"Dit is de dag …"

Aspecten van het sabbatsvraagstuk in de Vroege Kerk

 

door

Jan Boom

 

 

Samenvatting:  Waarom vieren christenen de zondag? Spreekt de Bijbel niet heel duidelijk over de plicht tot het vieren van de zevende dag, de sabbat? Maakt het eigenlijk wel uit op welke dag je rust van je werk? Deze vragen zijn actueel. Ze zijn ook al heel oud. Maar tegelijk ontbreekt het niet aan antwoorden. In het onderstaande artikel komen de patres aan het woord: kerkvaders uit de eerste vijf eeuwen van onze jaartelling. Hun mening lijkt duidelijk: de sabbat heeft voor de christenen afgedaan; de eerste dag van de week is de christelijke vierdag en rustdag.

Moeilijkheid

 

Navigatietips:

Algemene disclaimer: zie onderaan

 

Opmerking voor het lezen :
Deze paper bevat veel noten, sommigen met veel informatie. Als u tijdens het lezen de noten vaak wilt consulteren, dan adviseren we u deze file  nog een keer te openen (dus in een tweede venster), en dan het ene venster te gebruiken om de paper te lezen, en het andere venster te gebruiken om de noten te bekijken.

 


© Jan Boom, Sliedrecht, augustus 2000.

 

Inhoudsopgave

 


I. Inleiding en probleemstelling

 

In de geschiedenis van de christelijke kerk is al veel gediscussieerd over de wekelijkse vier- en rustdag. (1) Niet alleen waren er door de hele geschiedenis mensen en groeperingen die de viering van de zevende dag van de week verkozen boven het houden van de eerste dag; (2) ook onder hen die de eerste dag vierden was er regelmatig discussie. Zo werd gedebatteerd over de vraag of de zondagsviering voortvloeit uit wat in het vierde gebod van de Decaloog gezegd wordt ten aanzien van de 'sabbatdag'. Verder werd strijd gevoerd over hoe men de zondag dient door te brengen: wat is op die dag toegestaan en wat niet? (3) Maar ondanks alle strijd rondom de vier- en rustdag wordt verreweg het grootste deel van het wereldwijde christendom nog altijd gekenmerkt door het feit dat de gemeente van Christus op zondag samenkomt in de eredienst "om Gods Woord te horen, de Sacramenten te gebruiken, God de Heere openlijk aan te roepen en aan de armen christelijke handreiking te doen". (4)

Intussen blijven bij veel mensen nog altijd vragen leven. Vragen als: heeft de christelijke Kerk ten onrechte de sabbatsviering losgelaten? Is het wel terecht dat de Kerk de zondag als wekelijkse vier- en rustdag erkent? Is het nodig dat christenen de zondag doorbrengen op een even nauwgezette, wettische wijze als de joden hun sabbat houden? Om op deze en soortgelijke vragen een gefundeerd en passend antwoord te kunnen verkrijgen, is een grondige studie van de bijbelse noties over dit onderwerp vereist. Maar vervolgens kan men ook niet heen om de gegevens die tot ons komen uit de periode van de Vroege Kerk. Het was juist in díe tijd dat in de christelijke kerk het gebruik ontstond om niet meer op de zevende, maar op de eerste dag van de week samen te komen en te rusten van alle arbeid. In de geschriften van de patres wordt deze kerkelijke keuze voor afwijking van het oudtestamentische gebruik verantwoord en verdedigd.

De laatste decennia is binnen de theologische wetenschap ten aanzien van het sabbatsvraagstuk een intensieve bestudering van de geschriften uit de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis op gang gekomen (in veel gevallen in combinatie met studie van de bijbelse gegevens). (5) Als beginpunt van deze wetenschappelijke bezinning kunnen we het verschijnen van de dissertatie van W. Rordorf in 1962 beschouwen. (6) Rordorf heeft voor zijn onderzoek een schat aan gegevens uit de geschriften van de patres opgedolven. Maar de conclusies die hij uit zijn onderzoek trekt, zijn omstreden. Rordorf meent dat de sabbat in het Oude Testament als rustdag is ontstaan en later is geworden tot rust- én vierdag. De zondag echter zou in de eerste tijd van de christelijke Kerk alleen vierdag zijn geweest; christenen zouden op die dag zowel naar de kerk als naar het werk zijn gegaan; pas na de Zondagswet van keizer Constantijn zou de zondag ook rustdag zijn geworden. (7) Deze conclusies worden in meer recente onderzoeken verworpen. Twee nieuwere visies, beide min of meer in reactie op het werk van Rordorf ontwikkeld, wil ik hier noemen.

In de eerste plaats zijn er wetenschappers die zich bewegen in de lijn van de protestantse theologie van de laatste eeuwen: met de schepping en de mozaïsche Wet is de eis gegeven tot het afzonderen van één dag in de week als rust- en vierdag. In de oudtestamentische tijd voldeed de sabbat hieraan, in de nieuwtestamentische tijd de zondag. De wisseling van dag is ingegeven door het heilsfeit van de opstanding van Christus. Als vertegenwoordigers van deze visie in het moderne onderzoek noem ik Beckwith en Stott. (8)

In de tweede plaats moet genoemd worden de dissertatie van S. Bacchiocchi. (9) Dit proefschrift, van de hand van een lid van de Zevendedags-adventisten, werd in 1977 verdedigd aan de Pauselijke Universiteit te Rome. Bacchiocchi meent na een uitvoerig onderzoek te kunnen concluderen dat de onderhouding van de zondag in de tweede eeuw onder politieke druk in Rome is ontstaan; dat de keuze voor de zondag is ingegeven door het symbolisch gebruik maken van de heidense zonnecultus; en dat in Jeruzalem tot de tweede verwoesting van de stad in 135 uitsluitend de sabbat onderhouden werd.

 

Wanneer ik in dit werkstuk enig onderzoek wil doen naar wat binnen de Vroege Kerk is gedacht en geschreven over het sabbatsvraagstuk (inclusief de beschrijving van hoe de eerste dag in de praktijk de zevende heeft vervangen), is de verleiding groot daarin alle bovengenoemde visies te analyseren en te beoordelen (wellicht een soort synthese te construeren). De neiging daartoe komt voort uit de door de veelheid van meningen opgeroepen vraag: maar hoe is het nu in werkelijkheid geweest? Ik besef echter wel degelijk dat deze taak onmogelijk is uit te voeren. Het lijkt het best zich neer te leggen bij het gegeven dat men ook in het kerkhistorisch onderzoek niet verder komt dan een these te formuleren die op zo goed mogelijke argumenten gebaseerd is.

Ik wil nu uiteenzetten wat ik precies wil onderzoeken en op welke wijze.

Ik kies ervoor om mij primair te richten op de teksten die uit de Vroege Kerk zijn overgeleverd. Daarbij kan de uitgave van de door Rordorf op dit onderwerp geselecteerde teksten behulpzaam zijn. (10) Niet alle teksten kunnen aan de orde komen. Ik wil proberen die teksten te bespreken die het meest heldere antwoord geven op de volgende vragen:

  1. Hoe waarderen de christelijke auteurs de joodse sabbat?
  2. Tot hoe lang hielden christelijke gemeenten de sabbat?
  3. Vanaf wanneer vierde de Kerk de zondag en op welke wijze deed zij dat?
  4. Welke theologische voorstellingen verbindt men met de zondagsviering?
 

Bij de bespreking van de teksten kunnen de interpretaties van de diverse bovengenoemde onderzoekers aan bod komen.

Wanneer het gaat over het vraagstuk van sabbat en zondag is volledigheid nagenoeg onmogelijk. Het definitieve oordeel inzake allerlei aspecten van deze kwestie te geven lijkt nog onmogelijker. Toch hoop ik dat uit de primaire teksten zoveel gegevens naar boven komen als er maar nodig zijn om een beeld te krijgen van het hoe en waarom van de vervanging van de sabbat door de zondag - ook al wordt het een beeld dat meer aan een aquarel dan aan een ets doet denken.

 

 


II. Christelijke auteurs over de sabbat en de zondag

 

A. Inleiding

In dit hoofdstuk onderzoek ik een aantal teksten uit de eerste eeuwen van de kerk waarin christelijke auteurs spreken over de sabbat en de zondag. De vier vragen die aan het eind van het vorige hoofdstuk zijn geformuleerd, staan daarbij centraal. Ik wil de bronnen in chronologische volgorde, achtereenvolgens uit de tweede, derde, vierde en vijfde eeuw, behandelen.

 

B. Bronnen uit de tweede eeuw

 

Brief van Barnabas

De Brief van Barnabas behoort tot de apocriefe geschriften van het Nieuwe Testament. Het is niet waarschijnlijk dat de brief van de hand van Paulus' metgezel is; de dateringen lopen uiteen van 95 tot 140. Typerend voor de brief is de typologische uitlegging van het Oude Testament; elke joodse uitleg van de Tenach wordt afgewezen. (11)

De schrijver van de brief brengt de sabbat en de zondag ter sprake in het 15e hoofdstuk in het kader van het vierde gebod van Gods Wet. (12) In dat gebod wordt Gods rusten van Zijn scheppingswerk als reden aangevoerd waarom ook de mens dient te rusten van zijn werk. De schrijver van de Barnabasbrief legt dit als volgt uit:

"Geeft er acht op, kinderen, wat dat betekent: Hij voltooide [de schepping] in zes dagen. Dit heeft als betekenis dat de Heere alles in zesduizend jaren zal voleindigen. Want de dag betekent bij Hem duizend jaren." (13)

De zes scheppingsdagen betekenen dus volgens de auteur de zesduizend jaren van de wereldgeschiedenis. En zoals op de zes scheppingsdagen een rustdag volgde, zal ook na de voleinding van de wereldgeschiedenis echte rust aanbreken:

"En Hij rustte op de zevende dag. Dat betekent: Wanneer Zijn Zoon zal komen, de tijd van de wetteloze zal vernietigen, de goddelozen zal oordelen en de zon, maan en sterren zal veranderen, dan zal Hij waarlijk rusten op de zevende dag." (14)

Hierna volgt een passage die moeilijk is te interpreteren in relatie tot het voorgaande. De auteur schrijft namelijk ook over de zondag, die hier 'de achtste dag' wordt genoemd. Dit gebeurt naar aanleiding van de bijbeltekst: "de nieuwe maanden en sabbatten (…) vermag ik niet". (15) Ook de 'achtste dag' wordt hier als symbolisch beschouwd: In het eind der tijden zal God de achtste dag (dat wil zeggen: een andere wereld) maken, aldus de brief. Deze uitspraak stelt de lezer voor de vraag: begint de eeuwige rust nu na zes- of na zevenduizend jaar wereld-geschiedenis? Rordorf biedt een aannemelijke verklaring, wanneer hij stelt dat hier invloed zichtbaar is van het chiliasme. De schrijver van de Barnabasbrief gelooft blijkbaar dat na zesduizend jaar een vrederijk van duizend jaar zal aanbreken (de 'zevende dag' of 'sabbat') en dat daarna de eeuwige rust in de nieuwe wereld zal beginnen. (16)

Tenslotte citeer ik uit de brief de passage waarin wordt ingegaan op de 'achtste dag' zoals de christenen die nu vieren:

"Daarom vieren wij de achtste dag met vrolijkheid, [de dag namelijk] waarop Jezus opstond uit de doden en verscheen en naar de hemel opvoer." (17)

Het vieren van de zondag wordt in deze brief dus verbonden met de opstanding en verschijningen van Christus. (18)

 

Justinus Martyr

Justinus, geboren in Flavia Neapolis (het vroegere Sichem), leefde in de eerste helft van de tweede eeuw. Zijn naam 'Martyr' dankt hij aan het feit dat hij in 165 in Rome als martelaar stierf. Hij zocht zijn heil aanvankelijk in de filosofie, maar werd gegrepen door de wijsheid van God, zoals die in de Christus der Schriften is geopenbaard. Vanaf dat moment stond zijn leven in dienst van de verdediging van het christelijk geloof. De meest bekende werken van zijn hand zijn de Apologie en de Dialoog met de Jood Trypho. (19)

In het laatstgenoemde werk besteedt Justinus aandacht aan de sabbat. (20) Hij doet dit, omdat Trypho de christenen verwijt wél godvrezend te willen zijn, maar ondertussen de mozaïsche wetten met voeten te treden. Justinus geeft naar aanleiding van dat verwijt een aantal redenen waarom veel christenen de sabbat niet meer houden:

a) God wil dat zijn volk voortdurend sabbat viert. Wat dat betekent, maakt het volgende citaat duidelijk:

"Als onder u zich een meinedige of een dief bevindt, moet hij daarmee ophouden; als iemand een echtbreker is, moet hij zijn gezindheid veranderen. Dan heeft hij de genoeglijke en ware sabbatten Gods gevierd." (21)

b) De (ceremoniële) geboden zijn aan Israël gegeven vanwege de wette-loosheid en hardheid van hart. God gaf de sabbat naar aanleiding van de verering van het gouden kalf in de woestijn. Door de onder-houding van de sabbat werd het volk aan de ware God herinnerd.

c) Als Henoch, Abraham en andere gelovigen in de tijd voorafgaand aan de wetgeving de sabbat konden missen, kunnen ook zij die in Jezus Christus geloven wel leven zonder de onderhouding van deze dag.

d) De hogepriester moest ook op de sabbat de offergaven in de tempel brengen. Daarnaast vond ook de besnijdenis op de sabbat plaats. En bovendien:

"ook God betoont op deze [dag] dezelfde zorg aan de wereld op gelijke wijze als op alle overige dagen." (22)

Verderop in de Dialoog (23) blijkt dat Justinus wel overtuigd is van de waarheid van zijn visie, maar toch ook in staat is een zekere mate van mildheid te betonen ten aanzien van christenen die een ander standpunt huldigen. Trypho vraagt namelijk of iemand die christen is, maar toch de geboden van Mozes (waaronder het sabbatsgebod) houdt, wel in Gods heil kan delen. Justinus' antwoord op die vraag is bevestigend, maar daarbij vermeldt hij de volgende voorwaarde:

"als hij maar niet de andere mensen - ik spreek nu over degenen die uit de heidenvolken door Christus van hun zonde besneden zijn - met alle middelen bewerkt en probeert te overreden om hetzelfde als hij waar te nemen en daarbij beweert dat zij het heil niet kunnen ontvangen als ze dat niet waarnemen." (24)

Uit deze passage kan men opmaken dat er binnen het vroege christendom mensen zijn geweest die de sabbat onderhielden. Naar alle waarschijnlijkheid moet hierbij gedacht worden aan joden die tot het christendom bekeerd waren. (25)

Tenslotte wijs ik er op, dat ook Justinus gelooft dat in de toekomst een duizendjarig rijk zal aanbreken in een vernieuwd Jeruzalem. Hij verbindt deze gedachte echter niet expliciet met de sabbat. (26)

In zijn Apologie (27) spreekt Justinus Martyr als eerste over de orde van dienst in de christelijke samen-komsten op zondag. Hij vermeldt dat men in de samenkomsten leest uit de Evangeliën en de Profeten. Dit gebeurt 'zolang de tijd toelaat' (mecris evgcwrei). (28) Na de schriftlezing houdt de 'voorganger' (proestws) een toespraak of vermaning. Daarna staan allen op en bidt men gezamenlijk. Vervolgens is er het Heilig Avondmaal. Als afsluiting van de samenkomst geeft een ieder gaven tot onderhoud van de armen en behoeftigen. Dat dit alles op zondag plaatsvindt, heeft volgens Justinus twee redenen:

"omdat deze [dag] de eerste dag is, [de dag] waarop God door de verandering van de duisternis en de oerstof de wereld schiep; en omdat Jezus Christus, onze Verlosser, op deze dag uit de doden is opgestaan." (29)

Naast de verwijzing naar de opstanding van Christus is hier dus ook een verwijzing te vinden naar de eerste scheppingsdag, de dag van de schepping van het licht. (30)

 

C. Bronnen uit de derde eeuw

 

Tertullianus

De eerste grote Latijnse kerkelijke schrijver, Tertullianus, leefde van ca. 155 tot ca. 223. Zijn naam is verbonden met de stad Carthago in Noord-Afrika. Evenals Justinus rekent men Tertullianus tot de zogenaamde 'apologeten' (verdedigers van het christelijk geloof). Veel van zijn geschriften, die hij als retor met groot taalkundig meesterschap heeft geschreven, zijn bewaard gebleven. Uit ontevredenheid met de onvolmaaktheid van de gevestigde Kerk verliet Tertullianus deze rond het jaar 207; hij sloot zich aan bij het Montanisme. (31)

Het boek Adversus Iudaeos is een van de vroege werken van Tertullianus waarin hij de betekenis van de sabbat aan de orde stelt. (32) De onderhouding van de sabbat is volgens hem een tijdelijke aangelegenheid geweest. God heeft aan Mozes geboden: "Gedenk de sabbatdag om die te heiligen. Verricht geen slaafse arbeid op deze [dag], behalve wat tot nut is voor de ziel." (33) We begrijpen daaruit nu dat we niet één dag per week, maar alle dagen van ons leven moeten rusten van onze slaafse werken, aldus Tertullianus.

Naast deze ruime uitleg van het sabbatsgebod plaatst de Carthaagse retor een eschatologisch vergezicht. Overeenkomstig de profetieën zal in de toekomst een sabbatum aeternum aanbreken:

"Dat vinden we vervuld in de tijd van Christus, wanneer alle vlees, namelijk ieder volk, naar Jeruzalem komt om God de Vader door Jezus Christus, Zijn Zoon, te aanbidden (…)." (34)

Blijkens een passage uit zijn Adversus Marcionem (35) doelt Tertullianus hier op het duizendjarige rijk, waarin de heiligen zullen opstaan en leven in het nieuwe Jeruzalem dat uit de hemel zal neerdalen. Na de duizend jaren van dit rijk zal de wereld verwoest worden en zullen de heiligen in de gedaante van engelen in het hemelrijk worden overgezet, aldus Tertullianus.

Over de zondag heeft Tertullianus in diverse werken opmerkingen gemaakt. Uit de fragmentarische gegevens wil ik de volgende punten opsommen:

 

Origenes

Origenes werd geboren in 185. Als 17-jarige zag hij zijn vader als martelaar sterven. Al vroeg was Origenes een beroemd theoloog binnen de school van Alexandrië. Geëxcommuniceerd door bisschop Demetrius, zette hij in 231/2 zijn werk voort te Caesarea. Origenes leefde zeer ascetisch. Het aantal van door hem geschreven werken loopt vermoedelijk in de duizenden. Naast schrijver was hij ook een graag gehoord prediker. Het uitleggen van de Schriften beschouwde hij als zijn belangrijkste taak. Kenmerkend voor de wijze van schriftuitleg bij Origenes is zijn theorie van de drievoudige schriftzin: elk woord uit de Schrift zou volgens hem een letterlijke, een zedelijke en een mystieke betekenis bevatten. Origenes werd in 543 o.a. vanwege zijn afwijkende christologie en zijn leer van 'het herstel van alle dingen' verketterd. Als gevolg van hevige vervolging en foltering stierf hij in 254. (40)

Uit Origenes' werken zijn ook een aantal passages over de sabbat en de zondag bewaard gebleven. Ik wil me eerst richten op een gedeelte uit De principiis. (41) Origenes zegt daar dat het onmogelijk is voor de mens om de geboden van God (ook het sabbatsgebod) naar de letter volmaakt te houden. Dat blijkt ook uit de wijze waarop de Joden met het gebod omgaan. Zij hebben eigen, onbeduidende bepalingen (yucras paradoseis) verzonnen en door het in acht nemen daarvan menen ze aan de goddelijke eis te beantwoorden. Origenes legt zoveel nadruk op de onmogelijkheid van het naar de letter vervullen der Wet om zo ruimte te scheppen voor zijn inzichten over de geestelijke betekenis van de woorden. (42) Wat is dan de geestelijke betekenis en eis van het sabbats-gebod? Voor het antwoord op die vraag wend ik mij tot een van Origenes' preken.

In een preek over het boek Numeri (43) stelt Origenes de vraag: wat is nu eigenlijk echt sabbat houden voor een christen? Hij geeft daarop het volgende antwoord:

"Als u daarom ophoudt met alle wereldse werken en niets werelds doet, maar tijd hebt voor geestelijke werken, naar de kerk komt, het oor leent aan de goddelijke [schrift]lezingen en preken, nadenkt over hemelse dingen, zorg draagt voor de toekomstige hoop, het komende gericht voor ogen hebt, uw blik niet op het tegenwoordige en zichtbare maar op het onzichtbare en toekomstige richt: dat is sabbat houden voor een christen." (44)

Over de betekenis van deze woorden bestaat verschil van mening tussen geleerden. De volgende interpretatie ligt m.i. voor de hand: Origenes ziet de ware sabbat voor een christen uitgestrekt over het hele leven, inclusief de viering van de zondag. (45) Hoewel ook Justinus Martyr en Tertullianus schreven dat het ware sabbatvieren alle dagen van het leven moet geschieden, werkt Origenes deze gedachte verder uit, wanneer hij niet alleen wijst op het afzien van wereldse werken, maar ook op de betrachting van geestelijke werken.

De duiding van de sabbat houdt daarmee echter voor Origenes niet op. In het vervolg van dezelfde preek stelt hij namelijk dat de ware sabbat niet in dit leven aanbreekt. Heeft Jezus immers niet gezegd: "Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook" ? Maar:

"Er zal dus een ware sabbat zijn, waarop God van al Zijn werken zal rusten: de toekomstige eeuw, wanneer smart, droefheid en zuchten zullen wegvluchten en God alles en in allen zal zijn (…)" (46)

Enkele passages uit andere geschriften leggen er getuigenis van af, dat Origenes de 'ware sabbat' ziet aanbreken nadat de 'zes dagen' van de wereldgeschiedenis zijn voorbij-gegaan. (47)

Ik wil nu nog twee teksten van Origenes bekijken die gaan over de zondag. Beide teksten zijn tevens exemplarisch voor de wijze waarop Origenes met de woorden van de Heilige Schrift omgaat.

In de eerste plaats een gedeelte uit het commentaar op Psalm 119. (48) Deze Psalm is gevormd naar de letters van het hebreeuwse alfabet (acrostichon). Bovendien beginnen steeds acht verzen met dezelfde hebreeuwse letter. Origenes verbindt daarmee de volgende gedachte: op de achtste dag, de dag van Christus' opstanding, zijn al de gelovigen met hem opgestaan tot een nieuw leven. De norm en regel voor dit nieuwe leven vindt men o.a. in Psalm 119, een Psalm waarin de gelovigen in een onafgebroken achtvoud worden onderwezen. Het getal acht staat hier dus centraal als het getal van het nieuwe leven. Christus heeft dit nieuwe leven op de eerste (=achtste) dag mogelijk gemaakt. De Psalm (119) bedoelt de gelovigen te brengen tot de volkomenheid van dit nieuwe leven.

In een preek over Exodus (49) brengt Origenes naar aanleiding van de gave van het hemelse manna sabbat en zondag ter sprake. De Israëlieten moesten zes dagen het manna verzamelen; op de zevende dag viel er geen manna uit de hemel. Origenes merkt hierover op dat het manna blijkbaar het eerst is neergevallen op de eerste dag der week, de dag die nu 'de dag des Heeren' is. Hieruit kunnen de Joden opmaken dat de eerste dag toen al belangrijker was dan de zevende dag. Op de zevende dag viel er niets: een duidelijk teken dat de genade Gods en het hemelse brood niet op de sabbat worden uitgedeeld, aldus Origenes. Maar:

"Op onze dag des Heeren laat de Heere altijd het manna uit de hemel neervallen." (50)

 

D. Intermezzo

 

Constantijn de Grote

Voor ik verder ga met enkele bronnen uit de vierde eeuw, ga ik in op de zondagswetgeving van keizer Constantijn de Grote. In maart 321 vaardigde deze keizer de volgende wet uit:

"Keizer Constantijn aan Helpidius. (51) Alle rechters, de bevolking van de stad en de nijverheid dienen op de eerwaardige dag van de zon te rusten. Niettemin zullen de landbouwers de velden vrij en ongehinderd bebouwen, daar het vaak voorvalt dat geen dag méér geschikt is om het koren aan de groeven en de [jonge] druivenplanten aan de kuiltjes toe te vertrouwen; opdat men niet de gelegenheid van dat moment, door de hemelse voorzienigheid gegeven, voorbij laat gaan." (52)

Enkele maanden na deze wet volgt een tweede, waarin wordt toegestaan op zondag een gelofte in te lossen en op die dag slaven in vrijheid te stellen. (53) Het is onwaarschijnlijk dat de oudtestamentische sabbatswetten de keizerlijke wetgeving beïnvloed hebben; op de joodse sabbat immers was ook het werk op het land verboden. (54) Onder geleerden bestaat meningsverschil over de vraag vanuit welke motivatie Constantijn de genoemde wetten heeft uitgevaardigd. Maakte hij ze om persoonlijke, sociale, politieke of religieuze redenen? Was de keizer een overtuigd christen of voelde hij zich meer aangetrokken tot de zonnecultus? (55) In elk geval mogen we vaststellen dat de uitgevaardigde wetten het christendom begunstigden. Dat dit door christenen ook zo is ervaren, wordt bewezen door een passage uit het werk van de geschiedschrijver Eusebius. Deze doet het voorkomen als zou de keizer de zondagsrust hebben bevorderd om zo alle mensen de gelegenheid te geven God te aanbidden op de eerste dag der week. (56)

 

E. Bronnen uit de vierde eeuw

 

Eusebius van Caesarea

Eusebius (ca. 265 - 339) was leerling van de presbyter Pamphilus; vandaar ook de naam Eusebius Pamphili. Na tal van wederwaardigheden tijdens de laatste grote christenvervolgingen werd hij in ca. 313 bisschop van Caesarea, de Romeinse hoofdstad van Palestina. Hij werd bovendien kerkelijk raadsman van keizer Constantijn de Grote. Eusebius is vooral bekend geworden door zijn 'Historia Ekklesiastike', een sterk apologetisch opgezet geschiedwerk. Door het schrijven van dit boek werd Eusebius de vader van de kerkgeschiedenis. (57)

In dit onderzoek richt ik de aandacht echter niet op het geschiedkundige werk van Eusebius, maar op zijn Psalmencommentaar, waarin hij belangwekkende dingen schrijft naar aanleiding van Psalm 92. (58)

Eusebius vraag zich af: Wat betekent de sabbat? De Schrift zegt dat God zelf ook rust. Wanneer rust God? Wanneer Hij in de geestelijke, bovenaardse wereld vertoeft. Zolang Hij echter zich bekommert om de wereld, werkt Hij. Zo is het ook met iemand die God dient: wanneer men zich heeft losgemaakt van het aardse en helemaal bezig is in het overdenken en bestuderen van het goddelijke en geestelijke, dán geniet men een sabbatsrust die God welgevallig is. (59) Uit het voorgaande is op te maken dat de volkomen rust pas kan aanbreken in het Rijk van God, nadat de 'zes dagen' van al het geschapene zijn voorbijgegaan.

De Wet van Mozes gebiedt het volk de sabbat te houden om zo een waarborg te bieden dat de mensen minstens één dag met het Woord van God bezig zijn. In de eerste verzen van Psalm 92 staat duidelijk wat God van de mens verwacht: God prijzen.

Op dit punt in zijn commentaar stapt Eusebius over naar de zondags-viering. Want de dingen waartoe Psalm 92 oproept, moeten door de christenen juist op de 'dag der opstanding' gedaan worden.

"(…) de Logos heeft door het nieuwe verbond het feest van de sabbat overgedragen en verplaatst naar de opgang van het Licht en Hij gaf ons de afbeelding van de ware rust, de heilbrengende, aan de Heere toebehorende eerste dag van het Licht." (60)

Volgens Eusebius veranderde de Heere de dag o.a. omdat degenen voor wie de sabbat was ingesteld - zij die niet meer dan één dag per week gelegenheid hadden om met geestelijke zaken bezig te zijn - de sabbat op een verkeerde, zondige wijze besteedden. De gelovigen komen nu steeds na zes dagen samen om de eigenlijke sabbat te vieren: zij dienen en vereren God gedurende de gehele zondag. Zo zijn zij bezig met een werk dat ook aan de oudtes-tamentische priesters was toegestaan op de sabbat: actief zijn in Gods dienst.

De zondag is volgens Eusebius van oude tijden af reeds belangrijker dan de sabbat. Het is de dag waarop het licht werd geschapen en waarop de Zon der gerechtigheid is opgegaan!

Na de samenvatting van dit gedeelte van Eusebius' commentaar op Psalm 92 wil ik de meest opvallende zaken eruit opsommen:

Overigens wijst niets erop dat de visie van Eusebius is bepaald door de zondagswet van Constantijn. (61)

 

Ambrosius

De naam van Ambrosius is verbonden met Milaan. Hij was 35 jaar oud toen hij in die plaats, na eerst te zijn gedoopt, tot bisschop werd gewijd. Ambrosius had invloed op de keizer en diens besluiten. Hij was een fel bestrijder van het Arianisme en verdedigde de christologie van Athanasius. Hij was een groot prediker en zielzorger die, zoals Bakhuizen van den Brink schrijft, de Romeinse mens en zijn cultuur door en door kende, verstond en wist te kerstenen. In zijn schriftuitleg volgde Ambrosius (op gematigde wijze) de leer van de drievoudige schriftzin in de lijn van Origenes. Aanzienlijke invloed had de Milaanse bisschop op het kerkgezang, waarvoor hij zelf vele verzen dichtte. (62)

Met het oog op het sabbatsvraagstuk richt ik me eerst op een gedeelte uit Ambrosius' commentaar op het Evangelie naar Lukas. (63) In zijn behandeling van de geschiedenis van de aren plukkende discipelen (Luk. 6 : 1-5), actualiseert Ambrosius de uitdrukking 'de tweede eerste sabbat' (deuteroprwton sabbaton - Luk 6 : 1). Er wordt hier over 'tweede' gesproken, omdat er een andere sabbat voorafging, namelijk de mozaïsche. Maar de dag wordt tevens 'eerste' genoemd, omdat de dag die als tweede is ontstaan (de zondag) eigenlijk als eerste en belangrijkste beschouwd moet worden. Is het niet zo, zegt Ambrosius, dat de dag die met straf is verbonden (in geval van overtreding van het gebod) minder is dan de dag die niets met straf te maken heeft (de zondag dus) ?

Christus wijst in de tekst op David die in de tempel ging en de broden (die voor de priesters waren) nam toen hij en zijn mannen hongerden. Hierdoor leren wij, aldus Ambrosius, dat wij niet de 'nietigheid van de Wet' (inania legis), maar de 'soliditeit van het nut' (solida utilitatis) moeten volgen. Bovendien is het de gelovigen ook toegestaan de broden van de priesters te nemen,

"hetzij omdat wij allen het priesterlijke leven moeten navolgen, hetzij omdat alle kinderen der Kerk priesters zijn." (64)

Later in zijn Lukas-commentaar behandelt Ambrosius de genezing van de zieke vrouw op een sabbat (Luk. 13 : 10-17). (65) De vrouw is een beeld van de Kerk, die boven alle zwakheid zal worden verheven in eeuwige rust als zij volmaakt is geworden in de geboden en de genade. Allegorisch beschouwd wijst het getal 10 op de geboden van God; het getal 8 is een symbool van de volheid van genade. Daarmee zijn ook de 18 jaren van de ziekte verklaard.

Tenslotte citeer ik een deel uit een brief van Abrosius, gericht aan Orontianus. (66) Daarin zijn veel elementen te vinden die in de Vroege Kerk rondom sabbat en zondag naar voren zijn gebracht.

"Het Oude Testament kent dit achttal dat wij in het latijn oktaaf noemen, daar immers de Prediker zegt: Geef de een zeven, de ander acht delen. Het zevental behoort tot het Oude, het octaaf tot Nieuwe Testament, omdat Christus opgestaan is en de dag van het nieuwe heil voor allen is aangebroken, die dag waarvan de profeet zegt: Dit is de dag die de Heere gemaakt heeft, laat ons op deze [dag] ons verheugen en blij zijn. Op deze dag heeft de glans van de vervulde en volkomen besnijdenis zich in de harten der mensen uitgegoten. Daarom heeft het Oude Testament deel gegeven aan het octaaf in de ceremonie van de besnijdenis. Maar zij was nog in een schaduw gehuld. Toen kwam de Zon der gerechtigheid en openbaarde door de voltooiing van Zijn eigen lijden de stralen van Zijn licht die Hij voor allen zichtbaar maakte en opende de toegang tot de glans van het eeuwige leven. Dus het zevental verdween, het achttal verscheen (…)" (67)

 

F. Bronnen uit de vijfde eeuw

 

Aurelius Augustinus

Met Augustinus (354 - 430) sluit ik onderzoek naar de teksten over sabbat en zondag af. Augustinus is een van de kerkvaders die voornamelijk geleefd en gewerkt hebben in Noord-Afrika. Hij studeerde en doceerde retorica, leidde aanvankelijk een losbandig leven, kwam op zijn zoektocht naar ware religie via manicheïsme en neoplatonisme bij het christendom terecht. Grote invloed oefende Augustinus uit vanuit Hippo Regius, de plaats waar hij in het jaar 395 bisschop werd. Augustinus publiceerde vele werken, waarvan de Confessiones en De Civitate Dei wel de bekendste zijn. Zijn veelzijdige arbeid is bepalend geweest voor het denken en handelen van de gehele westerse Kerk. Tot op de dag van vandaag worden zijn werken uitgegeven en gelezen. (68)

De visie van Augustinus op de sabbat is duidelijk verwoord in zijn 55e brief (aan Januarius). (69) Augustinus stelt dat het volk Israël op de sabbat lichamelijk moest rusten om zo een beeld te verschaffen van de rust der heiliging door de Heilige Geest. (70) Deze rust der heiliging ontvangt een mens door het vertrouwen op zichzelf te laten varen en zich in God te verheugen.

Voor de gelovigen is het onmogelijk om volkomen goede werken voort te brengen; evenmin kunnen zij in dit leven geheel rusten van hun werken. Daarom is er een toekomstige rust beloofd. Dan rust het volk van God na hun werken, zoals God heeft gerust toen de schepping was voltooid.

Deze duiding van de sabbat heeft gevolgen voor de visie op het vierde gebod van de Dekaloog:

"En daarom dient onder alle tien geboden het gebod dat over de sabbat gaat op figuurlijke wijze in acht genomen te worden. (…) De overige negen geboden echter houden wij zo, zoals zij geboden zijn, in eigenlijke zin, zonder enige figuurlijke betekenis." (71)

Ook in een preek over Psalm 92 legt Augustinus de nadruk op de geestelijke betekenis van de sabbat. (72) Zo schrijft hij:

"Zie eerst eens waar hij [=de sabbat] zich bevindt. Hij is van binnen; in het hart is onze sabbat. (…) Wie een goed geweten heeft, is rustig; en juist deze rust is de sabbat van het hart. Want hij vestigt zijn aandacht op de belofte des Heeren." (73)

W. Rordorf heeft in het 'Festschrift für Jakob Baumgartner' een artikel geschreven over de theologische betekenis van de zondag bij Augustinus. (74) Ik wil de lijn van het betoog van Rordorf hier in het kort weergeven.

Eerst merkt Rordorf op dat Augustinus niet gaarne de aanduiding 'zondag' gebruikt, maar liever spreekt over 'de dag des Heeren'. Hoewel wij verwachten dat Augustinus daarom uitgebreid zal schrijven over het verband tussen de viering van de dies dominicus en de opstanding van Christus, blijkt het tegengestelde het geval te zijn. Rordorf veronderstelt daarom dat dit verband voor Augustinus zo vanzelfsprekend was, dat hij hieraan niet veel woorden behoefde te wijden. Als derde benaming van de eerste dag der week bezigt Augustinus ook 'de achtste dag'. Zijn uitleg daarvan heeft twee aspecten in zich:

a. De symboliek van de besnijdenis. Zoals de besnijdenis op de achtste dag plaatsvond, zo stond Christus op 'de achtste dag' op uit de doden. Door die opstanding heeft Hij objectief de wereld besneden. Dat wil zeggen: Hij heeft het voor de wereld mogelijk gemaakt heil en geestelijk leven te ontvangen. (75)

b. De uitmuntendheid van de zondag boven de sabbat. Zoals bij velen in de Vroege Kerk (en in het Jodendom ) kent ook Augustinus een eschatologische sabbat: nadat de wereldgeschiedenis zes tijdperken heeft doorgemaakt, zal de ware rust aanbreken. (76) Wat nu opvalt is, dat Augustinus behalve over een eschatologische sabbat ook over een eschatologische 'achtste dag' spreekt. Dat roept uiteraard de vraag op of deze beide wel naast elkaar kunnen bestaan. Augustinus lost deze spanning aanvankelijk op d.m.v. een chiliastische invulling van de zevende dag: zesduizend jaar wereld-geschiedenis zullen gevolgd worden door een duizendjarig rijk. Na dit rijk zal de eeuwige rust aanbreken. Later wijzigt de visie van Augustinus. Hij spreekt dan over een ecclesiologisch millennium; dat wil zeggen dat vanaf de komst van Christus en Zijn Geest de duizend jaren, waarover het in Openbaring 20 gaat, al zijn aangebroken. (77) Maar in feite is de spanning hiermee niet opgeheven. Want is de tijd van de Kerk dan het zesde of het zevende tijdperk?

Rordorf meent dat het vernieuwende van Augustinus hierin bestaat dat hij het zevende tijdperk opvat als de tussentoestand, dat is de toestand waarin de gelovigen na hun sterven rusten tot de dag van de wederkomst. (78) In dat geval is het tijdperk van de Kerk dus de zesde en de eeuwige hemelse rust de achtste 'dag'. Zeer origineel verbindt Augustinus deze ordening met het zogenaamde triduum paschale: Goede vrijdag betekent lijden - dat is de huidige staat van de Kerk; Stille zaterdag betekent rusten in het graf - dat ziet op de tussentoestand; Pasen is leven - dat ziet op de hemelse heerlijkheid. (79)

 

 


III. Conclusies

Na de bestudering van een aantal belangrijke teksten uit de Vroege Kerk wil ik nu terugkomen op de vragen die ik in hoofdstuk I heb geformuleerd. De vragen betreffen de waardering van de sabbat, de sabbatpraxis onder christenen, het ontstaan en de vormgeving van de zondagsviering en de theologie van de zondag. Welke antwoorden worden in de vroegkerkelijke geschriften op deze vragen geformuleerd?

 

A. De waardering van de sabbat

Bij geen van de auteurs is ook maar enige twijfel te bespeuren over de vraag of de joodse sabbat ook na de opstanding van Christus en de uitstorting van de Heilige Geest gehouden moet worden. Ieder van hen zegt met meer of minder nadruk dat de sabbat een instelling was die behoorde tot de 'schaduwen'. Geen doel in zichzelf dus, maar een heenwijzing naar Christus en Zijn heilswerk. Door Zijn volbrengen van de Wet en voltooien van het heil is de sabbat overbodig gemaakt.

Toch zijn de auteurs eenparig van mening dat de instelling van de sabbat blijvende betekenis heeft, ook voor de Kerk van het nieuwe verbond. Ik meen dat ik de blijvende betekenis van de sabbat volgens de vroegkerkelijke geschriften in de volgende twee punten kan samenvatten:

  1. De sabbat leert de gelovigen de noodzaak van de geestelijke rust. Dat wil zeggen dat men ophoudt met alle zondige (en slaafse) werken en het hele leven wijdt aan God en Zijn dienst.
  2. De sabbat is als zevende dag een beeld van de eschatologische rust die zal aanbreken als de geschiedenis zal zijn voltooid. Er treedt hier verschil op tussen de schrijvers: sommigen hangen een vorm van chiliasme aan; zij verwachten een duizendjarig rijk. Anderen wijzen het chiliasme af (de latere Augustinus) of spreken er niet over (Origenes).
 

B. Sabbat vierende christenen

Dat er in de begintijd van de Kerk christenen waren die de sabbat hielden, is zeer aannemelijk. Zoals hierboven vermeld, schrijven Irenaeus en Eusebius over joden-christenen die de sabbat hielden. Ook uit de dialoog van Justinus met Trypho mag dit worden afgeleid. Overigens mogen we daarbij veronderstellen dat de betreffende mensen en groeperingen niet alleen de sabbat, maar zowel sabbat als zondag onderhielden.

Kan men uit de bronnen opmaken tot wanneer de onderhouding van de sabbat door christenen heeft voortgeduurd? Een antwoord op deze vraag is moeilijk te verkrijgen. Rordorf heeft er op gewezen dat Ignatius' brief aan de Magnesiërs het laatste getuigenis hierover vormt. Deze brief dateert uit ca. 110. (80) Ignatius schrijft in de brief over mensen die ooit onder 'de oude bedelingen' waren en daarom ook de sabbat vierden. Hij zegt dat deze mensen door hun bekering de zondag in plaats van de sabbat begonnen te vieren. Hij waarschuwt de christenen dat zij niet in de verleiding moeten komen om nog aan de sabbat te willen vasthouden. (81) Uit het laatste mogen we opmaken dat er ook onder de heiden-christenen mensen zijn geweest die voor deze verleiding openstonden.

Ignatius is echter niet definitief de laatste die schrijft over sabbatsviering door christenen. Ongeveer een eeuw na hem verschijnt er een aantal berichten die erop wijzen dat in een deel van de Kerk (voornamelijk in het oosten) de sabbatsviering onder heiden-christenen (weer) in zwang is gekomen. Een belangrijk getuigenis hierover is te vinden in de Apostolische Constituties. Daaruit is tevens op te maken dat de hernieuwde sabbatsviering functioneerde als gedachtenis aan de schepping, terwijl de zondag diende om de verlossing door Christus te gedenken. (82) Ik ga hierop niet verder in, maar verwijs naar Rordorf, die ook aanwijst waarom deze vorm van sabbatsviering na de 5e eeuw weer uit de Kerk verdween. (83)

 

C. Dit is de dag . . .

Vanaf wanneer en op welke wijze vierde de christelijke Kerk de zondag? Mijns inziens mogen we ervan uit gaan dat de zondagsviering zeer oude wortels heeft. Zo wordt reeds in de Didache (eind 1e eeuw) een bepaling op genomen die inhoudt dat christenen op de dag des Heeren zullen samenkomen "om het brood te breken". Eerst zullen de zonden beleden worden; en mensen die met hun naaste in onmin leven zullen niet aan deze viering deelnemen, aldus de Didache. (84) We kunnen de Didache echter niet als de eerste getuige beschouwen. Ook in de geschriften van het Nieuwe Testament zijn immers reeds aanwijzingen voor de zondagsviering te vinden. (85) Rordorf concludeert op grond van deze getuigen "dass der Sonntag offenbar schon in den paulinischen Gemeinden eine Rolle spielte." (86)

Bij de behandeling van de wijze van zondagsviering in de Vroege Kerk roepen twee kwesties - die overigens met elkaar samenhangen - veel discussie op.

 

De eerste kwestie betreft de vraag of de zondagsviering vanaf de eerste eeuw tot 321 de gehele dag of slechts een deel van de dag in beslag nam. Met andere woorden: was de zondag voor de christenen behalve een vierdag ook een gewone werkdag? Ik meen dat de bestudeerde teksten hierover geen beslissende uitspraken doen. Rordorf, die het ontstaan van de zondag nauw verbindt met de viering van de maaltijd des Heeren, meent dat de zondag van oorsprong ook gewone werkdag is geweest. (87) Stott echter schrijft dat in de vroegkerkelijke geschriften niet zozeer verbinding tussen de 'dag des Heeren' en de 'maaltijd des Heeren', maar veeleer tussen de 'dag des Heeren' en de 'opstanding des Heeren' wordt gelegd. Stott geeft m.i. een aantal goede argumenten voor de mening dat de christenen de gehele dag op het oog hadden, wanneer zij over de zondag spraken. (88) Het is ook niet aannemelijk dat men door te spreken over 'de onderhouding van de achtste dag' slechts bedoelde te verwijzen naar een samenkomst van de gemeente op die dag.

Daarmee is de vraag nog niet beantwoord of de christenen vanaf de tijd van het Nieuwe Testament ook algehele rust in acht namen op de zondag. Stott meent dat dit zeker het geval is geweest. Maar de teksten die hij als bewijzen aanvoert kunnen niet vroeger dan ca. 200 gedateerd worden. (89) Overigens zijn die tekstbewijzen m.i. overtuigend. Daarmee kan de mening van Rordorf als zouden de christenen pas vanaf de tijd van Constantijn hebben gerust op zondag niet gehandhaafd worden. (90) Op grond van de tekstbewijzen ligt het naar mijn mening voor de hand dat in de tijd tussen ca. 30 en 321 het rusten op zondag meer en meer een behoefte en een gebruik werd. In dat geval zou Constantijn met zijn wetgeving niet iets volkomen nieuws hebben geschapen, maar een bestaand gebruik hebben gelegaliseerd en voor alle mensen in het rijk voorgeschreven.

 

De tweede kwestie betreft het tijdstip waarop christenen op zondag samenkwamen. Sommige teksten spreken over de avond, andere over de morgen. Ik ga hier nu niet verder op in, maar verwijs naar Rordorf, die deze kwestie breed heeft uitgewerkt. (91)

 

D. De theologie van de zondag

 

Welke theologische voorstellingen worden in de Vroege Kerk met de zondag verbonden? Aan de hand van de namen die aan de eerste dag worden gegeven wil ik opsommen welke antwoorden op die vraag uit de Vroege Kerk naar ons toekomen.

  1. De zondag is de 'dag des Heeren'. Dat wil zeggen: het is de dag waarop de Heere opstond uit het graf. Veelzeggend in dit verband is een (hierboven niet behandelde) tekst van Eusebius van Caesarea, waarin hij zegt dat de christenen elke week paasfeest vieren. (92) Rordorf verbindt de benaming 'dag des Heeren' sterk met de op die dag gevierde 'maaltijd des Heeren. (93)
  2. De zondag is de 'achtste dag'. (94) Deze benaming wijst op het volgende:
    1. De besnijdenis van kinderen in het Oude testament op de achtste dag. Christus heeft door Zijn opstanding de wereld als het ware besneden.
    2. De voortreffelijkheid van de zondag boven de sabbat. De sabbat was immers de zevende dag.
    3. Het getal acht als symbool van volkomenheid. Daarom wordt de achtste dag een beeld van de eeuwige hemelse zaligheid.
    4. De beschrijving van de zondagsviering doet veronder-stellen dat men de zondag in het verlengde zag van de oudtestamentische feesten. Met betrekking tot de benaming 'achtste dag' is vooral de verbinding met het loofhut-tenfeest opvallend. (95)
  3. De eerste dag is de 'zondag'. Hierbij ziet men verbinding met de schepping: op de eerste dag werd het licht geschapen. Met een verwijzing naar de profetie van Maleachi (4 : 2) ziet men de opstanding van Christus als het opgaan van de Zon der gerechtigheid en dus als het verschijnen van het Licht. (96)

 

E. Tenslotte

 

Zoals in de inleiding reeds werd aangegeven, is het onmogelijk het onderhavige vraagstuk uitputtend te behandelen. Toch meen ik te mogen zeggen dat de oude teksten die in dit werkstuk zijn bestudeerd antwoorden hebben opgeleverd op enkele belangrijke vragen, ook al kunnen (en moeten) deze antwoorden ongetwijfeld op allerlei punten genuanceerd worden.

Als slotconclusie lijkt het me legitiem te stellen dat de Kerk met de afwijzing van de sabbat en de aanvaarding van de zondag als vierdag en rustdag staat in een oude traditie; een traditie die teruggaat op het ontstaan van de Kerk; een traditie die haar wortels heeft in de leer, het getuigenis en de praxis van de apostelen en de door hen gestichte gemeenten.

Ik sluit af met een tekst uit het midden van de vierde eeuw. Het betreft een passage uit een preek van Efraïm de Syriër. (97)

"Alle hulp die de Heere, de Barmhartige, ons als een rijke bron heeft verschaft, is op de eerste dag der week, de dag van Zijn opstanding, opengebroken en uitgestroomd. De eerste dag der week, de eerstgeborene der dagen, komt daarom eer toe, omdat hij vele geheimenissen in zich bergt. Bewijst hem uw eerbied! Hij heeft het recht der eerstgeboorte van de sabbat weggenomen, zoals Jakob die tot eerstgeborene gemaakt werd en zoals Efraïm die tot hoofd van de eerst geboren Manasse gemaakt werd. Zalig wie deze dag in heilige waarneming eert." (98)

 

Jan Boom.

 

 


Geraadpleegde Literatuur

 

 

 


Noten

 

1.

1 In de literatuur over het sabbatsvraagstuk wordt onderscheid gemaakt tussen twee functies van de sabbat en de zondag: 1) het bezig zijn met godsdienstige handelingen; 2) het genieten van rust voor lichaam en geest. Het begrip 'vierdag' gebruik ik voor de eerstgenoemde functie (een weergave dus van wat in de engelse literatuur 'day of worship' en in de duitse 'Gottesdiensttag' heet).

2.

2 Ten aanzien van het streven der zgn. Zevendedags-adventisten spreekt Bakhuizen van den Brink over "een typisch sektarisch motief". Zie J.N. Bakhuizen van den Brink (e.a.), Handboek der Kerkgeschiedenis (deel IV), Leeuwarden 1985, pag. 275.

3.

3 Zie bijvoorbeeld over de strijd tussen Voetianen en Coccejanen in Nederland O.J. de Jong, Nederlandse Kerkgeschiedenis, Nijkerk 1985, pag. 233-235.

4.

4 Heidelbergse Catechismus, Zondag 38.

5.

5 Voor een beknopte geschiedenis van het onderzoek zie D.A. Carson (ed.), From Sabbath to Lord's Day. A biblical, historical and theological investigation, Grand Rapids 1982, pag. 14-15. Tevens R.T. Beckwith & W. Stott, This is the day. The biblical doctrine of the christian sunday in its jewish and early church setting, Londen 1978, pag. vii-x.

6.

6 W. Rordorf, Der Sonntag. Geschichte des Ruhe- und Gottes-diensttages im ältesten Christentum (ATANT-43), Zürich 1962.

7. 7 Deze visie verdedigt Rordorf ook nog in het voorwoord van zijn tekstuitgave van alle relevante teksten uit het Nieuwe Testament en de Vroege Kerk over dit vraagstuk. Zie W. Rordorf, Sabbat und Sonntag in der Alten Kirche (Tr.Chr.-II), Zürich 1972, pag. IX-XX.

8. 8 Beckwith & Stott, a.w..

9.

9 S. Bacchiocchi, From Sabbath to Sunday. A historical investigation of the rise of Sunday observance in early christianity, Rome 1977.

10.

10 Zie boven, voetnoot 7.

11.

11 J.N. Bakhuizen van den Brink (e.a.), Handboek der Kerk-geschiedenis (deel I), Leeuwarden 1979, pag. 61; O.J. de Jong, Geschiedenis der Kerk, Nijkerk 1992, pag. 24.

12.

12 15.1-9 (Rordorf, Sabbat und Sonntag, pag. 26-29). Voortaan duid ik Rordorfs tekstuitgave aan met ' Rordorf, SuS '.

13.

13 Prosecete, tekna, ti legei to sunetelesen en ex hmerais, Touto legei, oti en exakisciliois etesin suntelesei kurios ta sumpanta\ h gar hmera parV autw shmainei cilia eth.

14.

14 Kai katepeusen th hmera th ebdomh, Touto legei : otan elqwn o uios autou katarghsei ton kairon tou anemou kai krinei tous asebeis kai allaxei ton hlion kai thn selhnhn kai tous asteras, tote kalws katapausetai en th hmera th ebdomh.

15.

15 Jesaja 1:13. Hier wordt de joodse sabbat dus impliciet afgewezen.

16.

16 Rordorf, Der Sonntag, pag. 92-93.

17.

17 Dio kai agomen thn hmeran thn ogdohn eis eufrosunhn, en h kai o Ihsous anesth ek nekrwn kai fanerwqeis anebh eis ouranou.

18.

18 Opmerkelijk en onverklaarbaar is de gedachte dat ook de hemelvaart op zondag zou zijn geschied. Vgl. Rordorf, SuS, pag. 29 (voetnoot 4).

19.

19 Bakhuizen van den Brink (e.a.), a.w., pag. 79-80.

20.

20 10.3; 12.3; 18.2; 19.5-6; 23.1-3; 26.1; 27.5; 29.3 (Rordorf, SuS, pag. 34-41).

21.

21 Ei tis estin en umin epiorkos h klepths, pausasqw : ei tis moicos, metanohsatw, kai sesabbatike ta trufera kai alhqina sabbata tou qeou. 

22.

22 (...)  kai o qeos thn authn diokhsin tou kosmou omoiws kai ev tauth th hmera pepoihtai kaqaper kai en tais allais apasais.

23.

23 47.1-4 (Rordorf, SuS, pag. 40-43).

24.

24 (...) ean mh tous allous anqrwpous, legw dh tous apo twn eqnwn dia tou Cristou apo ths planhs peritmhqentas, ek pantos peiqein agwnizhtai tauta autw fulassein, legwn ou swqhsesqsi autous ean mh tauta fulaxwsin.

25.

25 Zie Rordorf, Der Sonntag, pag. 127 en idem, pag. 137 (voetnoot 80). De kerkvaders Ireaeus (Adversus haereses, I.26.2) en Eusebius (Historia ecclesiastica, III.27.2-5) maken melding van zogenaamde 'Ebionieten' die de joodse wetten bleven onderhouden (vgl. De Jong, a.w., pag. 19).

26.

26 Dialogus cum Tryphone Iudaeo, 80.1-2 en 80.5 (Rordorf, SuS, pag. 42-45).

27.

27 67.3-7 (Rordorf, SuS, pag. 137-141).

28.

28 Rordorf (SuS, pag. 139 [voetnoot 2] ) veronderstelt vanuit zijn visie (zie boven, pag. 3) dat dit betekent: 'tot de tijd om naar het werk te gaan is aangebroken'. Terecht bestrijdt Stott (in Beckwith & Stott, a.w., pag. 92-93) deze interpretatie. Na de lezing van de Schriften vinden volgens Justinus immers nog allerlei andere dingen plaats.

29.

29 (...) epeidh prwth estin hmera, en h o qeos to skopos kai thn ulhn treyas kosmon epoihse, kai Ihsous Cristos o hmeteros swthr th auth hmera ek nekrwn anesth (...)

30.

30 Opvallend is dat Justinus als eerste deze verwijzing naar de schepping van het licht laat samengaan met de benaming 'zondag' als aanduiding voor de eerste dag der week. Vgl. Rordorf, Der Sonntag, pag. 285-286.

31.

31 Bakhuizen van den Brink (e.a.), a.w., pag. 117-118. Veel gegevens over Tertullianus zijn te vinden op de website http://www.tertullian.org/

32.

32 4.1-5 (Rordorf, SuS, pag. 58-59).

33.

33 Tertullianus combineert hier twee teksten (Ex. 20:8 en Ex. 12:16 uit de Septuaginta) om zo de basis te leggen voor zijn volgende beschouwing. Vgl. Rordorf, SuS, pag. 59 (voetnoot 4).

34.

34 Quod intellegimus adimpletum temporibus Christi, quando omnis caro, id est omnis gens, adorare in Hierusalem venit deum patrem per Iesum Christum filium eius (…).

35.

35 III.24.3-6 (Rordorf, SuS, pag. 60-61).

36.

36 Ad nationes, I.13.1-5 (Rordorf, SuS, pag. 152-155).

37.

37 De oratione, 23.2 (Rordorf, SuS, pag. 154-155).

38.

38 "Si quid et carni indulgendum est, (…)." De idolatria, 14.7 (Rordorf, SuS, pag. 154-157).

39.

39 "Postremo si colligere interdiu non potes, habes noctem, luce Christi luminosa adversus eam." De fuga in persecutione, 14.1 (Rordorf, SuS, pag. 156-159).

40.

40 Bakhuizen van den Brink (e.a.), a.w., pag. 123-124; De Jong, a.w., pag. 45-46. Zie tevens op internet: http://www.newadvent.org/cathen/11306b.htm

41.

41 IV.3.2 (Rordorf, SuS, pag. 66-67).

42.

42 Vgl. Rordorf, SuS, pag. 67 (voetnoot 3).

43.

43 In Numeri Homiliae, 23.4 (Rordorf, SuS, pag. 68-71).

44.

44 Si ergo desinas ab omnibus saecularibus operibus et nihil mundanum geras, sed spiritalibus operibus vaces, ad ecclesiam convenias, lectionibus divinis et tractatibus aurum praebeas, de coelestibus cogites, de futura spe sollicitudinem geras, venturum iudicium prae oculis habes, non respicias ad praesentia en visibilia, sed ad invisibilia et futura, haec est observatio sabbati Christiano.

45.

45 Ik volg hier R.J. Bauckham (in D.A. Carson [ed.], a.w., pag. 278-280), die de visies van J. Daniélou (Bible et Liturgie, Parijs 1951) en W. Stott (Beckwith & Stott, a.w., pag. 70-72) verenigt. Daniélou betrekt de onderhavige passage op het gehele christelijke leven, terwijl Stott de woorden uitsluitend met de zondagsviering verbindt.

46.

46 Erit ergo verum sabbatum, in quo requiescet deus ab omnibus operibus suis, saeculum futurum, tunc cum aufugiet dolor et tristitia et gemitus et erit omnia et in omnibus deus.

47.

47 In Evangelium Matthaei commentarii Tomoi, XII.36 en Contra Celsum, VI.61. Opmerkelijk is het feit dat Origenes voor zover bekend niet spreekt over een duizendjarig rijk dat voorafgaat aan de eeuwige hemelse rust.

48.

48 Ex commentariis in Psalmos, In Psalmum 118 (1) (Rordorf, SuS, pag. 162-165).

49.

49 In Exodum Homiliae, 7.5 (Rordorf, SuS, pag. 164-165).

50.

50 In nostra autem dominica die semper dominus pluit manna de caelo.

51.

51 Stadsprefect van Rome.

52.

52 Imp. Constantinus A. Helpido. Omnes iudices urbanaeque plebes et artium officia cunctarum venerabili die solis quiescant. Ruri tamen positi agrorum culturae libere licenterque inserviant, quoniam frequenter evenit, ut non alio aptius die frumenta sulcis aut vineae scrobibus commendentur, ne occasione momenti pereat commoditas caelesti provisione concessa. Codex Iustinianus, III.12.2 (Rordorf, SuS, pag. 178-179).

53.

53 Codex Theodosianus, II.8.1 (Rordorf, SuS, pag. 178-179).

54.

54 Rordorf (Der Sonntag, pag. 160-161) meent dat de keizer de romeinse wetgeving voor heidense feesten heeft toegepast op de zondag.

55.

55 Zie hierover o.a. Rordorf, Der Sonntag, pag. 161-164.

56.

56 Eusebius van Caesarea, Vita Constantini, IV.18-20 (Rordorf, SuS, pag. 178-183). Meer over Eusebius volgt hieronder.

57.

57 "Eusebius van Caesarea", Encarta® 99 Encyclopedie. Winkler Prins Editie (CD-ROM), Microsoft Corporation/ Elsevier 1993-1998.

58.

58 Commentaria in Psalmos, In Psalmum 91 (Col. 1168-1172).

59.

59 Eusebius verwijst hierbij naar Hebr. 4: "Er blijft dan een rust over voor het volk van God".

60.

60 (...) dia ths kainhs diaqhkhs logos methgage kai metateqeike thn tou sabbatou eorthn epi thn tou fwtos anatolhn, kai paredwken hmin alhqinhs anapauses eikona, thn swthrian kai kuriakhn kai prwthn tou fwtos hmeran (...)

61.

61 In de zondagswet ligt de nadruk op rust, bij Eusebius juist op (geestelijke) activiteit. Zie voor een uitgebreide bespreking van deze tekst van Eusebius: Beckwith & Stott, a.w., pag. 75-83; D.A. Carson (ed.), a.w., pag. 282-285.

62.

62 Bakhuizen van den Brink (e.a.), a.w., pag. 242-245; De Jong, a.w., pag. 69.

63.

63 Exposiotio Euangelii secundum Lucam, V.31-33 (Rordorf, SuS, pag. 104-107).

64.

64 (…) sive quod omnes vitam sacerdotalem debemus imitari sive quia omnes filii ecclesiae sacerdotes sunt.

65.

65 VII.173-175 (Rordorf, SuS, pag. 108-111).

66.

66 Epistula 31 ad Orontianum, 6 en 17 (Rordorf, SuS, pag. 192-193).

67.

67 (6) Novit ogdoen istam, quam octavam latine dicimus, vetus testamentum; siquidem ait Ecclesiastes: Da partem illis septem et illis quidem octo. Ebdomas veteris testa-menti est, octava novi, quando Christus resurrexit et dies omnibus novae salutis illuxit, ille dies de quo ait propheta: Hic dies quem fecit dominus, exsultemus et laetemur in eo. Quo die se fulgor plenae adque perfectae circum-cisionis humanis pectoribus infudit. Propterea et vetus testamentum 'dedit partem' octavae in circumcisionis sollemnitate. Sed illa adhuc in umbra latebat. Venit sol iustitiae et consummatione passionis propriae revelavit sui luminis radios, quos retexit omnibus et vitae claritatem aperuit aeternae. (17) Abiit ergo ebdomas, venit octava (…)

68.

68 Bakhuizen van den Brink (e.a.), a.w., pag. 254-266; De Jong, a.w., pag. 69-76.

69.

69 Epistula 55 ad Inuarium, 18-19 en 22 (Rordorf, SuS, pag. 114-117).

70.

70 ut figura esset sanctificationis in requiem spiritus sancti.

71.

71 Ideoque inter omnia decem illa praecepta solum ibi, quod de sabbato positum est, figurate observandum praecipitur, (…), cetera tamen ibi praecepta proprie, sicut praecepta sunt, sine ulla figurata significatione observamus.

72.

72 Enarrationes in Psalmos, 91.2 (Rordorf, SuS, pag. 116-119).

73.

73 Primo ubi sit videte. Intus est, in corde est sabbatum nostrum. (…) Cui autem bona est conscientia, tranquillus est; et ipsa tranquillitas sabbatum est cordis. Attendit enim promissorem dominum.

74.

74 W. Rordorf, 'Die theologische Bedeutung des Sonntags bei Augustin. Tradition und Erneuerung', in: A.M. Altermatt & Th.A. Schnitker, Der Sonntag. Anspruch - Wirklichkeit - Gestalt, Würzburg 1986, pag. 30-43.

75.

75 Zie bijv. De sermone Domini in monte, 1.12.

76.

76 Zie bijv. Confessiones, 13.50-52.

77.

77 Zie De Civitate Dei, 20.7-9 (Rordorf, SuS, pag. 118-123).

78.

78 Zie hiervoor bij Augustinus Epistula 55 ad Januarius, 23.

79.

79 Epistula 55, 24-25.

80.

80 Rordorf, Der Sonntag, pag. 140.

81.

81 Epistula ad Magnesios, 9.1-2 (Rordorf, SuS, pag. 134-135).

82.

82 Constitutiones apostolorum, II.36.1-2; II.59.3; VI.23.3; VII.23.3-4; VII.36.1, 4-5; VIII.33.1-2 en VIII.47.64 (Rordorf, SuS, pag. 96-101).

83.

83 Rordorf, Der Sonntag, pag. 140-151.

84.

84 Doctrina apolostorum (Didach), 14.1-3 (Rordorf, SuS, pag. 134-135).

85.

85 Zie 1 Cor. 16 : 1vv.; Hand. 20 : 7-12; Openb. 1 : 10. Vgl. de behandeling van deze teksten door Rordorf (Der Sonntag, pag. 190-206).

86.

86 Der Sonntag, pag. 212. Overigens meen ik dat dit inzicht de stelling van S. Bacchiocchi (a.w., pag. 303-309) als zou de zondagsviering haar oorsprong hebben in Rome onder ernstige kritiek stelt.

87.

87 Zie o.a. het voorwoord in SuS, pag. XIV-XX.

88.

88 Beckwith & Stott, a.w., pag. 58-61.

89.

89 Idem, pag. 65-74.

90.

90 Zie boven, voetnoot 87.

91.

91 Der Sonntag, pag. 234-257.

92.

92 De solemnitate paschali, 7 (Rordorf, SuS, pag. 182-183).

93.

93 Rordorf, Der Sonntag, pag. 203-212 en 270. Zie verder over de zondag als dies dominicus R.J. Bauckham (in D.A. Carson (ed.), a.w., pag. 221-250).

94.

94 Zie voor de eerste dag als 'achtste dag' Rordorf, Der Sonntag, pag. 271-280

95.

95 Zie hierover Beckwith & Stott, a.w., pag. 62-65.

96.

96 Zie hierover Rordorf, Der Sonntag, pag. 280-288.

97.

97 Sermo ad nocturnum dominicae resurrectionis, 4 (Rordorf, SuS, pag. 184-185).

98.

98 Omnia auxilia quae misericors dominus nobis praestitit ut fons abundans, in prima sabbati eius resurrectionis die eruperunt et defluxerunt. Decet igitur honor primae sabbati, primogentia dierum, multa quippe habet mysteria. Offerte illi honores verstros, ius primogenti a sabbato abstulit sicut Iacob qui factus est primogenitus et sicut Ephraim qui factus est caput Manassis ipsius primogenti. Beatus qui illam sancta observatione colit.

 

 

© Jan Boom, Sliedrecht, augustus 2000.


Aantal bezoekers sinds 31 aug. 2000:


UNIVERSI FINIS VERITAS!

 

Pagina Layout: Copyright © 1998-2000 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 31 aug. 2000
Pagina bijgewerkt op:  1 sept. 2000

Algemene disclaimer: 
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek (verder aangeduid met: "de stichting") om wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz. vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting. 
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische, irrationele, bijgelovige, occulte, enz.)  eigenschappen aan bepaalde groepen, stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen. 
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen. Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en de stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.