door
Navigatietips:
© Jacques van der Meer, Tilburg, oktober 1998.
1. Historie
2. De rationaliteit van de wetenschap
3. De
Verandering in de relatie tussen geloof, rede en ervaring.
4. Een Christelijk wereldbeeld
5. De positie van de wijsbegeerte
6. De positie van het geloof
Vaak beschrijft men het ontstaan van de wetenschap als de overgang van mythische naar rationele verklaringen. Geheel juist is deze karakteristiek niet, omdat voor degenen die in goden geloven het rationeel is om mythische verklaringen te geven.
De wetenschap als systematische onderneming was in het begin nauw verbonden met de wijsbegeerte en ontstond als zodanig in Griekenland. De Grieken verwonderden zich over de kracht van de menselijke rede om systematische verklaringen te vinden voor beginselen en krachten die in de natuur aanwezig zijn. Het vertrouwen in die rede blijkt uit de eisen welke in haar beginfase aan de wetenschap gesteld werden. De wetenschap moest rationeel verantwoord zijn. Zij moest op intellectueel inzicht berusten. Een van die eisen was dat haar beginselen inzichtelijk zijn. Vervolgens moesten alle overige stellingen aan de hand van die beginselen afgeleid kunnen worden. Uit enkele inzichtelijke beginselen (axioma's) die noodzakelijk waren, volgden dan met logische noodzaak alle meetkundige stellingen.
Door deze strenge eis van inzichtelijkheid gebeurde het dat slechts enkele aspecten van de werkelijkheid voor wetenschappelijke verhandeling in aanmerking kwam. Allereerst de wiskunde, dan de logica en tenslotte de algemene aspecten van natuur en mens die object van de wijsbegeerte zijn, zoals de relatie tussen kennen en zijn en de algemene beginselen van de ethiek.
Een gevolg hiervan was dat veel van datgene, wat tegenwoordig tot wetenschap behoord daarbuiten viel, zoals het grootste gedeelte van de natuurwetenschap. Dat ijzer roest en goud niet, lijkt niet inzichtelijk te maken, dit zijn bij uitstek ervaringsgegevens. Slechts in ervaring kan aangegeven worden waarom ijzer roest, dit berust op een constatering. Terwijl de eis van wetenschap toen was, dat een uitspraak noodzakelijk moest zijn. Deze strikte eis van inzichtelijkheid perkte niet slechts het bereik van de wetenschap in, hij maakte ook dat wetenschap nadat de noodzakelijke inzichten verkregen waren, geen echte vooruitgang meer zou kennen.
Na de overgang van het Romeinse rijk tot het Christendom onder keizerschap van Constantijn, werden de kerkvaders sterk beïnvloed door de Griekse cultuur die toen een leidende positie had in het Romeinse rijk. De theologie werd de leidende wetenschap, waarin de wijsbegeerte werd geïntegreerd. In de 12 eeuw werd door theologen als Albertus Magnus en Thomas van Aquino, de wijsbegeerte min of meer autonoom, waarbinnen de wetenschap opgenomen werd. Toch bleef de filosofie de dienstmaagd van de theologie. Doordat de Griekse wetenschap een typisch rationele wetenschap is, gebaseerd op inzichtelijkheid lag dit ook voor de hand. Van een empirische wetenschap zoals wij die nu kennen was nog geen sprake. De uiteindelijke zin van wetenschap en wijsbegeerte in die tijd, was het ontvankelijk maken voor de waarheid van de Openbaring. Van natuurwetenschap was nog geen sprake daar er nog geen goede methode was om de natuurfilosofische vragen te stellen.
Waarom het zo lang duurde voor de natuurwetenschap op gang kwam is een boeiende vraag. Veelal wordt gesproken over het kerkelijk verzet in de Middeleeuwen. Nu dit verzet was er wel degelijk, maar het heeft nauwelijks de ontwikkeling tegengehouden. Veel belangrijkere oorzaken voor het late ontstaan van de natuurwetenschap moeten gezocht worden in het feit dat in de Middeleeuwen, de Griekse wijze van denken overgenomen werd namelijk: de absolute eis van inzichtelijkheid. In de Middeleeuwen werd deze eis van inzichtelijkheid al gehalveerd in de theologie. Doordat de beginselen hier niet geheel inzichtelijk zijn, maar berusten op de Openbaring van God. Dit lijkt van belang te zijn geweest voor de ontwikkeling van de empirische wetenschappen.
De inhoudelijke beginselen bij de empirische wetenschappen zijn niet vaststaande uitgangspunten, maar te bereiken eindpunten Ze berusten niet op inzicht maar op ervaringsgegevens en wel om deze te verklaren. Zo kan men door de logische afleidingen van de ervaringsgegevens tot nieuwe inzichten komen, zodat het proces zich kan voortzetten. Dit beginsel wordt aangeduid met inductie, wat inhoudt dat men vanuit het bijzondere naar het algemene gaat. Terwijl deductie begint bij het algemene en via een logisch proces afdaalt naar het bijzondere (rationalisme).
Het late ontstaan van de natuurwetenschap is niet eenvoudig te verklaren door te zeggen dat de kerk in de Middeleeuwen de wetenschap tegenhield. Er is geen sprake van onderdrukking doordat wetenschappelijke ontdekkingen in tegenspraak met de Bijbel zouden zijn. De natuurwetenschap kon als zodanig ontstaan doordat de eis van inzichtelijkheid, ontstaan bij de Grieken en in de Middeleeuwen overgenomen versoepeld werd. Door deze versoepeling werd niet slechts het bereik uitgebreid, maar deze heeft ook tot inzichten gevoerd op terreinen die daar vroeger voor gesloten waren. De beginselen die zelf ten grondslag liggen aan de huidige wetenschap zijn zelf niet inzichtelijk, maar verschaffen inzicht.
In het eerste deel hebben we gezien dat de natuurwetenschap de strikte eis van inzichtelijkheid heeft afgezwakt. Naast de rede steunt zij op empirie en experiment. Het opvallende is dat degenen die deze wijze van wetenschap beoefenen, ze bij uitstek rationeel noemt. Zo wordt ook bij het criterium van wat wetenschap is of pseudo-wetenschap, het criterium van rationeel zijn gebruikt. Maar dit criterium is niet voldoende gebleken.
Wat rationeel is of niet is mede afhankelijk van waaruit je redeneert. Zoals ik al eerder zei, is het toeschrijven van natuurgebeurtenissen aan de goden rationeel, gezien het feit dat je gelooft dat er goden zijn. Maar de huidige wetenschap zou dit irrationeel noemen. Dit is zo, slechts gezien vanuit haar eigen beginselen. Die beginselen werden sterker vastgesteld met de opkomst van het positivisme. De kracht van de natuurwetenschappelijke methode is dat zij zich uitsluitend beperkt tot kennis die zintuiglijk verifieerbaar is. De conclusie ligt voor de hand, wat niet verifieerbaar is geldt niet als kennis. Daarom wordt het merendeel van de wijsbegeerte opzij geschoven, evenals geloofskennis. .
Deze strikte eis van rationaliteit door middel van verifieerbaarheid is niet mogelijk gebleken. Zelfs de natuurwetenschap kan zich niet aan deze regels houden. Algemene beginselen zijn bij uitstek niet empirisch te verifiëren.
De natuurwetenschap steunt op zintuiglijke ervaring. Deze ervaring is het uitgangspunt van de natuurwetenschap en zij lijkt de rol van het verstandelijke te hebben overgenomen. Toch is dit schijn. Hoe belangrijk de rol van ervaring ook moge zijn, het is uiteindelijk het verstand die bepaald waar het zintuig op moet letten, zoals het verstand ook bepaalt welke experimenten uitgevoerd moeten worden. Beginselen blijven hierbij een rol spelen, doch deze zijn minder inzichtelijk dan bij de Grieken het geval was. De beginselen steunen op de empirie. Toch kan deze daar niet door bevestigd worden, slechts weerlegd, wat het principe van falsificatie inhoudt.
In de wetenschap spelen niet slechts inhoudelijke beginselen een rol, maar ook methodische. Methodische beginselen zijn geen resultaat van de wetenschap, zij kenmerken haar juist. Zo is een methodisch beginsel van de natuurwetenschap dat zij op zintuiglijke ervaring moet steunen. Zo ook het beginsel van de onveranderlijkheid van de natuur, waardoor de empirie betrouwbaar is. Het beginsel dat de natuur onveranderlijk is, kan geen absoluut inzicht zijn, doch een voorwaardelijk. De ervaring dat natuurwetenschap mogelijk is, moge als voorwaarde nodig zijn, maar het is een ander soort ervaring dan de zintuiglijke. Het is een intellectuele ervaring.
De gronden waarop de rede zich baseert bij haar oordeel over en waardering van de wetenschap met daarin de werkzame rationaliteit, vindt de rede allereerst in de ervaring van zichzelf. Mensen ervaren zich als begiftigd met zintuiglijke en verstandelijke of intellectuele kennis.
De rede ervaart dat wetenschappelijke kennis als gids van het handelen allereerst middelende kennis is en weinig zegt over het doel van het handelen. Slechts in beperkte mate kan zij aangeven het doel wat zij nastreeft, maar niet eens hoe het behoort te zijn wat zij nastreeft. Over ethische kwesties heeft de rede weet, maar ervaart daar de beperktheid door het niet bereiken van algemeen aanvaarde beginselen. De rede beseft ook waarom dit zo is. Hoe dynamisch de rede ook is, ze blijft steeds haar beperktheid ervaren, zowel wat binnen de wetenschap werkzame rationaliteit betreft als wat haar algemeen oordeelsvermogen aangaat. Het eerste ervaart zij in de betrekkelijkheid van de wetenschappelijke rationaliteit die nooit tot zekerheid komt, het laatste in de moeizame gang van wijsbegeerte en ethiek.
In het voorgaande hebben we gezien dat de opkomst van de natuurwetenschap gepaard gaat met een verandering in de verhouding tussen rede en ervaring. Dit had ook consequenties voor het geloof. In de Middeleeuwen werd nog vastgehouden aan de methode die de Grieken voorhielden, maar ondanks de beperkte mogelijkheden van de rede bleef er ruimte genoeg over voor het christelijk geloof om de vragen te beantwoorden die de Grieken openlieten.
Ervaring heeft meer betekenissen. Als eerste de zintuiglijke ervaring, die de natuurwetenschap kenmerkt als empirische wetenschap. Daarnaast is er de ervaring van de rede dat zij beperkt is, wat de intellectuele ervaring genoemd werd. Dat de mens zich ervaart als met rede begaafd. Het gaat hier om het aantreffen van een werkelijkheidsgegeven dat we te accepteren hebben. Dit gegeven is niet door ons gemaakt, het is er, in ons en buiten ons. De zintuiglijke ervaring is beslissend in de natuurwetenschap, toch is de kennis die zij verschaft niet volledig inzichtelijk.
Na de Middeleeuwen ontwikkelde zich de natuurwetenschap als autonome wetenschap, met haar eigen vragen en methoden. Tot dan toe liepen de grote natuurfilosofische vragen uit op theologische vragen. Redenen daarvoor werden al eerder genoemd (zie historie en rationaliteit van de wetenschap). Naarmate de natuurwetenschap zich ontwikkelde verdween geloof meer en meer uit het wereldbeeld. Zo deed Newton bij zijn verklaring van de orde in het planetenstelsel nog uitdrukkelijk een beroep op de Schepper. Laplace die na hem kwam merkte op dat deze niet meer nodig is. Speelt geloof dan geen rol meer in de wetenschap? Zeker wel, doordat de methode van bepaalde vooronderstellingen uit moet gaan, die weliswaar zowel redelijk zijn als door de ervaring gesteund worden, maar die in hun universele betekenis noch ervaarbaar, nog inzichtelijk zijn. In die zin blijft geloof een onmisbaar element in de natuurwetenschap. Ik noem tot slot de noodzakelijke geloofvooronderstellingen in de wetenschap, die niet rationeel te verantwoorden zijn c.q, niet volledig inzichtelijk, maar die noodzakelijk zijn om natuurwetenschap te (kunnen) bedrijven.
In de eerste plaats probeer ik uit te leggen wat een wereldbeschouwing is. Deze wordt gekenmerkt door een geheel van fundamentele overtuigingen ten aanzien van de werkelijkheid, bijvoorbeeld een religieus grondmotief. Wereldbeschouwing wordt vaak in Een adem genoemd met levensbeschouwing. Tot slot zal ik uiteen zetten wat onder een christelijke wereldbeschouwing verstaan moet worden.
Het wereldbeeld is het geheel van fundamentele overtuigingen aangaande de werkelijkheid. Iedereen heeft een wereldbeeld, al dan niet systematisch. Velen zijn zich ook niet bewust van het wereldbeeld wat zij hebben. Het diepste kenmerk van een wereldbeeld is dat het richting geeft aan het handelen. Iedere wereldbeschouwing is in zekere zin uniek, maar is toch uiteindelijk onderdeel van een sociaal geheel. Niemand heeft een totaal eigen wereldbeeld. Daarnaast is een wereldbeeld dynamisch van aard. Door continue ervaringen en integratie van kennis, groeit en verandert dit wereldbeeld.
Het wereldbeeld is van invloed op de wijze hoe wetenschap bedreven wordt. Ze beïnvloed de wetenschap in haar fundamenten en leidt de wetenschap op allerlei hoofdpunten. Zo kan het voorkomen dat er verschillende stromingen binnen een wetenschap bestaan. Zoals bijvoorbeeld in de psychologie, stromingen als het behaviorisme of de psychoanalyse. In de geschiedwetenschap de visie op de geschiedenis, hetzij lineair (christelijke visie), hetzij cyclisch, hetzij zinloos.
Een christelijk wereldbeeld wordt in essentie gekenmerkt door het grondprincipe: dat God de Schepper is die de werkelijkheid ergens een X aantal jaren geleden geschapen heeft. Verschillende kenmerken zijn aan de Schepper en schepping toegeschreven die fundamenteel zijn.
De werkelijkheid is aan verval onderhevig door de zondeval van de mens. De oorspronkelijke gerichtheid van de mens op God is vervallen tot een gerichtheid op zichzelf. Sommigen zeggen dat de structuur van de geschapen werkelijkheid niet veranderd is, maar de richting van het hart. Door Christus zijn alle dingen geschapen. Verlossing vindt plaats door Zijn bemiddelende werk. Verlossing vindt plaats door geloof in Hem.
De positie van de wijsbegeerte is veranderd door de opkomst van de moderne natuurwetenschap. Allereerst waren sommigen zoals Auguste Comte van mening dat de dagen van de wijsbegeerte geteld waren. Dit is geenszins het geval geweest. Wat veranderde in de wijsbegeerte was meer haar oriëntatie. Zo was het in de Middeleeuwen nog gewoon dat de wijsgerige vragen ondergeschikt waren aan theologische vragen en dienden als hulp of aanvulling. In de moderne tijd waarbij de kracht van de menselijke rede uitdrukkelijk naar voren kwam in de natuurwetenschap veranderde de oriëntatie van de wijsbegeerte op de mens zelf. De traditionele metafysica moest het veld ruimen voor de kenleer. De Godsleer voor de antropologie. De wijsbegeerte is in hoge mate geseculariseerd geraakt door dit proces.
De beoefening van de Middeleeuwse wijsbegeerte vond plaats door wijsgerige reflectie op de wetenschap. De nieuwe wetenschap ontdekte dat deze reflectie weinig bijdroeg en ging haar eigen weg, met eigen methoden.
In de wijsbegeerte gaat het uiteindelijk om ultima, laatste en beslissende vragen, is wat de wijsbegeerte systematisch nastreeft. Om dat goed te kunnen zou de mens buiten zichzelf moeten staan, dit is een moeilijkheid voor de wijsbegeerte, daar dit onmogelijk is. Toch is het op Een of andere manier mogelijk om positie te bepalen voor de mens. Die eigenaardigheid zit hem in de weet van de rede van haar eigen beperktheid. De vele wijsgerige vragen van het begin staan nog steeds en lijken onoplosbaar. Relativisme lijkt de meest juiste optie, wilde het niet dat relativisme uiteindelijk zichzelf tegenspreekt, doordat het zichzelf als absoluut beschouwt.
Een van de belangrijkste kenmerken van de wijsbegeerte is de consistentie eis. De wet van non-contradictie. Een uitspraak mag niet innerlijk tegenstrijdig zijn.
Door het besef van haar beperktheid, kan de rede zicht hebben op het onbeperkte. Dit uit zich niet in een absoluut kennen, maar een in het verstaan van de beperktheid. De rede weet van het tekort schieten in het menselijk handelen, van het tekort van liefde. Vanuit het besef van tekort hebben we zicht op het ideaal. Juist dit ideaal wijst naar de boven menselijkheid. Dit is ook Een van de voornaamste redenen dat de wijsbegeerte nooit een absoluut fundament kan vinden, omdat alle rationaliteit tekort schiet. Evenmin is de zintuiglijke ervaring afdoende. Uiteraard heeft dit gevolgen voor de wetenschap. Ook hierin bevindt zich die betrekkelijkheid. Wetenschap kan niet zonder geloof zoals de betrouwbaarheid van de zintuigen, de wetmatigheid van de natuur, de kracht van de rede. De rede kent de beperkingen van het kennen van deze geloofsaannames.
De wetenschap heeft als voordeel boven de wijsbegeerte dat ze deelaspecten kan bestuderen en zo haar blikveld kan vernauwen. De wijsbegeerte kan dit niet. Zij behoort naar het geheel te vragen. Zoals dit tot uiting komt in de metafysica. De wijsgerige fundamentele problemen zijn de problemen van de mens. Van de vraag naar de zin en betekenis van hun leven, hun bestemming, hun ideaal en moraal. Dit zijn vragen waar de wetenschap geen antwoord op weet. Wetenschap is bij uitstek een middel om vragen op te helderen, maar niet de fundamentele. Niet waarom iets hoort te zijn. Ze is niet normatief. De wetenschap is een middel tot een doel, maar ze geeft zelf geen richting aan de wijze waarop het doel bereikt wordt.
De wetenschap zal de fundamentele vragen moeten beantwoorden. Maar is de wetenschap hiertoe wel in staat? Het lijkt erop dat de beslissende antwoorden van het geloof moeten komen.
Een van de opvallendste zaken betreffende de ontwikkeling en succes van de wetenschap sinds de 17e eeuw, is de omgeving waarin ze tot bloei is gekomen. Het was juist in de westerse cultuur dat ze tot ontwikkeling kwam. Deze cultuur is door en door christelijk. Er blijkt in zekere zin een relatie te zijn tussen deze twee. Wanneer we de geschiedenis bekijken is deze relatie ook wel te vinden. Eerder werd gezegd dat door afzwakking van de eis van inzichtelijkheid in de Middeleeuwen, als gevolg van de openbaring in de theologie er ruimte ontstond. Deze ruimte maakte het mogelijk dat de natuurwetenschap tot ontwikkeling kon komen.
De ontwikkeling van de natuurwetenschap in de 17e eeuw hing ook sterk samen met het Christendom. Vaak wordt gesproken over de opkomst van het Humanisme, maar veelal vergeet men dat het Humanisme van nu, niet exact hetzelfde is als het Humanisme 3 eeuwen terug. Het Humanisme ontstond binnen het Christendom zelf, en werd daar niet los van gezien.
Naast de opkomst van het Humanisme, speelde ook de Reformatie een belangrijke rol. Het is dan ook opvallend dat christenen van na de Reformatie een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van de natuurwetenschap. Weinig mensen weten dat een groot natuurkundige als Isaac Newton, meer geschreven heeft over theologie dan over natuurwetenschap. Ook wetenschappers als Johannes Kepler en Blaise Pascal waren christenen.
Wanneer we de geschiedenis in ogenschouw nemen, is het merkwaardig dat er in de huidige tijd vaak de opvatting heerst dat geloof en wetenschap elkaars tegengestelden zijn, en in sterkere gevallen, dat wetenschap de plaats van het geloof ingenomen heeft. In het navolgende zullen we zien dat deze laatste opvatting een misvatting is en steunt op een verkeerde voorstelling van zaken.
Ondanks haar indrukwekkend verklaringsvermogen, is de wetenschap niet in staat zinvragen te beantwoorden, terwijl de moderne wijsbegeerte weliswaar zinvragen bespreekt maar niet tot algemeen aanvaarde antwoorden blijkt te kunnen komen. De wetenschap laat de meest wezenlijke vragen van het bestaan liggen. Niet omdat ze die niet wil beantwoorden, maar omdat ze deze niet kan beantwoorden.
In een van de dialogen van Plato, de Phaedo,[2] ontmoeten we Socrates in de gevangenis in Athene. Het is Socrates die ons lang geleden al voor de vraag stelde: 'wat is het dat wij voor het Beste handelen?' Socrates vertelde hoe hij in zijn jeugd gefascineerd werd door natuurwetenschap en meende dat door natuurwetenschap de oorzaak van de dingen te achterhalen was. Maar niet lang daarna kwam hij tot de conclusie dat hier niet de antwoorden lagen en keerde hij zich teleurgesteld tot de filosofie. Het is Socrates die zich afvroeg wat het is dat wij voor het beste handelen. Socrates vertelde ook waarom hij zich tot de filosofie keerde. Socrates zat in de cel in Athene van waaruit hij de doodstraf zou krijgen. Socrates achtte het rechtvaardiger als een onschuldige te sterven dan te vluchten. De wetenschap kon hem geen antwoord geven op de vraag: waarom hij dit rechtvaardiger achtte? Zeggen dat hij in de cel zat omdat zijn 'botten en gewrichten' hem hier gebracht hadden, was geen antwoord. Het was niet de werkelijke oorzaak voor Socrates, waarom hij juist in deze gevangenis zat en het verkoos, om het oordeel van de Atheners te aanvaarden in plaats van te vluchten. Socrates uitte zijn kritiek op Anaxagoras die sprak over 'de Geest die alles ordent en veroorzaakt', maar uiteindelijk bij zijn antwoorden toch een beroep deed op natuurwetenschappelijke verklaringen, juist die verklaringen die Socrates absurd vond om dat ze uiteindelijk niet het waarom verklaren.
Het is in onze tijd, een man als Stephen Hawking die dezelfde woorden spreekt als Anaxagoras in de Phaedo. En juist tegen Anaxagoras was de kritiek van Socrates gericht. Wanneer Stephen Hawking spreekt over de 'Mind of God', die onthuld wordt door de ontdekkingen in de natuurwetenschap. Wat zijn we dan uiteindelijk met deze verklaringen opgeschoten? Hebben we dan alle waarom vragen van het bestaan beantwoord? Het was de filosoof Wittgenstein die ooit zei: 'het kan zijn we op een dag alle wetenschappelijke raadsels opgelost hebben, maar aan de werkelijke vragen nog moeten beginnen'.
Wanneer we onze mogelijkheden bekijken, kunnen we inzien dat er een begrenzing is in het denken zelf. We zagen al eerder dat, hoewel sommigen van mening zijn dat de natuurwetenschap afdoende antwoorden kan vinden en ons de meest betrouwbare antwoorden levert, ze in haar beginselen uiteindelijk afhankelijk is van de ervaring. Haar eigen beginselen kunnen niet inzichtelijk gemaakt worden en steunt op aannames die zelf niet afdoende inzichtelijk gemaakt kunnen worden.
Wanneer wij nadenken over onszelf en als zelfbewuste wezens reflecteren op onze mogelijkheden, komt onze rede tot de conclusie dat er in werkelijkheid erg weinig is waar we afdoende verklaringen voor kunnen vinden. Het is die ervaring die ons van tijd tot tijd tot wanhoop kan drijven. In ons zit de drijfveer voor het zoeken naar afdoende verklaringen over de werkelijkheid, en tegelijkertijd is er de ervaring dat we deze nooit zullen vinden. De rede blijft als het ware van ons eisen dat we afdoende verklaringen vinden voor ons handelen, en toch zijn er weinig handelingen waar we voldoende grond voor kunnen vinden in het denken. Hoewel scepticisme dan uiteindelijk de meest voor de hand liggende optie zou zijn, is een volstrekt scepticisme onleefbaar. We blijven uiteindelijk met een dilemma achter. Het leven eist van ons, dat we bepaalde dingen accepteren teneinde ons leven, leefbaar te maken. Tegelijkertijd weten wij als wezens die zelfbewust zijn, dat we niet afdoende verklaringen kunnen vinden voor ons handelen.
De gelijktijdige herkenning van zowel de eis tot inzichtelijkheid, als de ontdekking dat aan deze eis niet voldaan kan worden, is het best te verklaren vanuit het geloof. Zowel de eis van inzichtelijkheid spruit hieruit voort, en de ervaring van de begrensdheid doet de gelovige realiseren dat de uiteindelijke grond van Waarheid in God is. In de geloofservaring waarin wij grond vinden voor onze natuurlijke drang tot waarheid, realiseert de gelovige zich onderdeel te zijn van een werkelijkheid die hij alreeds in de ervaring van zichzelf als zelfbewust persoon ontdekt heeft. Het leven op aarde is niet in staat de altijddurende bedreiging van het scepticisme te stoppen. Juist in de ervaring van onszelf als begrensd en tegelijkertijd gedreven door hogere antwoorden, vinden we door het geloof een gebied waarin beide aspecten samengevoegd worden, en het individu als mens de vervulling vindt in de relatie met God.
Socrates vroeg zich in de Phaedo af, wat het is dat wij voor het beste handelen. Hij kwam tot de conclusie dat de natuurwetenschap hem niet de werkelijke antwoorden kon geven. De ervaring van onszelf als waarheid zoekers en tegelijkertijd de ervaring dat we nooit afdoende grond kunnen vinden voor ons handelen, vindt het beste antwoord in het geloof. Onze drang naar waarheid en afdoende verklaringen drijft ons naar een gebied, waar het geloof in een God, de beste verklaring is. Hiermee is nog niet bewezen dat dit de Christelijke God is. Het doel van het artikel was hier ook niet direct op gericht. Wat ik gepoogd heb te laten zien is de begrensdheid van de rede en daarmee samenhangend, de wetenschap als leidraad voor ons leven faalt om de positie van het geloof in te nemen, juist door het overstijgend aspect van het geloof.
© Jacques van der Meer, Tilburg, oktober 1998.
Aantal bezoekers sinds 8 september 1998:
Pagina Layout: Copyright ©
1998-1999 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 8 sept. 1998
Pagina bijwerkt op: 4 maart 1999