Samenvatting : Gelijkheid van mensen verwijst niet enkel naar een begrip of een abstract idee van gelijkheid. Het is geworteld in de natuur van de mens die leeft als beelddrager van God. Drie visies worden besproken: de filosofie van de slavernij, het pseudo-christelijk egalitarisme en de realistische christelijke visie van menselijke gelijkheid.
Moeilijkheid :
Navigatietips:
Algemene disclaimer: zie onderaan
De onderstaande tekst betreft een gedeelte van een door mij vertaald en bewerkt essay van de Franse filosoof Jacques Maritain (1882-1973). Het essay verscheen oorspronkelijk in het engels in het boek Ransoming the Time uit 1941 en werd uitgegeven door Charles Scribner's Sons. Maritain is mede-auteur geweest van de universele verklaring van de mensenrechten in 1948. Aan het eind van dit essay staat een korte lijst met belangrijke werken en inleidingen voor verdere studie.
In dit essay zullen we ons buigen over het idee van gelijkheid. Wanneer we dit toepassen op de mens komt de filosoof meteen voor grote moeilijkheden te staan, want bij de bepaling van dit begrip zijn maar al te vaak grote vergissingen en waarheden met elkaar verweven. Wanneer we spreken over levende wezens van dezelfde soort zoals we deze in de natuur aantreffen, dan benoemen we deze soort op grond van hun eenheid. Zodoende is het mogelijk dat als bij wijze van spreken leeuwen konden denken, in een maatschappij leefden en meesters dienden van dezelfde soort als zij, ze bij deze ondergeschiktheid en de last van ongelijkheid die ze zouden dragen, uitroepen dat alle leeuwen van nature gelijk zijn. De uitdrukking "van nature gelijk" is dan een kreet die dient als zalf op de wonde voor de sociale ongelijkheid die ze ondervinden.
Het lijkt mij dat gezien het probleem van gelijkheid en ongelijkheid van mensen er drie principiële posities mogelijk zijn. Met het oog op het fundamentele feit dat alle mensen dezelfde specifieke natuur hebben, is het mogelijk dit te beoordelen met een denkwijze die nominalistisch, idealistisch of realistisch van aard is. Daarom zal in de eerste plaats de nominalistische of empiristische notie van menselijke gelijkheid besproken worden, met andere woorden: de filosofie van de slavernij. Daarna komt de puur idealistische notie van menselijke gelijkheid aan bod, dat wil zeggen: de filosofie van het egalitarisme. Tot slot zullen we de realistische notie van menselijke gelijkheid beoordelen, die we kunnen beschouwen als de ware filosofie van menselijke gelijkheid.
De anti-christelijke filosofie van de slavernij: de nominalistische visie van menselijke gelijkheid
Dat mensen van elke mogelijke kleur en omstandigheid bestempeld moeten worden met de naam mens, is een basisgegeven die door iedereen geaccepteerd wordt. Maar wat voor waarde heeft deze identiteit in naam? Voor een zuivere empirist die enkel gelooft in datgene wat met de zintuigen gegeven is, is deze identiteit slechts een woord, een naam (vandaar nominalisme). De meeste mensen die geen weet hebben van filosofische vraagstukken en nooit in een discussie over universalia zijn terecht gekomen, gedragen zich dan ook als pure empiristen met betrekking tot de vraag naar menselijke gelijkheid. De uitspraak "van nature gelijk" is onzichtbaar voor de zintuigen, maar kan enkel met het "oog" van het intellect gezien worden. Daarentegen is het maar al te duidelijk dat ongelijkheden waargenomen kunnen worden, in wat voor vorm dan ook, maar de gelijkheid voor de nominalist is slechts een woord en bestaat bij gratie van zichtbare ongelijkheden. Deze ongelijkheden lijken samen te hangen met onze menselijke natuur. Thomas van Aquino zei al dat het functioneren van het intellect niet van nature bij iedereen gelijk is en daar maakt ook de empirist een juiste constatering. Deze ongelijkheden bestaan van nature. Hun fout is echter dat ze enkel deze ongelijkheid zien en in werkelijkheid niet de gelijke natuur of essentie zien die bij de mensen aanwezig is, en die met behulp van het intellect begrepen kan worden, maar wel als iets wat boven de zintuigen uitgaat. Omdat deze nominalistische filosofen niet inzien dat deze gelijke natuur of essentie primair aanwezig is bij de mens, zoeken ze een soort van compensatie met behulp van pseudo-wetenschappelijke karakteriseringen. En hier wordt de fout duidelijk van de nominalistische rationalisering. Deze fout bestaat in het willekeurig toeschrijven van specifieke categorieën aan groepen mensen. Zodoende rechtvaardigen ze de reeds gegeven ongelijkheden in hun ideologische systemen met pseudo-categorieën.
Mocht het al zo zijn dat er tussen historisch gegroeide groepen mensen ongelijkheden bestaan, voortgekomen uit ontelbare accidentele gebeurtenissen, dan is het zonder meer duidelijk dat we hier spreken over ongelijkheid in relatieve zin. Want het is evengoed mogelijk dat de ene groep die eerst minder ontwikkeld is ten opzichte van de andere groep, in een later stadium superieur zal zijn. De grenzen tussen zulke groepen zijn wisselend en kunnen heen en weer gaan naarmate historische omstandigheden dit toelaten. Een mier is in essentie niet in staat te doen wat een adelaar wel kan, maar een kind die geboren wordt in een Afrikaanse stam kan met een goede opvoeding meer blijk geven van intelligentie dan een blank Europeaans kind. Een slaaf kan intelligenter zijn dan zijn meester, en een blinde man kan zich van een rijkere cultuur voorzien en intellectueel opener zijn dan een mens die van nature begiftigd is met alle zintuigen. Zowel "primitieve" als "beschaafde" naties delen in dezelfde bronnen van menselijke mogelijkheden. Wanneer de een zich laaft aan de rijkdom van het menselijk verstand, dan kan de ander zich laven aan de rijkdom van de menselijke verbeelding of emoties. Dieren zullen altijd superieur zijn aan planten, maar een gekleurde populatie kan als de historische omstandigheden het toelaten, superieur zijn aan een blanke populatie wat betreft de kwaliteiten van beschaving.
En al zou het zo zijn dat de reeds bestaande verschillen een uiting zijn van goddelijke voorkeur, als het zo is dat de zegeningen van het voorgeslacht overgaan op de kinderen, dan zijn al deze ongelijkheden in de laatste zin van het woord, feitelijke ongelijkheden en niet ongelijkheden als zijnde een natuurwet. De verschillen zijn geen onderscheidingen in kwalitatieve zin, maar zijn een uitdrukking van de diversiteit van de schepping en nodigen op zichzelf uit tot wederzijdse hulp en mogelijke verbetering. Wie echter deze ongelijkheden als essentiële noodzakelijkheden ziet, en deze aanwendt om zijn macht te vergroten en zijn wil op te leggen aan anderen begeeft zich in een ijdele droom van trots. De mens moet zich buiten de voorzienigheid houden en zich geen pretenties toemeten dat het binnen zijn vermogens ligt om te bepalen of ongelijkheden essentiële zaken zijn.
Omdat deze brute empiristen niet de eenheid van de menselijke soort kunnen begrijpen en het enkel zien als een woord, vergereren ze in de praktijk de bestaande sociale ongelijkheden. Onze neiging tot zondigen maakt ons kwetsbaar om grote fouten te maken en ons te verleiden tot onderwerping van anderen daar waar mogelijk is. Dit alles is een gevolg van de pseudo-essenties die de nominalisten maken, die ofwel biologisch beargumenteerd worden, ofwel sociaal. In het eerste geval in het onbewuste proces een etnische groep te bepalen door een vals beroep op de wetenschap te doen, om te beslissen hoe rassen ingedeeld kunnen worden. In het andere geval door zich privileges te schenken vanwege de plaats van geboorte. In beide gevallen komt het er op neer dat alle waardigheid en priviliges van de menselijke natuur enkel aan de eigen groep toegeschreven wordt. De rest van de mensheid is slechts een vorm tussen mens en dier. Als deze hun meesters gehoorzamen en voor hen werken, dan zullen ze op hun beurt beloond worden door deze meesters. Ieder naar zijn eigen aard. Daarom kunnen we concluderend stellen dat deze nominalistische bepaling van menselijke gelijkheid altijd tot een vorm van slavernij zal leiden, en wanneer toegestaan het christendom tot in het hart verwondt.
Pseudo-christelijk egalitarisme
Ik kom nu bij de tweede houding ten aanzien van menselijke gelijkheid: het egalitarisme. Tegenstellingen geven ruimte aan elkaar zoals de eb en vloed van het getij. Idealisme en empiricisme zijn aan elkaar verbonden. Tegenover de nominalistische ontkenning van de menselijke gelijkheid in natuur stelt de idealist de vergoddelijkte gelijkheid. Voor de idealist is gelijkheid de uiting van een abstract Idee, een "mens in zichzelf". Uit dit abstracte Idee zijn alle concrete mensen af te leiden die in werkelijkheid bestaan als schaduwen zonder substantie. Het gaat hier om een logische conceptie van gelijkheid in plaats van een ontologische conceptie. Deze Homo Platonicus slorpt alle realiteit van mens zijn in zich op: zijn waardigheid, grootheid en erkende menselijke rechten. Enkel het abstracte Idee van "mens in zichzelf" kan volledige realiteit toekomen. Maar het is evident dat als we om ons heen kijken we de ongelijkheid zien. Hoe gaat de idealist dan met deze observaties om? Hij kan ze slechts zien als accidentele gebeurtenissen, als producten van kunstmatige sociale constructies. Maar deze ongelijkheden komen ook voort uit biologische en historische ontwikkelingen of uit de vrije keuzes van een persoon die door zijn eigen inzet prestaties neerzet. Wat betreft sociale ongelijkheid is het belangrijk op te merken dat sommige van deze ongelijkheden niet verbonden zijn aan prestaties en talenten, maar voortvloeien uit de diversiteit van interne structuren van de samenleving zelf waarin individuen door hun geboorte in terecht gekomen zijn. Tegenover zulke ongelijkheden komt de idealist op door "de mens in zichzelf" te propageren, die het niet verdraagt dat er ongelijkheden zijn.
De grote fout van de idealisten wat betreft dit onderwerp ligt niet in het feit dat ze denken dat er een essentiële gelijkheid van nature bestaat. De fout ligt in de overtuiging dat al het menselijk zijn zich beweegt in de sfeer van abstractie, en elke realiteit en waarde die door historische omstandigheden ontstaan zijn, volgens hen niet bestaan. Maar het feit is dat ongelijkheden wel bestaan vanwege de last van verdriet en onrecht die door de zonden van de mensen de wereld ingebracht worden. Maar op zichzelf zijn deze dingen ook nodig om het menselijk bestaan in morele zin door ontwikkeling te laten floreren. Het idealisme zelf kan niet consequent zijn, want de gegevens van de zintuigen vertellen een ander verhaal. De observaties van het onrecht kloppen op de deur en van tijd tot tijd breken ze door. Dit leidt tot een vreemde dialectiek waarin tegengestelden elkaar veronderstellen en door elkaar opgenomen worden. Vanuit het gezichtspunt van "mens in zichzelf" kan enkel de gelijkheid bestaan. Deze gelijkheid heeft echter geen enkele vitale diepte, biedt geen ruimte voor variatie, het is slechts een logische vorm zonder enige dynamiek. Het is een blauwdruk en het enige doel van de Staat op sociaal en politiek vlak is de concrete mens terugbrengen naar zijn ware essentie. Het verklaart de oorlog aan de diversiteit. Het is een simpele en zuivere gelijkheid van een wiskundige aard. Het doel is dan ook het bestrijden van het verschil, het vernietigen van de persoonlijke wil door de projectie van de "mens in zichzelf" in het universum van de concrete wereld. De instinctieve neiging en het vuur van de zonde onderliggend aan deze denkwijze zijn een haat tegenover alles wat superieur is. Er bestaat een collectieve afgunst, ressentiment en een dorst om straffen op te leggen aan degenen die hebben wat jij niet kan bereiken.
In de wereld van het absolute egalitarisme, de wereld van de "mens in zichzelf" is geen ruimte voor de dichter of de denker, voor het bijzondere individu. De cultuur moet gladgestreken worden. Er ontstaat een lichtgevoeligheid ten aanzien van alles wat dreigt boven andere zaken uit te steken. Maar zoals we eerder al zeiden, de geschenken van de natuur zijn niet gelijkelijk verdeeld over de mensen en ongelijkheden bestaan ondanks alles. Maar door een onvoorziene dialectische draai worden hier de sociale ongelijkheden vervangen door de natuurlijke ongelijkheden. Er ontstaat een naturalisme in sociale kwesties die de moeite waard is om te observeren. Het Nationaal Socialisme probeert een uniform en gemilitariseerd sociaal leven van Duitsland te maken, maar de "elite" leidt, is geselecteerd en gedrild volgens de regels van eugenetica en rasicme. En zo wordt de unieke menselijke persoon geplaatst in het licht van het anonieme monster. De massa personificeert zichzelf in een demi-god die tegelijkertijd zijn meester en redder is.
De bovenstaande beschrijvingen, of het nu de filosofie van de slavernij betreft of het dialectische egalitarisme, beide gevallen zijn incompatibel met het christendom. Onder haar abstracte hemel en met haar principes blijkt het egalitarisme niets anders te zijn dan een valse replica van christelijke waarheden. Het zijn geseculariseerde christelijke sentimenten die hier regeren. Tegenover de filosofen van de slavernij benadrukken ze gelijkheid van de mens, maar meer dan eens eindigen ze zelf in de ergste vorm van slavernij, precies het tegengestelde van haar oorspronkelijke intentie. Haar diepste beroep komt voort uit het menselijk verlangen naar gemeenschap dat in elk menselijk hart aanwezig is. Zij handelt vervolgens door een rusteloos emotionalisme vervuld met ressentiment dat in feite afkerig is van de natuurlijke gegevens. De pseudo-christelijke visie op menselijke gelijkheid is tegelijkertijd minder hatelijk, maar bedrieglijker dan de filosofie van de slavernij. Minder hatelijk omdat het een element bewaard die werkelijk christelijk is, bedrieglijker omdat het dit element juist in de meest erge zin corrumpeert. Het is een pseudo-christelijke fout.
We zijn nu aangekomen bij de derde houding over menselijke gelijkheid: de realistische houding, het ware idee van menselijke gelijkheid. Hier wordt de gelijkheid van mensen niet gezien als slechts een naam of een abstract idee, maar is ze gegrond in het hart van de mens. Het is ontologisch en concreet. De universaliteit van onze ideeën vinden hun grond in de dingen zelf en het vereist een engelachtige blik om de onmetelijke diepte daarvan goed te kunnen peilen. De gelijkheid van natuur bestaat in die concrete gemeenschap verborgen in het mysterie van de menselijke soort. Het ligt niet in een idee maar is verborgen in het hart van het individu, in de wortels van de substantie van de mens. Menselijke gelijkheid openbaart zich zoals het gelaat van onze naaste. Als je een man als een man behandelt, dat wil zeggen: als het mogelijk is dat je het geheim dat hij in zich draagt koestert en weet tot welke goede dingen hij in staat is, dan ontdek je die gelijkheid tussen jou en hem. Zolang de liefde het niet naar voren haalt zal de gelijkheid zich terugtrekken in een metafysische sluimer zodat het enkel als abstractie te bepalen is. In de gemeenschappelijke ervaring van tegenslag, in het gedeelde verdriet van grote rampen, in de vernedering en de angst; onder de handen van de beul, de bommen van totale oorlog, in de krottenwijken waar mensen sterven, kort gezegd in elke gemeenschappelijke noodzakelijkheid zal de deur van eenzaamheid opengaan en de mens zal de ander herkennen als zijn gelijke. Maar ook daar waar de zoete klank van vreugde is, waar een overweldigende liefde voor zijn ogen opgaat. Daar waar hij zijn naaste dient of zelf geholpen wordt. Op directe wijze wordt de gelijkheid en gemeenschap van natuur duidelijk.
Het authentieke instinct van menselijke gelijkheid is geen secundair instinct zoals trots of jaloezie, het is primair. Het instinct van gemeenschap heeft zijn grond in het feit dat we leden zijn van dezelfde gemeenschap. De realistische conceptie van menselijke gelijkheid is een erfenis van de joods-christelijke traditie. Net zoals in elk mens er een natuurlijke liefde naar God bestaat, ook al is deze verwondt door de zonde, zo bestaat er ook de natuurlijke liefde voor zijn naaste. Het christendom erkent en benadrukt het concrete besef van gelijkheid door te wijzen op haar historisch en genealogisch karakter. We zijn allen broeders, zonen van Adam. Erfgenamen van dezelfde zonde en zwakheid maar tevens erfgenamen van dezelfde grootheid. Allen geschapen naar het beeld van God en geroepen tot die bovennatuurlijke bestemming om met Christus als koningen te heersen. Wie kan dan nog op de andere mens neerkijken met rascistische trots?
Het is vanwege het feit dat de christelijke levensconceptie gebaseerd is op zo'n rijke, brede en zekere basis van gelijkheid dat ze ruimte toelaat voor ongelijkheid. Want in het concrete leven zoals het in de schepping terug te zien is, kan er geen communicatie en beweging zijn wanneer er geen ongelijkheden bestaan. Het christendom respecteert deze verschillen, koestert ze omdat ze weet dat zolang ze normaal blijven, d.w.z: zolang mensen deze verschillen niet als een exclusief recht gaan opeisen, deze verschillen de waardigheid van elk mens niet aantasten. Integendeel zelfs: deze ongelijkheden maken de gelijkheid maar al te zichtbaar. In deze zin kunnen we dan ook zeggen dat alle perfecties en deugden die verdeeld zijn over, of verworven zijn door mensen, een gevarieërde participatie is in de gemeenschappelijke en onuitputbare mogelijkheden van de mens. Dus het komt er op neer dat we zowel de gelijkheid van natuur erkennen en tegelijkertijd de individuele ongelijkheden die daaruit voortvloeien, maar met dit gegeven dat het de gelijkheid is die primair is, en de ongelijkheid als secundair. De wortel is belangrijker dan haar takken.
Bepaalde sociale ongelijkheden komen voort uit natuurlijke ongelijkheden. Het is daarom rechtvaardig dat een mens die door aangeboren capaciteiten in staat is om meer te geven, ook meer terug ontvangt. Het is eveneens goed dat individuen niet ontvangen naar hun verlangens, maar naar dat wat ze nodig hebben om te leven en hun eigen natuurlijke gaven te ontwikkelen. Sociale gelijkheid heeft een werkelijke waarde die gebaseerd is op de natuurlijke gelijkheid, maar daar niet mee verwisseld moet worden. De waarde is dat er werkelijke rechten uit voortvloeien in het maatschappelijke leven: het recht op leven en integriteit van het lichaam, het recht op prive-bezit en het recht om de eigen capaciteiten te ontwikkelen en zich dienstbaar te stellen aan God.
De fundamentele rechten van de menselijke persoon gaan vooraf aan elke burgelijke gemeenschap. Alle andere waarden, zoals de sociale gelijkheid zijn daaruit afgeleid en lopen progressief op in de sociale gemeenschap zoals een plant die vanuit een gemeenschappelijke wortel zich uitbreidt. Het bestaan van natuurlijke ongelijkheden schept ruimte voor ontwikkelingen en mogelijkheden binnen de sociale werkelijkheid, en zal ook sociale ongelijkheden met zich mee brengen. Hier moeten twee zaken duidelijk blijven. In de eerste plaats moeten de condities open blijven tussen de verschillende ongelijkheden, en ten tweede moet in elk geval een leven mogelijk zijn die werkelijk menselijk is en die garandeerd dat er geen belemmeringen zijn om de volheid van de menselijke mogelijkheden te benutten. Als zoals ik al eerder zei, de ongelijkheden een originaliteit zijn van het sociale leven, dan is het een illusie te denken dat iedereen vanaf het begin dezelfde kansen heeft om de hoogste graad van het sociale leven te bereiken. Tevens is het naïef om te denken dat de beloning van een goed leven moet bestaan in het veranderen van sociaal milieu. Maar het is juist dat deze hoogste sociale condities niet afgesloten wordt voor mensen en dat ze in feite dezelfde kansen moeten krijgen om te bereiken, ieder naar zijn eigen aard en vermogens: het volledig mens zijn wat hij of zij ook doet. Dus de gelijkheid die hier beschreven wordt is niet die van het egalitarisme, maar een gelijkheid naar proportie.
De gelijkheid naar proportie is van cruciaal belang in de tijdelijke gemeenschap. Wat mensen als Proudhon en andere grote egalitaristen niet begrepen, is dat in het domein van de relatie tussen het sociale geheel en de afzonderlijke delen deze proportionele gelijkheid gekenmerkt wordt door rechtvaardigheid. De proportionele gelijkheid karakteriseert distributieve rechtvaardigheid, wat betekent dat ieder toekomt wat hij verdient. Dus in het vervullen en verzoenen van alle ongelijkheden, is het de rechtvaardigheid die de gelijkheid herstelt en maakt daarmee burgerlijke vriendschap mogelijk. "Vriendschap is een verbinding tussen mensen, die niet kan bestaan wanneer deze ver van elkaar staan en heeft als voorwaarde dat ze allen toegang hebben tot gelijkheid", stelt Thomas van Aquino. Gelijkheid is een doel op zich met betrekking tot rechtvaardigheid, maar een principe met betrekking tot vriendschap. Als gelijkheid in de wortels huist, en ongelijkheid in de takken, dan is het een nieuwe vorm van gelijkheid dankzij de rechtvaardigheid, vriendschap en menselijk mededogen die zich in de vruchten uit.
Het is belangrijk dit laatste te benadrukken en uit te werken. Het sociale
leven, ook al komt het voort uit de natuur
is het werk van de rede en de deugd, en impliceert hoe tegengesteld het ook moge
zijn, een beweging van progressieve beheersing van de natuur door de mens.
Sociale gelijkheid daarom is geen direct gegeven, maar veronderstelt een bepaald
dynamisme. Net zoals vrijheid, is het een doel om na te streven, die met moeite
en met veel spanning de energie van de geest beproeft. Sociale gelijkheid is een
zaad dat bewerkt moet worden tot ze vrucht draagt. Het vereist niet alleen het
principe van distributieve rechtvaardigheid in de tijdelijke gemeenschap. Het
vereist tevens de vrije participatie van allen in de noodzakelijke goede dingen,
zowel materieël als spiritueel in het gemeenschappelijke goed. Het vereist de
progressie van sociale rechtvaardigheid, de organische ontwikkeling van
wettelijke instituties; de participatie in steeds uitgebreidere graden, zoals
van personen in het politieke leven. Het moet de condities geven waarbij een
ieder de kans krijgt zijn gaven tot ontwikkeling te brengen. Het moet gericht
zijn op het delen van de voordelen die met de cultuur en de geest gegeven zijn,
en in die innerlijke vrijheid die gegeven is door de beheersing van het zelf, en
de kennis van de waarheid.
De beschaving die we nu voor ogen hebben heeft deze dingen gezocht. Alleen op de verkeerde manier. Zonder twijfel kunnen we zeggen dat de ongeletterde ambachtsman in het middeleeuwse Frankrijk, meer participeerde in het gemeenschappelijk goed van de geest, dan de middenklasse vandaag de dag. De middenklasse die kan genieten van technische mogelijkheden zoals de film en radio, die op een rampzalige manier gebruikt worden en waarbij ze zich verheugen in de gespletenheid van de menselijke geest en de eenvormigheid van de geestelijke leegte. We moeten onszelf weer vernieuwen en de poging ondernemen om het goede op de goede manier te zoeken. Het zuurdesem van gelijkheid zoals deze verstrooid is door het pseudo-christelijke egalitarisme, heeft de wereld vervuld met ongezonde gisting. Maar er is ook een ander zuurdesem van gelijkheid, welke een desem van rechtvaardigheid is, en een juiste stimulans is voor de menselijke geschiedenis. Deze stimulans neigt ertoe om de mensenmassa op te richten naar een werkelijk menselijk bestaan, waar ongelijkheden niet onderdrukt worden, maar gecompenseerd en ondergeschikt gemaakt aan die hoge vorm van gelijkheid van het gemeenschappelijk gebruik van de goede dingen die onze rationele natuur voedt en verhoogt.
Kort gezegd is het de fout geweest om de gelijkheid te zoeken in een regressie naar de basis, opgezet door de "natuur". Het moet gezocht worden in een progressieve beweging naar het einde, dat samengesteld is uit de goede dingen van het natuurlijke leven van rationaliteit, die toegankelijk gemaakt wordt voor allen en dankzij rechtvaardigheid en broederschap zich afkeert van overheersing en zich richt op wederzijdse hulp en samenwerking. Deze gelijkheid is met recht christelijke gelijkheid te noemen. Niet alleen vanwege het feit dat het het voortkomt uit de joods-christelijke traditie en overeenstemt met de christelijke conceptie van het leven. Dit christelijke zuurdesem heeft in de seculiere geschiedenis ingang gevonden, en was dit niet gebeurd dan zou deze ware vorm van gelijkheid nooit tot stand gekomen zijn. Zoals er een bloei is van de natuurwet, die tot stand komt met behulp van de nieuwe deugden van de Nieuwe Wet, zo is er ook een menselijke bloei, een werkelijk humanisme van gemeenschapsleven dat enkel verkregen kan worden met behulp van deze deugden. De rol van irrationele instincten en neigingen spelen een grote rol in het politieke leven van mensen. Om een politiek leven mogelijk te maken waarin het dynamisme van gelijkheid zijn werk kan doen en in de juiste richting ontwikkeld wordt, betekent dat de christelijke deugden hun werk moeten doen in de menselijke gemeenschap, om de irrationele neigingen met de rede te temmen en de juiste instincten te bevorderen. De ontwikkeling van een ware gelijkheid die niet egalitaristisch is, maar gebaseerd is op broederschap, is geen gave van de natuur, maar het resultaat van een heroïsche onderneming van de rede en de vrijheid in de tijdelijke gemeenschap. Deze tijdelijke gemeenschap is de thuisbasis van conflicten, van zwakheden en menselijke zonde. Het sap van het Evangelie, het besef van bovennatuurlijke gelijkheid waardoor een ieder geroepen is tot een goddelijk leven en het besef van broederlijke liefde, moeten deze tijdelijke gemeenschap doordringen, om het leven te geven en boven zichzelf uit te tillen.
Om tot slot terug te keren naar het centrale thema van deze studie, het realisme van onze intelligentie is zo zwak, net zoals de natuurlijke liefde voor onze naaste vaak zo zwak is, dat zonder de hulp en de troost van het geloof en de verkregen evangelische liefde, we ongetwijfeld zullen vallen in één van de twee genoemde fouten van menselijke gelijkheid. Enkel een realistische conceptie van menselijke gelijkheid in natuur die op een voldoende manier grond kan vinden onder de mensen, en met genoeg kracht kan inwerken op de beschaving, kan niets anders zijn dan een christelijke conceptie van gelijkheid.
De twee belangrijkste sociaal-politieke werken van Maritain die in het Nederlands vertaald zijn.
Onderstaande secundaire literatuur geven uitgebreide informatie over het werk en of leven van Jacques Maritain. In het Nederlandse taalgebied bestaan een aantal uiteenzettingen over de sociale filosofie van Maritain, te weten:.
In het Engelse taalgebied zijn veel en uitgebreide werken verschenen over het werk en leven van Maritain. Onderstaande zijn enkele overzichtelijke.
Er bestaat een grote hoeveelheid biografich materiaal over het bewogen en rijke leven van Jacques Maritain. Een aantal werken:
Aantal bezoekers sinds 4 dec. 2000:
Pagina Layout: Copyright ©
1998-2000 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 4 dec. 2000
Pagina bijgewerkt op:
Algemene disclaimer:
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek
(verder aangeduid met: "de stichting") om
wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de
evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te
geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz.
vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting.
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische,
irrationele, bijgelovige, occulte, enz.) eigenschappen aan bepaalde groepen,
stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om
stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen.
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat
de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen.
Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en
de
stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.