door
Tjerk Muller & Jacques van der Meer
Samenvatting: Een heldere uiteenzetting van wat post-modernisme is, vanuit een historische invalshoek. De auteurs proberen niet alleen duidelijk te maken waar het het post-modernisme om te doen is, maar ook welke vragen men zou kunnen hebben bij het postmodernisme
Moeilijkheid:
Navigatietips:
Algemene disclaimer: zie onderaan
Postmoderniteit, een vaag begrip?
I.
Definitie van het Modernisme: Afrekening met de Middeleeuwen
De Rede als enige autoriteit
Onbetwijfelbare kennis van de absolute werkelijkheid
II. Definitie van het Postmodernisme: Afrekening met het modernisme
Existentialisme
Einde van de ‘grote verhalen’
Deconstructionisme
Einde van het denkende subject
Relativisme
Godsdienst
III. Conclusies & kritische overwegingen
Overal klinkt al jaren het modewoord ‘postmodern’. We leven in een ‘postmoderne tijd’, in een ‘postmoderne cultuur’, met een ‘postmodern levensgevoel’, waarbij filosofie, kunst en wetenschap ‘postmodernistisch’ worden genoemd. Zo veelvuldig hoort men dit woord, dat de betekenis gewoonlijk bekend wordt verondersteld. Dit maakt het begrip ‘postmodernisme’ niet alleen uitermate bekend, maar ook behoorlijk wollig en vaag. Een speurtocht naar haar betekenis.
Om post-modernisme te verstaan, dienen we allereerst na te gaan wat datgene is dat vóóraf gaat aan postmodernisme. Postmodernisme zet zich af tegen het modernisme; het stelt dat de tijd van het modernisme voorbij is. Vandaar het voorvoegsel ‘post’ dat letterlijk ‘na’ betekent. Postmodernisme is denkrichting ‘na’ het modernisme, misschien zou men ook moeten zeggen, een denkrichting die bewust ‘voorbij’ het modernisme wil reiken.
Wat is dan dat modernisme dat wij achter ons hebben gelaten? Modernisme ontleent zich aan het woord ‘modern’. Het is een woord dat in de loop van de geschiedenis een bijzondere klank heeft gekregen. In de middeleeuwen gebruikte men het woord modern, als een aanduiding voor de tijd waarin men zelf leefde. Er waren de ‘antiqui’; dat was alles wat er voorheen was geweest, van opa tot en met Aristoteles, en er waren de modernen, diegenen die in de huidige tijd, oftewel de eigen tijd, leefden. ‘Modern’ was dus een neutraal begrip, bedoeld om verschillende tijden van elkaar af te perken.
Omstreeks de 15e en 16eeeuw ontdekt men de
cultuurschatten van de Antieke Grieks-Romeinse wereld. Er ontstaat dan vanuit
Italië een soort ‘revival’ van vóórchristelijke kunstvormen.
Die ‘revival’ noemt men de Renaissance, de ‘wedergeboorte’. Die naam zet
zich bewust af tegen de Middeleeuwen, alsof er
tussen 600 en 1500 geen christelijke kunst en filosofie zou zijn geweest.
Daarmee begint de tendens negatief te oordelen over het christelijke verleden.
"Wedergeboorte' heeft aanvankelijk vooral betrekking op herontdekking van
het eigen cultuurgoed door de Italianen. Later zal dit een meer algemene
betekenis krijgen. De Antieke cultuur van Grieken en Romeinen wordt
verheerlijkt, de klassieke beeldhouwkunst geďmiteerd. Waren in de middeleeuwen
klassieke schrijvers als Plato, Cicero en Seneca intellectuele autoriteiten, in
de Renaissance worden zij tot toonbeelden van beschaving gemaakt.
In hetzelfde tijdperk voltrekken zich een aantal spectaculaire ontwikkelingen
op het gebied van de natuurwetenschap. De berekeningen van Copernicus, Galileo,
en Kepler zetten de wereld op z’n kop.
Er is dan aan de academies een te grote spanning onstaan tussen de methode van wetenschap zoals de Aristotelische wijsbegeerte van die
dagen zich voorstond, en de nieuwe methode, waarbij de werkelijkheid vanuit de
mathematica benaderd werd. Het proces van emancipering van de rede, dat al in de
13e eeuw begon met theologen die hun eigen interpretaties van de
Autoriteiten voorstonden, komt nu tot explosie. Men ontworstelde zich in dit
proces echter niet alleen aan de dominante autoriteit
van Aristoteles in wetenschap, filosofie en theologie, maar ook aan de autoriteit van de
Rooms-katholieke Kerk.
Men zwoor de Autoriteiten ten slotte geheel af. Waar denkers in de
middeleeuwen met diep respect voor de intellectuele grootheden uit het verleden
voortbouwde op de bestaande kennis, verwierp men vanaf de 17e eeuw elke autoriteit buiten zichzelf. Waren de middeleeuwen conservatief doordat men
het goede wilde behouden, zo ziet de Verlichting geen heil in het verleden. Men
stelde zichzelf als denkend mens niet langer naast, maar ronduit tegenover deze autoriteiten.
Het
technische vernuft van de mens en zijn culturele grandeur waren in de 17e
en 18e eeuw aanleiding om te geloven in het vermogen van de mens, als
redelijk wezen de werkelijkheid geheel en volmaakt te begrijpen en dusdanig in te
richten, dat dit welvaart en voorspoed voor het grootste deel van de mensheid
zou brengen. Dat was een breuk met de bescheidenheid van de theologen van de
Middeleeuwen.
Dit is waar het modernisme om te doen is; Men was er van
overtuigd dat men, geleid door de rede, zelf volmaakt in staat zou zijn de absolute waarheid
te achterhalen. De grootste vijand van dit streven zagen veel intellectuelen
van die tijd in de dogmatische bevoogding en de religieuze intolerantie van de
Kerk. Bloedige godsdienstoorlogen, interne misstanden en een krampachtige omgang
met filosofische ontwikkelingen gaven aanleiding te denken dat de Kerk niets
goeds kon brengen. Men begon de periode waarin de Kerk het voor het zeggen had
als ‘duister’ voor te stellen. In het Engels sprak men negatief over ‘the
Dark ages’. Men zag zichzelf levend in de gelukkige tijd van de Verlichting
uit de duisternis. In het Frans had men het over ‘le Moyen Age’; de tijd
tussen de bloeiende Grieks-Romeinse cultuur en de Moderne tijd. ‘Modern’
krijgt hier een polemische klank. Het staat niet meer tegenover het verleden,
maar tegenover een tijd van bekrompenheid en achterlijkheid.
Het begrip 'renaissance' krijgt dan de betekenis die ze ook vandaag nog heeft; niet meer als herontdekking van de klassieke cultuur en vooral ook de wedergeboorte van de Italiaanse beschaving, maar als wedergeboorte van de mens uit de zwarte eeuwen.
Uit het streven naar een volmaakt Redelijk inzicht in de structuren van de werkelijkheid, en een hieruit voortvloeiende welvaart voor velen, zijn verschillende ontwerpen voor een beter verstaan van het universum, en universele welvaart ontstaan.
Vooral René Descartes en Immanuel Kant vallen op. Descartes brengt als een
van de eersten het streven van de moderniteit onder woorden door vanuit het
eigen denkende subject, vanuit het ‘ik-bewustzijn’ op zoek te gaan naar
onfeilbare kennis van de
werkelijkheid. Kant valt op door zijn grondige analyse van het vermogen van het
subject, de werkelijkheid te kennen.
De engelse filosoof Hume benadert de zoektocht naar de volmaakte kennis vanuit
de empirische kant. Wat weten we van onze waarneming? Wat kunnen we ermee?
Vanuit de Redelijke zoektocht naar het volmaakte verstaan van de absolute werkelijkheid, en het absolute middel hebben tal van maatschappelijke theorieën en wetenschappelijke disciplines zich naast elkaar en in elkaars verlengde ontwikkeld. Vanuit de sociologie meende men absolute aanwijzingen voor de verbetering van de maatschappelijke werkelijkheid te doen. Vanuit de psychologie meende men menselijke angst en crimineel gedrag definitief te kunnen uitbannen. In de concurrentiestrijd met de medische wetenschap beloofde men resultaten voor het welzijn van de mens. Het marxisme is een voorbeeld van een absolute sociale theorie naar aanleiding van historische, sociologische en psychologische stromingen en overtuigingen, die volkswelvaart beloofde. Op natuurwetenschappelijk niveau kan men het Darwinisme noemen als theorie voor het verstaan van het ‘al’, het raadsel van het menselijk leven. Men noemt dit tegenwoordig de ‘grote verhalen’. Absolute theorieën, die met behulp van het verstand de werkelijkheid volmaakt zouden analyseren, en door hun probleemanalyse zouden kunnen helpen verbeteren.
Het eindstation van het modernisme is in de jaren ’30 van de twintigste
eeuw ontwikkeld door de ‘Wiener Kreis’, een groep wetenschappers en
filosofen die meenden dat wanneer je, los van ideologische overtuigingen, de
werkelijkheid wetenschappelijk in kaart zou brengen, de absolute werkelijkheid
uiteindelijk duidelijk zou worden. Men noemt dit standpunt het
logisch-positivisme.
Het modernisme heeft altijd een onderstroom gekend. De romantiek – met name vertegenwoordigd in Rousseau – verzette zich reeds tegen de allesoverheersende rede. De natuur, het gevoel, daarin zagen velen meer heil. Met name in de literatuur, men denke bijvoorbeeld aan Goethe’s ‘Leiden des Jungen Werthers’, speelde het thema van het allesoverheersende gevoelsleven een grote rol. In de roman maakt de hoofdpersoon zich van kant, omdat hij het meisje waarvoor hij diepe emoties koestert, niet kan krijgen.
Op religieus gebied laat zich hier de theoloog Schleiermacher noemen, die het allesbeheersende gevoel op het godsdienst betrok. God dienen was voor hem zaak van een gevoel van afhankelijkheid.Ook de Lutherse theoloog Kierkegaard verzet zich expliciet tegen de rede, die het modernisme vooropstelt. Godsdienst is geen zaak van het verstand; het is een wanhoopsdaad in een werkelijkheid die voor je gevoel afbreekt. Als je niets meer overhebt om op te rusten, waag je de sprong.
De Duitse filosoof Heidegger zal dit overnemen, en met hem de franse Jean-Paul Sartre. Het verstaan van de werkelijkheid draait bij hen niet om begrip, maar om het verstaan van de eigen existentie. Niet: ‘wat is de wereld’ hoort de allesbeheersende vraag voor de filosofie te zijn, maar ‘wie ben ik in relatie tot de wereld’. Deze filosofische stroming wordt vanwege de nadruk op de menselijke existentie, ‘existentialistisch’ genoemd. De vraag wat de werkelijkheid, en de mens bepaalt, wordt in hun denken bepaald door wat de mens voelt en ervaart van zichzelf en die werkelijkheid. Grondervaringen zijn hierbij van doorslaggevend belang. Zo omschrijft Heidegger de mens als ‘geworpen’ in het bestaan. De mens heeft het gevoel dat hij uitgekotst is door het toeval, en zich langzaam naar de dood beweegt. Sartre zal de absurditeit die dit met zich meebrengt benadrukken.
We zien dat hiermee de vragen van de moderniteit verschuiven: De vragen zijn niet meer: ‘Wat is de werkelijkheid? Welk absoluut en volmaakt antwoord kunnen we hierop geven?’ De vragen worden: ‘Wat is de werkelijkheid in de ogen van de mens?’ en ‘Wie is de denkende mens zelf?’
Nu is ieder mens anders, en heeft ieder zijn eigen verhaal. Heidegger en Sartre probeerden een universeel antwoord te geven op wat de mens verstaat van zijn werkelijkheid. In feite vertellen ook Heidegger en Sartre nog ‘grote verhalen’. Binnen het postmodernisme benadrukt men dat universele verklaringen en theorieën niet opgaan. Mensen zien en ervaren de werkelijkheid verschillend, en wie zal zeggen wie er gelijk heeft?
Dit werkt zich op een aantal terreinen uit. Op wetenschappelijk-methodisch terrein is er de laatste 50 jaar steeds meer aandacht gekomen voor de actieve rol die de wetenschapper speelt in het komen tot de werkelijkheidsbeschrijving. Wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn heeft benadrukt dat theorieën altijd bestaan binnen een groter kader waarin men de werkelijkheid begrijpt. Zo waren Einsteins theorieën ondenkbaar binnen het natuurwetenschappelijke kader dat sinds Newton als vanzelfsprekend gold. De wetenschapper is dus zelf constructief intellectueel bezig. Een van Kuhn’s navolgers, Paul Feyerabend, legt de vinger zelfs bij de dominerende rol die de academische gemeenschap in het wetenschappelijk onderzoek heeft. Meningen die afwijken van het heersende wetenschappelijke kader (Aristotelisch, Newtoniaans, Neo-Darwiniaans) worden nauwelijks gehoord.
Sommige intellectuelen passen dit principe eveneens toe op geschiedsschrijving, literatuur en maatschappij. Volgens hen schrijft slechts een deel van de maatschappij – het dominante deel – geschiedenis en literatuur. Ons beeld van de werkelijkheid wordt dus bepaald door een elite. Voorbeeld hiervan is de eisen van de lichaamsbouw die er aan vrouwen in de film en modeindustrie worden gesteld door mannen. Die eisen maken, dat in ons beeld van hoe een vrouw eruit hoort te zien, de vrouw met een behoorlijke decolleté en een wespentaille normaal is. In conservatieve moslimlanden zal een ‘normale’ vrouw echter een heel ander beeld worden opgeroepen, omdat andere normen en waarden bepalen hoe een vrouw er ‘hoort’ uit te zien.
Men noemt de kritische, vaak ook negatieve houding ten aanzien van literatuur, geschiedenis, wetenschap, en maatschappij vanuit dit bewustzijn deconstructionisme. Alles is eigenlijk een constructie, een beeld van de werkelijkheid, en kan dus aangepast worden.
Ook taal is een constructie van de werkelijkheid. Met name Ricoeur en Derrida hebben naar de eigenschappen van taal onderzoek gedaan. Vooral in het werk van Derrida toont zich de deconstructie van de filosofie zich scherp. Waar de Westerse filosofie gebouwd is op een constructie, het onderscheid tussen wijsheid en woordkunst, tussen inzicht en verwoording wil deze postmodernist een omgekeerde beweging maken. Zijn hele onderneming is gericht op deconstructie. De filosofie wordt in zijn ogen taaltherapie. Net zoals bij de psychoanalyse waarbij de patiënt naar nieuwe inzichten moet gaan en de analyse een pijnlijke confrontatie met zichzelf is, moet deconstructie in eerste instantie leiden tot destabilisatie van de onwrikbare identiteiten binnen de filosofie. Uiteindelijk moet het leiden tot een meer vitale vorm van denken.
In feite is het postmodernisme een anti-filosofie. Ze beschouwt zich bijvoorbeeld als taaltherapeut, waarbij ze voortdurend de vaste constructies in beweging wil brengen en ze wil afbreken. Filosofie is altijd gekenmerkt door constructies, die leiden tot filosofische systemen. Iemand als Derrida doet vaak niets anders dan commentaren schrijven bij klassieke teksten en voortdurend de aandacht vestigen op schijnbare betekenisloze woorden. Als een Freudiaan legt hij het volle gewicht op bijkomstigheden, zoals in de psychoanalyse de versprekingen een belangrijke functie hebben.
Freuds psychoanalyse is een belangrijke bron voor het postmodernisme. De redelijke doorzichtigheid van het eigen ik wordt door Freud radicaal op de helling gezet. Bij Freud is het ‘ik’ juist de speelbal van onbewuste driften en is ze allesbehalve doorzichtig voor het subject. De mens is een onbegrepen iets, die niet alleen het bij zichzelf zijn als problematisch ziet, maar ook zijn autonomie en vrijheid geproblematiseerd ziet. De mens wordt beheerst door krachten die hij zelf nooit kan achterhalen.
In dit verband duikt ook de naam van een filosoof als Nietzsche duikt hier op. Bij Nietzsche wordt het begrip ‘denkend subject’, waarin Descartes - en de moderniteit met hem - zijn uitgangspunt nam, opgegeven. Nietzsche ontkent het bestaan van alle vaste identiteiten. Een subject (of geest) is volgens de filosoof niet de vaste, wezenlijke kern van de mens, maar integendeel; een constructie van het intellect. In feite is het immers niets meer dan een voortdurende wisseling van krachten. De wil tot macht is de drijvende kracht achter het worden. Kortom Nietzsche geeft het begrip ‘redelijk subject’ - wat typerend was voor de moderniteit - op.
Door de werkelijkheid iedere vorm van stabiliteit of identiteit te ontzeggen plaats Nietzsche zich lijnrecht tegenover de traditie van de Westerse filosofie. Deze heeft immers vanaf de Griekse filosoof Plato het veranderlijke ondergeschikt willen maken aan het blijvende, en de verscheidenheid van de wereld willen begrijpen vanuit metafysische eenheidsbeginselen, waarin men de absolute waarheid zocht.
Deconstructionistische overwegingen ten aanzien van gewoonten en opvattingen
doen de vraag rijzen, of normen en waarden wel absoluut en universeel geldig
zijn. Nederlanders vinden het eten van insekten walgelijk, maar in grote delen
van de wereld is het gemeengoed. Insekten zitten verder vol eiwitten, die op
zich gezond zijn. Europeanen beschouwen de vrouwelijke borstpartij als erogeen,
maar zowel in grote delen van Afrika als Zuid-Amerika wordt dit niet zo ervaren,
en is het dan ook gebruikelijk met ontblote borsten buitenshuis te gaan. Dit
voorkomt in ieder geval de gęne bij het borstvoeden, hetgeen volgens sommigen medisch gezien
gezonder is dan flesvoeding.
Sommige stammen in Nieuw-Guinea kennen peniskokers, andere stammen in
Engeland kennen bolhoeden. Wie zal zeggen wat goed en fout is? Respect voor
andere culturen lijkt dus op z’n plaats. Sterker nog, andere culturen kunnen
de eigen achtergrond alleen maar verrijken.
Respect voor normen en waarden uit andere culturen, brengt met zich mee dat men het ook moet respecteren als iemand uit de eigen cultuur andere normen en waarden heeft als jijzelf. Binnen het modernisme kon men voor de normen, waarden en gewoonten een beroep doen op de absolute moraliteit. Alleen primitieven lopen in een peniskoker. Beschaafde, redelijke mensen dragen een kostuum en een hoed. Inboorlingen hebben een harem aan vrouwen, waar de redelijke Europese mens de monogamie heeft ontdekt.
Vandaag lachen we om de Europese kostuums uit de 17e en 18e, en dit brengt ook een kritische vraag naar onze ethische overtuigingen met zich mee. Hoe weten we zo zeker dat het redelijk en beschaafd is om een heteroseksueel, monogaam huwelijk aan te gaan, terwijl vele van die keurige huwelijken op de klippen lopen. Wie zijn wij om iemand te dwingen in het keurslijf van wat wij redelijk en zedelijk vinden?
Als iemand zijn/ haar leven anders wil inrichten dan wij, dan moeten we dat respecteren. Als iemand er andere opvattingen op na houdt, over wat zedelijk is, prima. De consequentie hiervan is dat we bijvoorbeeld het ‘samenwonen’ of homoseksualiteit principieel niet kunnen verwerpen. Ook naturisme, vrije seksualiteit, of bewust ongehuwd moederschap vallen naar het algemeen hedendaagse gevoelen niet moreel verwerpelijk te noemen. De consequentie hiervan toont zich uiteraard niet alleen op seksueel terrein. Het hele leven mag ingericht worden zoals ieder het wil. ‘Jij hebt jouw overtuiging, ik de mijne’.
Godsdienstsmatig brengt dit met zich mee, dat er geen vast kaders meer zijn waarin men zich beweegt. Absolute waarheid, en absolute normen en waarden kunnen immers niet meer geclaimd worden. En we hadden even geleden toch vastgesteld dat andere culturen ons konden verrijken?
Het ‘Christen-zenboeddhisme’ uit de parodie van Freek de Jonge ‘Er is
leven na de dood’, is geen onmogelijkheid meer. De postmoderne mens is uitermate
breed georiënteerd als het om de levensbeschouwelijke markt gaat; men kiest
individueel uit het godsdienstsaanbod wat hem of haar aanspreekt. De kerken, die nog
altijd een absolute waarheid prediken, met het hele systeem van normen en
waarden dat hier aan vastkleeft, lopen vanaf de jaren ’60 leeg.
Dit betekent dat het kan gebeuren dat men totaal tegenovergestelde ideeën
tegelijkertijd aanhangt, zonder dat men de behoefte voelt deze ideeën met
elkaar in overeenstemming te brengen. Zo kan men tegenwoordig in de opstanding
van Jezus Christus uit de dood, en in reďncarnatie geloven.
Ook hangt het normen en waardensysteem van de hedendaagse mens niet noodzakelijk samen met zijn ideologische overtuiging. Zo menen velen die geloven in een Goede Schepper, dat bijvoorbeeld homoseksualiteit niet moreel verwerpelijk is, of kunnen gelovigen die hechten aan liefde en trouw in een relatie, rustig samenwonen.
Moreel verwerpelijk wordt echter wel het religieus exclusivisme geacht. Te
zeggen dat het ene godsdienst tot God leidt, en het andere niet, wordt over het
algemeen gezien, als een uiterst vertoon van bekrompenheid. Dit is van gewicht
omdat dit in het modernisme uitgangspunt was; Er is een absolute waarheid, en
deze kun je vinden, dus als de moslim gelijk heeft, heeft de christen het niet,
en als de atheďst gelijk heeft, zitten zowel de christen als de moslim er
naast.
Het religieuze relativisme normeert zichzelf door het absolutisme als
‘star’, ‘bekrompen’, ‘fundamentalistisch’ af te schilderen, als
hoogste vorm van spiritualiteit. Steeds vaker vindt men bericht van
interreligieuze conferenties, die moeten leiden tot ‘wederzijds respect’ en
‘dialoog’. Dit is van grote invloed op het zendingsbewustzijn van de
Westerse kerken, die hierdoor in een missionaire crisis verkeren.
Ook binnen de kerken vindt men de interconfessionele dialoog. Het Samen-op-Weg proces, het oecumenisch gesprek met Rome, maar ook de Evangelische Omroep zijn vruchten van de impopulariteit, de eigen godsdienstsovertuiging absoluut te stellen.
We hebben gezien dat het postmodernisme een tegenreactie is op het modernisme. Het postmodernisme stelt terecht een aantal fouten van het modernisme ter discussie. Zij komt hierbij onder andere tot de volgende conclusies:
Deze conclusies zijn niet zonder kritiek gebleven. Kritiek op het postmodernisme zal vrijwel altijd uit de volgende punten bestaan:
We hebben de weg afgelegd van het modernisme naar de reacties erop in de huidige tijd. Die reacties zijn onzes inziens terecht. Het ontwerpen van systemen van kennis lijkt ons onlosmakelijk verbonden met de beschaving (vergelijk de Islamitische of Hindoeďstische filosofie). De gedachte dat men, los van het denkend voorgeslacht, de werkelijkheid in kaart zou kunnen brengen en dan nog volmaakt ook, kan echter niet anders zijn dan zelfoverschatting. Het postmodernisme heeft de pretenties van de Verlichting dan ook genadeloos ontmaskert.
Bescheidenheid siert de mens. Ieder mens gaat wel op zoek naar een integraal verstaan van de werkelijkheid, en dat is goed. Met de klassieke theologie (bv. Thomas van Aquino) houden we vol dat ons denken, en met name ons denken over God zijn beperkingen heeft. Het verstand is adequaat zeggen wij met de middeleeuwse theologen, maar de mens moet zijn maat kennen.
In die zin zijn we het met de post-modernistische kritiek eens. We hebben ook laten zien welke kritiek op het postmodernisme te geven valt. Postmodernisme als correctie op het denken van Verlichting en Moderniteit is een welkome ontspanning van het denken. Ontwijfelbare, zekere kennis vanuit de ratio zoals Descartes die verlangde, is onmogelijk. Wel komen bepaalde overtuigingen als evident op ons over, en zijn van daaruit denkstappen te ondernemen. Post-modernisme kan daarom nooit zelf een absolute filosofie worden.
Wij roepen ieder op het verstand te gebruiken, met geestkracht maar in bescheidenheid.
Copyright © Tjerk W. Muller & Jacques van der Meer, 16 juni 2001
Arnout Ponsioen: sociologische kijk op Postmodernisme (UvA)
Aantal bezoekers sinds :
Pagina
Layout: Copyright © 1998-1999 Stichting Europese
Apologetiek
Pagina gemaakt op: 16 juni 2001
Pagina bijgewerkt op: 21 juli 2001
Algemene disclaimer:
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek
(verder aangeduid met: "de stichting") om
wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de
evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te
geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz.
vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting.
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische,
irrationele, bijgelovige, occulte, enz.) eigenschappen aan bepaalde groepen,
stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om
stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen.
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat
de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen.
Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en
de
stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.