Een bespreking van de kentheorie van Alvin Plantinga

door

Jacques van der Meer

Navigatietips:

 


Copyright © 1999, Jacques van der Meer, Tilburg

Samenvatting.

In dit artikel wordt een uiteenzetting gegeven van de kentheorie van de filosoof Alvin Plantinga. Plantinga heeft o.a veel geschreven over de rationaliteit van het godsgeloof. Volgens Plantinga heeft het christelijk geloof epistemisch (kentheoretisch) gezien geen rechtvaardiging nodig om rationeel te zijn. De christelijke geloofsuitspraken zijn "warranted" (gewaarborgd), en zijn rationeel ook al kun je er geen enkel argument voor bedenken. Bekeken wordt hoe Plantinga tot zijn theorie komt, welke kritieken hij uit op de standaard opvatting van kennis en tot slot wat de eventuele moeilijkheden zijn met de theorie van Plantinga.

Inhoud

Inleiding.

Het christelijk geloof heeft de afgelopen eeuw behoorlijk wat te verduren gehad aan de filosofie faculteiten in Europa en Amerika. Met de opkomst van het logisch-positivisme en volgend de taalfilosofie in de analytische filosofie was het lange tijd gedaan met het geloof in God. De godsargumenten zouden al lang sinds Kant en Hume verpulverd zijn, maar nu werd het nog verder teruggedraaid tot de mening dat men niet eens zinvol kan spreken over het woordje God. Laat staan dat je er in kunt geloven.
In dit klimaat werd Alvin Plantinga (1932) filosoof. Hij werd alom door zijn collega's gewaardeerd, maar als het op het punt van zijn geloof aan kwam moest er toch ergens een schroef los zitten bij hem.(1) Het is dit klimaat die de gedachten van Plantinga gevormd hebben. In 1969 maakte hij indruk in de academische wereld met zijn boek "God and Other Minds". In dit boek legt hij uit dat geloof in het bestaan van God, kentheoretisch gezien gelijkwaardig is aan het geloof dat andere bewuste personen bestaan.
Mede door filosofen als Plantinga heeft de theïstische filosofie weer een plaats gekregen binnen de filosofische wereld en groeit het aantal christen-filosofen gestaag. Schertsend wordt Plantinga die deze revival inleidde dan ook wel "The leading philosopher of God" genoemd.
Sinds de jaren tachtig is Plantinga zich gaan toeleggen op de epistemologie (hoe kunnen we kennen). Dit resulteerde o.a in zijn boeken "Warrant and proper function." Het onderstaande artikel zal een uiteenzetting zijn van de theorie die Plantinga in deze boeken ontwikkeld heeft.

Wie overigens geïnteresseerd is in een uitgebreide uiteenzetting over Plantinga in het Nederlandse taalgebied, dan kan ik van harte het prachtige boek van Van Woudenberg en Cusveller aanraden over de kentheorie van Alvin Plantinga. Overigens heb ik van sommige stukken van het boek dankbaar gebruikt gemaakt om mijn eigen verhaal te schrijven.

Over geloof in God en Plantinga's kritiek.

Sinds de vorige eeuw bestaat er een criterium dat aangeduid wordt met Clifford's maxim. Dit criterium zegt dat het niet rationeel is iets te geloven als je er niet voldoende bewijs (evidence) voor hebt. Dit criterium wordt vaak toegepast op het geloof in God en gesteld wordt, omdat er niet voldoende bewijs is voor het bestaan van God, het niet rationeel is om erin te geloven.
Dat geloof in God rationeel is wanneer je er bewijzen voor kunt geven, wordt evidentialisme genoemd. Enkel wanneer je bewijs hebt is het geloof in God gerechtvaardigd. Aan de basis van het evidentialisme ligt een opvatting over kennis. Deze opvatting wordt funderingsdenken genoemd (foundationalism). Met funderingsdenken wordt geprobeerd een verklaring te geven van de kennisstructuur van een individu. Funderingsdenken stelt dat er 2 soorten van overtuigingen bestaan. De eerste zijn basisovertuigingen. Deze basisovertuigingen zijn overtuigingen die onmiddellijk evident zijn voor een persoon. Het gaat om overtuigingen die (1) zelf-evident zijn. Voorbeelden van een zelf-evidente opvatting is de uitspraak "ik besta", of "het geheel is meer dan de delen". (2) incorrigble: ik kan me onmogelijk vergissen over wat ik voel. Als ik pijn voel, dan kan ik me niet vergissen dat ik dit voel, ook al verbeeld ik het me. (3) dingen die evident voor de zintuigen zijn. Zoals:" ik zie nu een computerscherm voor me en een kop koffie naast me".(2)

De tweede soort overtuigingen zijn niet-basis basisovertuigingen. Het gaat hier om overtuigingen die afgeleid zijn van de basisovertuigingen en daarop gebouwd zijn. De basisovertuigingen zijn het fundament van de kennis en de niet-basisovertuigingen worden daarop gebouwd. Je kunt kennis op deze manier vergelijken met een bouwwerk. Overigens is deze relatie asymmetrisch. De niet-basis-overtuigingen mogen niet gebruikt worden om de basis-overtuigingen te rechtvaardigen. Volgens evidentialisten is het geloof in God een voorbeeld van een niet-basisovertuiging. Ze zeggen: zijn bestaan is niet zelf-evident, het is mogelijk dat ik me vergis omtrent mijn overtuiging en zijn bestaan is niet evident voor de zintuigen. Hoe komen evidentialisten dan wel tot de conclusie dat God bestaat? Op basis van de drie genoemde basis-overtuigingen worden andere overtuigingen afgeleid. Deze worden dus gebouwd op de basisovertuigingen. Zo kan ik aan de hand van zintuiglijk bewijs (evidence) tot de conclusie komen dat God bestaat. De evidentie van de zintuigen leidt mij tot de conclusie van Zijn bestaan (bijvoorbeeld door de orde en doelmatigheid van de natuur die ik waarneem). Dit is een proces van rationele inferentie.

Met dit punt wordt de discussie ingezet bij Plantinga. Plantinga beweert namelijk dat de uitspraak "God bestaat" wel degelijk een basisovertuiging kan zijn. Hij bekritiseert de opvatting dat het hebben van goede argumenten doorslaggevend is voor de rationaliteit van het godsgeloof. Om deze opvatting te verdedigen bekritiseert hij in de eerste plaats het funderingsdenken, en in de tweede plaats bekritiseert hij de zogenaamde standaard-analyse van kennis. Deze twee kritieken zullen in het volgende besproken worden.

Kritiek op het funderingsdenken

Het funderingsdenken stelt dat er 2 soorten overtuigingen zijn: basis en niet basis. Godsgeloof is pas dan gerechtvaardigd als er evidence voor gegeven kan worden. Deze opvatting volgt uit het funderingsdenken dat zegt dat godsgeloof geen basisovertuiging kan zijn. Plantinga bekritiseert het funderingsdenken.

In de eerste plaats zegt hij dat het funderingsdenken ons tal van bewijzen ontneemt die gerechtvaardigd zijn. Zoals de uitspraak dat de wereld al langer dan vijf dagen bestaat en dat andere bewuste personen bestaan. De tweede kritiek is scherper. Plantinga stelt dat het genoemde funderingsdenken inconsistent is. Het stelt namelijk dat een opvatting gerechtvaardigd is als het aan haar criteria voldoet. Wanneer die criteria op het funderingsdenken zelf wordt toegepast valt het door de mand. Het funderingsdenken voldoet niet aan haar eigen criteria. Haar beweringen zijn (1) niet zelf evident, (2) niet incorrigble en (3) niet-evident voor de zintuigen. Met andere woorden, het funderingsdenken leidt tot zelf-contradictie.

Dit is een scherpe kritiek die Plantinga heeft en dit brengt Plantinga tot de opvatting dat godsgeloof geen goede gronden nodig heeft om redelijk te kunnen zijn. In navolging van Calvijn spreekt hij dan ook over een "sensus divinitatus", een ingeschapen godsbesef. De mens heeft een ingeschapen godsbesef en kan dus onmiddellijk weten dat God bestaat ook al kan hij geen verdere argumenten verzinnen.

Er zijn nogal wat filosofen die op Plantinga gereageerd hebben. Het hele idee dat geloof in God geen rationele rechtvaardiging nodig heeft, leidt tot een aantal consequenties. Zijn opvatting dat godsgeloof een basisovertuiging is, leidt natuurlijk tot de vraag hoe we dan kentheoretisch onderscheid kunnen maken tussen de vele godsdiensten en de waarheidclaims die zij maken. Daar zullen we later bij stilstaan.

Wat de kritiek betreft op Plantinga, stellen verschillende filosofen dat het in onze cultuur normaal is dat je aan de ander verduidelijkt wat je gelooft en waarom. Maar wat Plantinga uiteindelijk bekritiseert is de achterliggende gedachte bij deze kritieken. Het komt er uiteindelijk niet op neer of godsgeloof wel of niet gerechtvaardigd is, maar dat de kritieken die een rechtvaardiging eisen zelf behoorlijk zwak staan. Men vereist een rechtvaardiging op grond van een principe dat zelf niet gerechtvaardigd is. En dat is natuurlijk een fundamentele zwakte. Plantinga komt tot de opvatting dat geloof in God "gewaarborgd is". Wat dit precies betekent wordt uitgelegd aan de hand van de standaard-analyse van kennis.

kritiek op de standaard-analyse van kennis.

In het algemeen spreekt men van kennis als "justified true belief". Wanneer men van kennis spreekt moet het gaan om een overtuiging (belief) die waar (true) is en die gerechtvaardigd (justified) moet zijn. Als ik spreek over kennis, dan gaat het om dingen die ik "weet". Aan de grondslag ligt een opvatting die genoemd wordt, de internalistische-deontologische benadering van kennis. Wat betekent dit? Internalistisch betekent: een persoon heeft weet van zijn eigen mening, het is intern gegeven. Deontologisch betekent: een persoon heeft epistemische plichten te vervullen wil hij mogen claimen kennis te bezitten. Hij moet bijvoorbeeld redenen hebben om iets als kennis te kunnen beschouwen.
Het internalistische uitgangspunt staat tegenover externalisme: een mening is waar op basis van externe condities, bijvoorbeeld door het goed functioneren van de zintuigen. Een internalist daarentegen heeft niet alleen die externe conditie (zintuigen) nodig, hij moet ook weten of redenen hebben dat zijn zintuigen betrouwbaar zijn.

Tegen de internalistische-deontologische opvatting van kennis zet Plantinga zich af. In de eerste plaats blijken er moeilijkheden te zijn met de standaard-opvatting van kennis. De filosoof Edmund Gettier heeft ooit de opvatting dat kennis altijd "justified true belief" scherp ter discussie gesteld. Het argument is als volgt:

Er zijn drie timmermannen: Hein heeft allerlei goede redenen om aan te nemen dat alleen Tom een Mercedes heeft. Omdat Tom een timmerman is, heeft Hein de opvatting dat er tenminste 1 timmerman is die een Mercedes heeft. Wanneer Tom daadwerkelijk een Mercedes heeft is er sprake van een justified true belief van kennis. Maar: zonder dat Tom of Hein het weten heeft de vrouw van Tom die dag zijn Mercedes verkocht aan Herman de derde timmerman. Hein heeft nog steeds de opvatting dat er tenminste 1 timmerman is met een Mercedes. De opvatting is justified (de redenen waarom Hein gelooft zijn niet veranderd). De opvatting is true: Herman is een timmerman. Toch zegt onze intuïtie dat er hier geen sprake is van kennis.
Conclusie: kennis is niet gelijk aan gerechtvaardigde ware opvattingen. De standaard-opvattting van kennis klopt niet in alle gevallen.

Een andere kritiek die Plantinga zelf geeft is dat men in de filosofie op onterechte wijze het woordje waarborg geïdentificeerd heeft met rechtvaardiging. Er is een verschil tussen waarborg en epistemisch gerechtvaardigd zijn. Wanneer een gek beweert dat hij Napoleon is, dan kan hij alle epistemische plichten vervuld hebben, en op basis daarvan moeten we concluderen dat hij gerechtvaardigd is om te denken dat hij Napoleon is. Maar niemand zal toe willen geven dat deze gek waarborg bezit, laat staan dat hij er een ware mening op na houdt. Kennis is dus niet altijd gelijk te stellen aan gerechtvaardigde ware mening.

Tegen een deontologische opvatting van kennis: dat iets pas gerechtvaardigd is wanneer je weet waarom iets is, stelt Plantinga een ontologische benadering. Hij stelt dat bijvoorbeeld de ontologische vraag naar de dingen (zoals het bestaan van God) eerder is dan de epistemologische: (hoe we kunnen weten dat Hij bestaat). Hiermee zegt Plantinga dat het bestaan van dingen niet afhangt van de mate waarop wij ze kunnen kennen, en kennis niet noodzakelijk is gerelateerd aan het vervullen van epistemische plichten.

Plantinga's externalisme en zijn theorie over waarborg.

Plantinga komt met de opvatting dat kennis: gewaarborgde ware mening is (warranted true belief). Een verschil met de internalisten is, dat laatstgenoemden moeten weten dat een opvatting waar is. Ze moeten redenen (rechtvaardigingen) kunnen geven voor hun overtuigingen. In tegenstelling tot de internalisten, stelt Plantinga dat kennis tot stand komt door externe condities. Wanneer een opvatting gewaarborgd is, hangt samen met het functioneren van de kenvermogens van een persoon. Een opvatting (belief) wordt onmiddellijk in een persoon gevormd door de externe condities. Als het nu gaat om een ware mening, dan moeten we gaan kijken naar het juist functioneren (proper function) van deze kenvermogens. Een opvatting is dus niet gerechtvaardigd aan de hand van redenen die een persoon kan bedenken, of na het vervullen van epistemische plichten, maar ze is gewaarborgd aan de hand van het juist functioneren (proper functioning) van de kenvermogens van de mens. Wat Plantinga dus moet gaan verdedigen voor zijn waarborg opvatting is het juist functioneren van deze kenvermogens. Kennis blijkt dus "gewaarborgde ware mening te zijn". Om dit te verdedigen noemt Plantinga de punten die als voorwaarde dienen voor kennis. Een mening is volgens hem gewaarborgd wanneer: (1) de kenvermogens adequaat functioneren; (2) in een omgeving die daarvoor geschikt is; (3) ze gericht is op waarheid; (4) betrouwbaarheidsconditie (ontwerpplan van de kenvermogens). In het kort zal uitgelegd worden, wat dit inhoudt.

Het adequaat functioneren van de kenvermogens blijkt een normatieve term te zijn. Een soort van common-sense onder mensen, maar het is niet gebaseerd op epistemische plichten (deontologisch). We moeten dus eerst opstellen wat in het algemeen mensen verstaan onder het normaal functioneren van de kenvermogens. Iemand die een hersenafwijking heeft, waardoor hij de wereld anders waarneemt, kan verweten worden geen adequaat functionerend kenvermogen te bezitten. Over het adequaat functioneren zal dus ook de psychologie ons informatie moeten geven. Daarnaast moet het adequaat functioneren in een omgeving gebeuren die daarvoor geschikt is. Wanneer ik in het donker waarnemingen doe dan zal dit niet het meest geschikt zijn om uitspraken te doen over de dingen die ik zie. Daarnaast moeten de waarnemingen gericht zijn op waarheid, we doen waarnemingen om waarheid te verkrijgen. In de vierde plaats wordt gesproken over een ontwerpplan. Een ontwerpplan van beweringen is een goed plan, indien de objectieve waarschijnlijkheid van de meningen die gevormd worden zeer hoog is. Wanneer de bovenstaande vier criteria vervuld zijn, spreek je van gewaarborgde ware mening. Wat nu een groot verschil is met de standaard-opvatting van kennis, is dat een persoon niet hoeft te weten dat zijn zintuigen betrouwbaar zijn, ook hoeft hij geen rechtvaardigingen te geven voor de dingen die hij waarneemt. Het zijn overtuigingen die "properly basic zijn".

Wat zijn nu adequaat functionerende kenvermogens? Hij noemt er een aantal. Zo zijn er de kenvermogens van het geheugen, introspectie, perceptie, het weten dat andere bewuste personen bestaan. Deze kenvermogens maken deel uit van het menselijk ontwerpplan.
Hoe moet nu dit ontwerpplan verder opgevat worden? Het gaat hier om kenvermogens die functioneren in omstandigheden waarin ze geacht worden te functioneren, waarin we ons meningen vormen over de werkelijkheid en die ons helpen om in leven te blijven. Ons kenvermogen is dus een 'belief producing mechanism'. We vormen ons allerlei overtuigingen over de werkelijkheid.
In het nu volgende zal kritiek gegeven worden op de kenopvatting van Plantinga

Kritiek en moeilijkheden met Plantinga's theorie.

Het feit dat opvattingen gewaarborgd zijn, en dat bijvoorbeeld geloof in God geen rechtvaardiging nodig heeft om rationeel te zijn leidt tot een aantal vragen. In de eerste plaats lijkt het alsof ons de mogelijkheid ontnomen wordt om kentheoretisch onderscheid te maken tussen bepaalde opvattingen. Wanneer ik bijvoorbeeld zeg dat mijn opvatting dat "de christelijke God bestaat" gewaarborgd is en een overtuiging is die direct in mij gevormd word, hoe ga ik dan om met andere overtuigingen? Stel ik kom iemand tegen die meent ontvoerd te zijn door buitenaardse wezens. Het gaat hier om een opvatting die onmiddellijk gevormd is bij die persoon en die dus volgens de criteria van Plantinga rationeel genoemd kan worden, omdat hij geen rechtvaardiging hoeft te geven. Plantinga zal wellicht kunnen zeggen dat zijn claim absurd is en niemand dit zal geloven. Maar de absurditeit blijkt dan af te hangen van een soort common-sense onder mensen en kan dus veranderen naarmate 'Discovery Channel' meer "serieuze" programma's gaat uitzenden over buitenaardse wezens, en de opinie van de mensen verandert. Het lijkt erop dat relativisme onontkoombaar is. We krijgen op deze manier te maken met basisovertuigingen over de werkelijkheid die totaal tegengesteld zijn en we hebben geen sterk criterium meer om onderscheid te maken tussen overtuigingen. Dit dwingt Plantinga ertoe om toch een vorm van evidentialisme te introduceren. Om onderscheid te kunnen maken tussen tegengestelde beweringen, zullen we op zoek moeten gaan naar bewijs (evidence) die een bepaalde bewering waarschijnlijk maakt. Maar wanneer we op zoek gaan naar bewijs, hebben we redenen gevonden waarom we geloven dat een bepaalde overtuiging waar is. Hier blijkt dan toch een vorm van internalisme binnen te sluipen, precies datgene wat Plantinga bekritiseerde. Plantinga wordt dus genoodzaakt om een vorm van funderingsdenken te introduceren die in zekere zin milder is dan het funderingsdenken dat hij bekritiseert, maar desondanks toch funderingsdenken blijft.

Het blijkt dus dat na de terechte kritieken op het funderingsdenken en de standaard-analyse van kennis, Plantinga blijft zitten met het probleem van relativisme. En dat is niet wat hij graag zou willen accepteren. We zijn niet meer in staat om onderscheid te maken tussen fundamentele beweringen en zijn genoodzaakt zelfs de meest grote onzin als rationeel te accepteren. Het blijkt dat evidentialisme onvermijdelijk is.

In de tweede plaats is er de kritiek dat het adequaat functioneren van de kenvermogens nog geen voldoende voorwaarde is voor waarborg. Met een variant op het argument van Gettier tegen de standaard-analyse van kennis, blijkt ook de waarborg opvatting niet voldoende te zijn. Het argument is als volgt:
Jones meent dat ze een goed functionerende Ford bezit. Ze aanvaardt deze bewering op basis van de criteria die Plantinga stelt. Maar zonder dat ze het weet is er een betonblok op haar Ford gevallen en functioneert deze niet meer. Tegelijkertijd blijkt dat ze zonder het te weten een nieuwe goed functionerende Ford heeft gewonnen in een loterij. Nu blijkt dus dat haar overtuiging "ik bezit een goed functionerende Ford" waar te zijn. Alleen kunnen we niet zeggen dat zij dit ook weet. Het blijkt bij toeval te kloppen. Alle condities voor kennis kloppen dus, maar toch kunnen we niet spreken van kennis.

In de derde plaats is er het probleem van basic-beliefs. Deze worden gevormd in een omgeving die daarvoor geschikt en die de meeste mensen zullen accepteren. Hier komt opnieuw het probleem van relativisme opzetten. In de binnenlanden van Afrika is er een bevolkingsgroep (de Rela's) (fictieve naam) die van mening zijn dat de regen geproduceerd wordt door de regengod. Nu komt er bij toeval een blanke naar hun stam toe, en plotseling gaat het niet meer regenen. De Rela's zijn er met z'n allen van overtuigd dat de blanke man de oorzaak is van de droogte en besluiten hem te straffen. Het gaat hier dus om een basic-belief die onmiddellijk gevormd wordt door de kenvermogens van deze personen. Hoe gaan we nu duidelijk maken dat hun overtuiging niet klopt? Dat hun overtuiging weinig waarborg bezit? Verder: In de tijd van Galilei bleek er een uitstekend argument te bestaan om te verdedigen dat de aarde stilstaat. Wanneer ik boven op een toren stond en een steen naar beneden gooide, viel deze recht naar beneden. Als de aarde zou draaien zou de steen dus verder van de toren moeten vallen. Het ging hier om een belief die door een goed functioneren van de kenvermogens gevormd is en die de meeste mensen ook accepteerden. En toch bleek ze niet te kloppen. Hoe gaan we nu bepalen dat het niet klopt? Opnieuw blijkt dat we evidence moeten geven om de bovenstaande beweringen te toetsen. Zonder evidence geen waarborg en zeker geen rechtvaardiging van kennis.

In de vierde plaats is er het probleem van "belief producing mechanism". Dit zegt dat onze kenvermogens overtuigingen produceren. Maar dit laat weinig nuance toe. Stel ik loop door de stad met iemand die in de stad is grootgebracht en iemand die nog nooit in de stad is geweest. Aan het eind van de dag vraag ik hen naar bepaalde overtuigingen over de stad. Dan zal blijken dat zij verschillende dingen zullen zeggen. Hoewel zij in dezelfde omgeving verkeerd hebben, blijken zij verschillende overtuigingen te hebben gevormd. Op zich is dit geen weerlegging van Plantinga's waarborg theorie, maar zegt het enkel dat het idee van "belief-producing mechanism" niet zo eenduidig is en nader uitgewerkt dient te worden Onze kenvermogens produceren niet eenvoudig overtuigingen. Het heeft ook te maken met perceptie van de persoon, vooronderstellingen, verwachtingen etc.

In de vijfde plaats kunnen er vraagtekens geplaatst worden bij het radicale onderscheid dat Plantinga lijkt te maken tussen internalisme of externalisme. Of kennis wordt benaderd vanuit een internalistisch standpunt, of kennis wordt benaderd vanuit een externalistisch standpunt. De vraag is of er geen overlap is tussen deze twee posities.

In de zesde plaats lijken er met de opvatting van Plantinga elementen van een oude discussie terug te komen. Het gaat hier om de discussie tussen G.E.Moore en Wittgenstein. Moore trachtte indertijd met zijn verdediging van het common-sense wereldbeeld aan te tonen dat bepaalde overtuigingen als kennis gekwalificeerd kunnen worden ook al kunnen we er geen verder bewijs voor geven. Wittgenstein reageerde hierop in zijn boek "On Certainty" door te stellen dat je hier dan niet over kennis kunt spreken. De dingen die Moore noemt staan vast.(3) Ik ben van mening dat een gedeelte van die kritiek op Plantinga toegepast kan worden. Dit zou nader uitgewerkt moeten worden.

Als laatste zou ik in willen gaan op zijn kritiek op het funderingsdenken.Wie op zoek gaat naar literatuur over funderingsdenken komt al snel tot de conclusie dat er nogal wat vormen van funderingsdenken bestaan. Er wordt bij Plantinga steeds gesproken over het feit dat hij het klassieke funderingsdenken bekritiseert. Het is maar de vraag of dit het geval is. Het lijkt mij eerder dat hij ingaat op moderne vormen van funderingsdenken. Dit moderne funderingsdenken is ontstaan sinds de tijd van Descartes. Een vroegere vorm van funderingsdenken die veel ruimer is en volgens mij de kritieken van Plantinga ontloopt is het funderingsdenken van Thomas van Aquino. Deze laat veel meer ruimte toe voor overtuigingen om basis te zijn en is veel minder streng dan het moderne funderingsdenken.

Laatste opmerkingen.

We hebben in het bovenstaande gezien dat Plantinga terechte kritieken uit op het funderingsdenken en de standaard-analyse van kennis. Tegelijkertijd moeten we ook concluderen dat Plantinga's eigen opvatting niet zonder problemen is. Het gaat in zijn kritiek om bepaalde vormen van funderingsdenken en bepaalde elementen van de standaard-analyse van kennis. Zijn kritiek is niet algemeengeldig. Dit blijkt ook wel uit de vele discussies die gevoerd worden met hem over zijn theorie. Plantinga erkent ook wel dat we in veel gevallen evidence nodig hebben. Het enige wat hij duidelijk heeft bewezen is dat op basis van het genoemde funderingsdenken, de rationaliteit van het godsgeloof niet weerlegd kan worden, omdat ze een vorm van kennis vereist die bijna alle kennis onmogelijk maakt en die inconsistent is. Plantinga heeft de filosofie in het algemeen en de christelijke filosofie in het bijzonder goede diensten bewezen. Hij heeft de critici de wind uit de zeilen genomen als ze op basis van bepaalde vormen van funderingsdenken het godsgeloof willen bekritiseren.

Slot

Deze uiteenzetting van Plantinga's theorie is natuurlijk maar beperkt. Ik heb getracht uiteentezetten wat Plantinga voor ogen heeft met zijn theorie en waarop hij reageert. Over de moeilijkheden met de theorie van Plantinga zijn heel wat afleveringen van het tijdschrift "Faith and Philosophy" gevuld. Ook zijn er nogal wat boeken voor en tegen de theorie van Plantinga verschenen. Deze boeken tonen aan dat verschillende elementen van Plantinga's theorie en kritieken hierop, nog nader uitgewerkt dienen te worden.


Referenties

- Clark, K.J., Philosophers who Believe, the spiritual journey of 11 leading thinkers., Downers Grove: IVP, 1993
- Clark, K.J., Return to reason., Grand Rapids: Eerdmans, 1990
- Cusveller, B., Van Woudenberg, R.(red), De kentheorie van Alvin Plantinga. Zoetermeer: Boekencentrum, 1998.
- Plantinga, A., Warrant and Proper function., New York: Oxford University Press, 1993.
- Wittgenstein, L., Uber Gewissheit/On Certainty., Blackwell: Oxford University Press, 1969.

 


Noten.

1. Zie zijn intellectuele autobiografie: "A Christian life partly Lived" in "Philosophers who believe"(1993); red Kelly James Clark.

2. Over wat tot het fundament van kennis behoort, lopen de meningen nogal uiteen. In zeer strikte vormen van funderingsdenken, zoals bij Rene Descartes zal de derde genoemde "evidentie voor de zintuigen" niet tot het fundament van kennis behoren. Voor een globaal overzicht zie: "The Cambridge Companion of Epistemology".

3. Voor een verdere uiteenzetting hierover zie het boek "On Certainty" Ludwig Wittgenstein, Blackwell Publishers

 

© Jacques van der Meer, Tilburg, juli 1999.


Aantal bezoekers sinds 9 augustus 1999:


UNIVERSI FINIS VERITAS!

Pagina Layout: Copyright © 1998-1999 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 9 aug.999
Pagina bijgewerkt op: