Christendom als beweging

 

door A.C.I. Langevel  

Navigatietips:

 

 


 © A.C.I. Langevel, Den Haag, 26 januari 2002

 

Inhoud:

Inleiding

Christendom als beweging

Het Christendom

Denken over Jezus - de intellectuele impuls

De Grieken

Conclusie

 


Inleiding

Voor de lezer die deze website bezoekt, moet het wel overkomen alsof Christendom vooral een intellectuele zaak is: vele onderwerpen worden behandeld, uit de filosofie, natuurkunde, archeologie, geschiedenis, en zo wordt getracht de lezer over te halen te kiezen voor een orthodox christelijke levensbeschouwing.

Dat schept de indruk dat de toegangsweg tot het Christendom in de eerste plaats een intellectuele gang is, en in de tweede plaats, dat het Christendom vooral een groots gebouw aan intellectuele waarheden is. Immers, zo lijkt de Stichting het voor te stellen: de waarheden van het Christendom kunnen op de proef gesteld worden, en indien zij houdbaar blijken te zijn, dan dienen zij aangenomen te worden.

Omdat de encyclopedische aanpak van de Stichting inderdaad die indruk kan geven, wil ik hierover een artikel schrijven, waarin ik wil laten zien dat het Christendom geen intellectuele kathedraal is, ten overstaan waarvan de belangrijkste keuze is of men met deze met het verstand kan accepteren of omver kan halen. Tegelijkertijd wil ik laten zien dat het Christendom een aantal waarheidsmomenten met zich mee brengt, en processen van het zoeken naar de waarheid in een bepaalde richting in gang brengt en houdt.

 

Christendom als beweging

Christendom is dus niet in de eerste plaats een intellectuele onderneming, het is niet de bouw van een intellectuele kathedraal. Veeleer is Christendom een beweging. Het is een beweging die begint bij een Palestijnse man temidden van verschuivende culturele, politieke en economische machtsverhoudingen van de Antieke oudheid. In een uithoek van het Romeinse Rijk werd hij volwassen als een vrome 'joodse'1 Palestijn in de stad Nazareth.

Jezus van Nazareth groeide op als een timmerman, geen bijzonder beroep in die dagen, met een vrij gebruikelijke godsdienstige spiritualiteit: hij onderging de besnijdenis, ging ieder jaar naar de tempel, en is gezien met het religieuze gebedskleed.2

De verhalen gaan dat hij als kind echter al wel iets bijzonders had: een speciale interesse in zaken van het geloof, buitengewone wijsheid en een intense spirituele band met God. Vooral dat laatste is kenmerkend om Jezus’ latere leven te typeren. De timmerman uit Nazareth had een zeer persoonlijke verhouding tot de God van Israël, de God zoals die beschreven werd in de geschriften van het Oude Testament, de Tenach, de God zoals die vereerd werd in de Tempel. Het is een vaststaand historisch feit dat hij die God ‘Vader’ noemde. Dat was ongekend.

De grote vraag tijdens en na Jezus’ leven is geweest of God ook die persoonlijke band met Jezus had. Want deze Jezus is zich tijdens zijn leven steeds méér profetisch gaan gedragen. Hij heeft zichzelf begrepen als profeet, staande in de traditie van de Schriftprofeten van Israël. En het valt zelfs aannemelijk te maken dat hij zich, mede door de persoonlijke verhouding die hij had met de God van Israël, is gaan zien als de belofte van de profeten, als de ultieme profeet. In dit gedrag, en in die claims kwam hij in conflict met het joodse establishment, zowel van de zijde van de lekenpredikers als van de zijde van de priesterkaste. De timmerman uit Nazareth oefende dan ook scherpe kritiek uit op dit establishment, ging met dubieuze figuren om, en bovendien zag het er naar uit dat de charismatische jonge prediker een behoorlijke schare volgelingen en sympathisanten kreeg. Wat was hij van plan? De mensen begonnen hem zo langzamerhand voorzichtig te duiden als een Messiaanse figuur, en die hadden de leiders al teveel zien voorbij komen. In de van godsdienst en rebellie broeiende stad Jeruzalem zou de zaak al gauw uit de hand kunnen lopen, en de kans bestond dat de Romeinse gouverneur hard in zou grijpen, moeten ze hebben gedacht. Het zou beter zijn de zaak voor te zijn. Jezus maakte uiteindelijk teveel vijanden en hoe het met hem afliep is bekend.

Het Christendom

Maar het verhaal is daarmee niet afgelopen. We vinden dat navolgers van deze Jezus van Nazareth enkele jaren later bloedig worden vervolgd. Zij houden vol dat Jezus niet alleen een bijzondere band had met God, maar dat die band wederzijds was, ondanks Jezus vernederende kruisiging. Door de dood heen is God Jezus trouw gebleven, en hij heeft dit onthuld in diens opstanding. Jezus is levend gezien, zeggen zijn volgelingen. Verwarde, enthousiaste verhalen vormen de bron van het hernieuwde geloof in de rabbi uit Nazareth. "Ik heb hem het eerst gezien!" zegt de één. "Nee, ik was eerder", zegt de ander. Op één punt zijn ze het echter allemaal eens: Jezus leeft.

Paulus, die het gevolg van - de in zijn ogen goddeloze en publiekelijk onteerde Godslasteraar - Jezus aanvankelijk geheel en al zocht uit te roeien, sloot zich uiteindelijk bij zijn volgelingen aan. "Als laatste is hij ook door mij gezien" schrijft hij in zijn brief aan de gemeente in de Griekse havenstad Corinthe.

In de eeuwen die daarop volgen zal het Christendom uitgroeien tot een versmade monotheïstische sekte tot de bepalende godsdienst van de hellenistische, Westerse beschaving. In een onrustbarend tempo accepteren tienduizenden in het Romeinse Rijk Jezus als degene die het in hun leven voor het zeggen heeft. De heersers van het zien hierin een bedreiging voor de samenhang van het Rijk. Drie eeuwen lang staat het Christendom onder druk. Duizenden worden gemarteld, vervolgd en vermoord. Maar het Christendom neemt in die dagen alleen maar, toe, ook onder intellectuelen en welgestelden.

Keizer Constantijn ziet in de derde eeuw in het Christendom juist een goede manier om het Romeinse Rijk sociale samenhang te geven. Hij maakt het Christendom, op dat moment al schoorvoetend erkend als ‘toegestane religie’ tot staatsgodsdienst.

Wat het Christendom zoals hier in enkele schetsen getekend, kenmerkt, is dat het bestaat uit mensen, die diep aangesproken zijn door het evangelie, en die hierdoor ofwel tot een hernieuwde beleving zijn gekomen van hun geloof, ofwel die voor het eerst in aanraking zijn gekomen met de God van Israël. Dit heeft een diep effect op het leven van mensen.

Zoals Plinius de jongere in een rapport aan de keizer schrijft:

".. ze zijn gewend elkaar te ontmoeten op een bepaalde dag voor het ochtendgloren en een hymne tot Christus te zingen alsof hij God is, en zichzelf met een eed te verplichten, - niet tot een misdaad, maar - om geen fraude, overspel, vertrouwensbreuk te plegen of te weigeren een lening terug te betalen wanneer ze daartoe gevraagd worden."3

Christenen moeten wel hele vreemde mensen hebben geleken voor de Grieken en de Romeinen. De godsdienst van de Christenen leek oppervlakkig op de mysteriënculten van de Oude Grieken. Maar tot die culten behoorden elk een beperkt aantal, streng geselecteerde leden, waarin rang en stand bepalend was. Het Christendom doorbrak rangen en standen, en slaven genoten de maaltijd samen met vrije burgers. Bovendien was er geen beperkte kring. Een plaatselijke gemeente beperkte zich niet tot een kring van 5 tot 15 mensen, maar kon eindeloos groeien, en de leden van verschillende huiskringen beschouwden zichzelf als van dezelfde club. Voor vrouwen was er een voor die tijd ongekende waardering en eigen plaats in de gemeenschap.

Ook het denken raakte in beweging: vele intellectuelen en wetenschappers die afkomstig waren uit de verschillende wijsgerige scholen, begonnen de wijsgerige systemen waarin ze opgevoed waren te corrigeren. Stoïcisme, Epicurisme, Platonisme; allen waren ze te beperkt om de zelfonthulling van de God van Israël in Jezus Christus te bevatten.

Christenen zijn mensen in beweging, met hun hart, met hun doen en met hun denken: ze zijn in beweging gezet door de apostolische boodschap, door welke men tot de overtuiging is gekomen dat Jezus van Nazareth de ultieme gezant van God was, en dat hij leeft bij God. Dit bracht een intensieve zoektocht op gang naar woorden en begrippen om aan te geven wie Jezus nu precies geweest was, en wat de omvang van zijn handelen in deze wereld precies was geweest. Deze zoektocht heeft geleid tot wat we de ‘Christelijke leer’ zouden kunnen noemen.

Denken over Jezus - de intellectuele impuls

Van meet af aan identificeerde men Jezus met God, zoals Jezus zich - vanuit zijn intieme band met de Vader - met de zaak van God had geïdentificeerd. Zo noemt Paulus Jezus ‘Kurios’, de Heer, zoals de God van Israël door de joden eufemistisch ‘Heer’ genoemd werd. Waar de Naam van God in het Hebreeuws te lezen staat, leest men ‘Adonai’, ‘Heer’, bang om al te gemakkelijk de naam van God in de mond te nemen. In de Griekse vertaling, die vanaf 200 voor Chr. in omloop kwam en tegen de tijd dat het Nieuwe Testament tot stand kwam grote populariteit onder Griekssprekende joden in Egypte, Rome en Griekenland genoot, werd Adonai vertaald als Kurios. Jezus had zo’n indruk gemaakt op zijn latere navolgers, dat ze zouden zeggen: ‘In hem zetelt de Naam van God, in hem woont de volheid van God lichamelijk’

Via de brieven van Paulus zijn ons fragmenten van de vroegste Christelijke lofzangen bekend, waarin Jezus bovenmate verheerlijkt wordt, zozeer dat hij uitwisselbaar wordt met God. Philippenzen 2:6 t/m 11 is daar een goed voorbeeld van.

Het jodendom bevond zich op dat moment op het snijvlak van twee culturen. Vele joden bevonden zich in het buitenland en hadden kennis genomen van de Griekse filosofie, en die in veel gevallen, ingedronken. Zo legde de jood Philo, die in de toenmalige hoofdstad van Egypte woonde, een wereldcentrum van cultuur, verfijnde godsdienst en intellectuele bedrijvigheid, de Bijbel uit naar de Griekse filosofie toe. God was volgens hem het hoogste zijn, en de Bijbel was zijn hoogste zelfopenbaring. Had hij zich aan Mozes al niet laten kennen als ‘het Zijn’?4

Anderen zagen - onder invloed van populaire Griekse opvattingen - in het Oude Testament aanleiding om naast God een aantal Goddelijke uitdrukkingen van diens wezen te ontwaren, goddelijke hypostasen. Zo kende men de Naam, de Wijsheid, het Woord (denk bij die laatste aan de ‘logos’ van de Stoa) etc.

Dergelijke overwegingen hebben ook hun sporen nagelaten in het Nieuwe Testament, wanneer men probeerde onder woorden te brengen wie Jezus van Nazareth was:

De brief aan de gemeente van de Griekse stad Collossos, hoofdstuk 1:15-16, zegt over Jezus Christus:

"Die het beeld is van de onzienlijke God, de eerstgeborene van alle schepselen, - want door hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zichtbaar en onzichtbaar zijn, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door hem en tot hem geschapen. En hij is voor alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door hem."

En het evangelie volgens Johannes:

"In het begin was de logos, en de logos was bij God en de logos was God. Dit was in het begin bij God. Alle dingen zijn erdoor gemaakt, en zonder deze is geen ding gemaakt, dat gemaakt is." (Joh. 1:1:1-3)

"En het woord is vlees en bloed geworden, en het heeft onder ons gewoond. En wij hebben zijn glorie gezien, een glorie als van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid" (Joh. 1:14)

Voor ons is deze taal enigszins obscuur. Wij gebruiken een aantal uitdrukkingen niet. In het godsdienstige milieu waarin de volgelingen van Jezus leefden, waarin volop gespeculeerd werd over engelachtige hemelwezens, en goddelijke manifestaties van God die bemiddelden tussen God en mensen, waren dergelijke uitdrukkingen voor iedereen helder: men stelt Jezus Christus hiermee gelijk met dé manifestatie van God, door wie men God leert kennen, en men vereert hem met dergelijke woorden en beelden boven alle creatuur.

Jezus komt in het spreken van de Gemeente, die zich in zijn naam had gevormd onder leiding van zijn eerste leerlingen, meteen al heel dicht tegen God aan te liggen. Zó dicht, dat God en Jezus eigenlijk al niet meer te onderscheiden vallen. Zonder dat men het onderscheid tussen de mens Jezus of de verheerlijkte Heer enerzijds en God de Schepper anderzijds laat vallen, trekken de vroegste Christenen hun verlosser en meester al vanaf het begin in de sfeer die God toebehoort.

De Grieken

Dit gegeven zal Grieks-Latijnse kerkleiders en filosofisch aangelegde christelijke theologen van de derde tot de zesde eeuw op het spoor zetten Jezus wezenlijk met God de Schepper te vereenzelvigen. Door deze stap te zetten en de vraag naar het wezen van Jezus te behandelen, breekt de Kerk door de Griekse filosofische kaders heen.

In het Griekse denken zijn God en mens immers gescheiden. Voor Plato was het lichaam de kerker van de ziel, die ooit, bevrijd, opstijgt naar het hogere, het abstracte, het goddelijke. Voor zijn volgeling Plotinus waren hemel en aarde aeonen van elkaar gescheiden. De meeste mensen ervoeren een vermenging van het goddelijke en het menselijke dan ook als iets ‘vies’. Niet voor niets lezen we in de Johannesbrief over mensen die zich niet kunnen voorstellen dat de goddelijke Jezus in de materie is gekomen (I Joh. 4:3).

De vraag naar het wezen van Jezus Christus, en wat nu zowel de eenheid als het onderscheid tussen Jezus behelst; de vraag hoe we de voorstellen van de twee naturen van Jezus moeten denken, en de vraag hoe het eigenlijk zit met de Heilige Geest, zal in de loop van de eerste eeuwen van het Christendom een lange reeks theologische voorstellen kennen, waarover nog langer hevig gediscussieerd en kerkpolitieke strijd geleverd wordt. Dat zal resulteren in een aantal dogma’s, die iedereen - in meer of minder gepopulariseerde vorm - kent.

De reden dat ik deze ontwikkeling schets, is om te laten zien dat de kernstukken van de Christelijke leer geen statische gegevens zijn, maar het resultaat van een lang proces van zoeken, nieuwe wegen gaan, proberen, discussieren, wegen en uiteindelijk tot het gezamenlijk formuleren. Vooral is belangrijk te zien dat er een traditiecontinuüm is tussen de ervaring van de eerste Christenen en de indruk die Jezus op hen maakte, en de kerkelijke dogma’s zoals die beslag hebben gekregen op de concilies van Nicea, Chalcedon en Constantinopel. Er is een verband tussen de historische Jezus en de kerkelijke Jezus, en dat verband ligt in de Gemeente.

Conclusie

Ik ben begonnen met de stelling dat de Christelijke leer geen statisch gegeven is, geen mathematische waarheid die van boven af op een mens af komt, ter onvoorwaardelijke acceptatie of afwijzing. Veeleer is het een beweging. Ik heb in dit artikel gepoogd iets te schetsen van die beweging.

Tegelijkertijd moge duidelijk zijn dat deze beweging vanuit haar ervaring van de levende Heer een aantal waarheidsinzichten met zich mee brengt, die voor haar onopgeefbaar zijn. Die inzichten nopen dan weer tot verder zoeken en denken. Dat is in de loop van de kerkgeschiedenis ook steeds gebeurd. In dat opzicht moet de mythe van de Middeleeuwen als tijdperk van verstandsverduistering afgewezen worden. De Christelijke kerk heeft, ook tijdens de Middeleeuwen en daarna vele scherpzinnige denkers opgeleverd die invloedrijk zijn tot op de dag van vandaag, ook ver buiten de Kerk.

Ik heb me in dit artikel geconcentreerd op het denken over de persoon van Christus en niet zozeer zijn werk. De verzoeningsleer van de Kerk en haar ontwikkeling is hier buiten beschouwing gelaten. Een dergelijk artikel zou een eigen artikel verdienen, en het denken hierover komt eigenlijk tot bloei vanaf Anselmus in de 11e eeuw.

 

© A.C.I. Langevel, Den Haag, 26 januari 2002


Noten

1. Waarbij bewust van de culturele en godsdienstige verschuiving die het jodendom heeft doorgemaakt vanaf de verwoesting van de Tempel in '70. Was het gebedshuis in Jezus' dagen een randverschijnsel en de cultus in de Tempel het centrum van de Joodse godsdienst, na de verwoesting van de Tempel in 70 na Christus werd deze synagoge het middelpunt, en was niet meer het offer, maar de Thorastudie de eerste bemiddelende instantie tussen God en mensen. Daarnaast heeft het dispuut met de Christenen een verharding bewerkt in de houding van het Jodendom t.a.v Jezus, hetgeen geresulteerd heeft in een aantal fel antichristelijke Talmudische passages, die de houding van het Jodendom van de Middeleeuwen naar het Christendom toe sterk hebben bepaald. Het gebruik van het begrip 'Joods' is hier dus gekwalificeerd: het heeft betrekking op het Jodendom van vóór de verwoesting van de Tempel.

2. Matth. 9:20,21

3. Plinius, brieven, X.96-97. Plinius de jongere was goeverneur van Bithynië van 111-113. 

4. (‘Ik ben die ik ben’ Ex.3:14).

 


 


 


UNIVERSI FINIS VERITAS!

 

Pagina Layout: Copyright © 1998-1999 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 26 januari 2002
Pagina bijgewerkt op: 16 okt. 2006