dit begin veroorzaakt is. Het idee dat iets uit niets kan ontstaan is absurd. Hoewel er kosmologen zijn die menen dat dit wel mogelijk is verwarren zij fysische met metafysische begrippen. (zie binnenkort het artikel van Bruno Gedressac). 
Bij gebeurtenissen en bij contingente dingen is het uiterst zinvol te vragen naar wat de oorzaak van deze dingen zijn.  Het universum is een contingent gegeven. Daarom is het uiterst zinvol te vragen naar wat de oorzaak is van het universum.
In tegenstelling tot dit is de vraag naar wat God veroorzaakt heeft niet zinvol. God is geen gebeurtenis of een afhankelijk (contingent) wezen. God is een noodzakelijk wezen en heeft daarom geen oorzaak nodig. Vragen naar de oorzaak van een onveroorzaakt wezen is een categoriefout. Omdat het universum veroorzaakt is, is er een eerste gebeurtenis in de tijd. Aangezien het universum een contingent geheel is, moet het een eerste oorzaak hebben die hieraan vooraf gaat, omdat de idee dat iets uit niets kan ontstaan absurd is..

4.3 Premisse 3: De oorzaak voor het beginpunt van het universum is persoonlijk

We hebben aangetoond dat het universum niet oneindig kan zijn, en dat het beginpunt van het universum een oorzaak moet hebben, omdat het een contingent geheel is. Er zijn twee mogelijkheden bij deze oorzaak. De oorzaak van het universum is  persoonlijk wezen, of de oorzaak is onpersoonlijk, wat betekent mechanisch.

 Zou het begin van het universum door een onpersoonlijke mechanische oorzaak verklaard kunnen worden?
Stel dat we bevroren water aantreffen dat veroorzaakt is door een temperatuur die van eeuwigheid af al onder nul is, dan zou dit betekenen dat ook dat water al eeuwig bevroren is. Want hoe kan een temperatuur die altijd al onder nul is, het zodanig realiseren dat water plotseling in de tijd bevriest? 
Het universum is een tijdelijk effect, we hebben gezien dat ze begonnen is in de tijd. Wanneer ze veroorzaakt is door een onpersoonlijke mechanische oorzaak, dan is het uiterst moeilijk te verklaren waarom dat universum plotseling begonnen is. Net zoals het onmogelijk is te begrijpen hoe bij een temperatuur die van eeuwigheid af al onder nul is, water plotseling in de tijd kan bevriezen, is het onmogelijk te begrijpen hoe een tijdelijk effect als het universum plotseling ontstaat als de oorzaak een onpersoonlijke mechanische oorzaak is.
Bij het ontstaan van het universum moeten de noodzakelijke en voldoende condities aanwezig zijn. Bij een mechanische oorzaak zouden die condities altijd al aanwezig moeten zijn, dus dan zou het universum een eeuwigheid geleden al ontstaan moeten zijn. Maar het universum is begonnen en eindig. Hoe is dit dan mogelijk?

De enige aannemelijke verklaring voor een eeuwige oorzaak die een tijdelijk effect realiseert, is dat een persoon uit vrije wil een tijdelijk effect realiseert zoals het bestaan van het universum, wat zoals we zagen een beginpunt moet hebben die veroorzaakt is. Enkel een persoonlijk en vrij wezen kan vanuit een eeuwige oorzaak, een tijdelijk effect realiseren.

 Een voorbeeld kan dit duidelijk maken. Stel dat een man van eeuwigheid aan al op een stoel zit en plots het besluit neemt om te gaan staan en dit besluit ook uitvoert. Deze man realiseert een tijdelijk effect door de vrije keus te maken om te gaan staan. Als het gaan staan van de man door mechanische oorzaken bepaald zou zijn, dan had de man een eeuwigheid geleden al moeten gaan staan, omdat dan de noodzakelijke en voldoende condities aanwezig hadden moeten zijn. Wanneer de man uit vrije wil gaat staan, dan kan de noodzakelijke voorwaarde altijd wel aanwezig zijn geweest, de man heeft namelijk altijd de mogelijkheid om te gaan staan omdat hij een gezond lichaam heeft. De voldoende voorwaarde om te gaan staan is er pas wanneer de man besluit om te gaan staan. Als nu de noodzakelijke en voldoende voorwaarden aanwezig zijn, dan zal de man gaan staan, bij het ontbreken van één van die voorwaarden niet. Wanneer noodzakelijke en voldoende voorwaarden aanwezig zijn, dan zal het effect altijd gerealiseerd worden. Bij een mechanisch proces waarbij een effect gerealiseerd wordt zullen de noodzakelijke en voldoende voorwaarden aanwezig zijn. Wanneer een onpersoonlijk, mechanistische oorzaak van eeuwigheid af aan al had bestaan, dan had in diezelfde eeuwigheid het effect al gerealiseerd moeten zijn. Maar zoals we zagen is het universum begonnen en daarom kan de mechanische oorzaak niet kloppen.
Met andere woorden: een tijdelijk effect vanuit een oneindige oorzaak kan enkel gerealiseerd worden, wanneer deze oorzaak, een persoonlijke oorzaak is.


5. Slot

We hebben gezien dat het universum een begin heeft in de tijd. Er zijn twee filosofische en twee natuurwetenschappelijke bewijzen voor gegeven. Vervolgens is de beste verklaring dat dit universum veroorzaakt is. De enige zinvolle verklaring voor het bestaan van een tijdelijk effect als ons universum is dat er een oneindig, noodzakelijk en vrij persoon is die dit effect realiseert. We hebben dus niet alleen aangetoond dat het universum een oorzaak heeft, maar dat deze oorzaak ook een persoonlijke oorzaak is. Wanneer het universum ontstaat als gevolg van een vrije handeling van een persoonlijk schepper, betekent dit dat het universum voor haar bestaan afhankelijk is van de wil van deze schepper. Net zoals ik uit vrije wil verkies om mijn arm op te tillen, zal mijn arm opgeheven blijven zolang ik dat wil. In die zin blijft het universum bestaan zolang de schepper dit wil. Daarmee kan dus ook het argument van David Hume beantwoord worden uit 2.1.c, dat de wereld misschien wel veroorzaakt is, maar dat deze oorzaak zelf niet meer hoeft te bestaan.

Met dank aan Bruno.D.Gedressac voor suggesties en verbeteringen.


6. Aanbevolen Literatuur

© Jacques van der Meer, Tilburg. juli 1998; februari 2000


Aantal bezoekers sinds 14 feb. 2000:

 


UNIVERSI FINIS VERITAS!

Pagina Layout: Copyright © 1998-2000 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 14feb. 2000
Pagina bijgewerkt op: 16 feb. 2000

Algemene disclaimer: 
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek (verder aangeduid met: "de stichting") om wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz. vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting. 
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische, irrationele, bijgelovige, occulte, enz.)  eigenschappen aan bepaalde groepen, stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen. 
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen. Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en de stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.