door D.I.Barst
Navigatietips:
© D.I.Barst, Utrecht, februari 1999.
Het debat over de verhouding tussen Gods goedheid en de leer van de eeuwige straf, blijft een boeiende zaak binnen de Theïstische theologie. Al zeker sinds een eeuw wordt er over deze vraag gediscussieerd, waarbij de voor en tegenstanders lijnrecht tegenover elkaar staan. Het betreft dan ook een onderwerp dat existentieel uiterst moeilijk ligt.
Een van de traditionele pijlers, waar de argumentatie tégen de leer van de eeuwige straf op berust, is de discussie over de interpretatie van het woord 'eeuwig'. Het Griekse woord aion dat wij vertalen met "eeuw" of "tijdperk", slaat veelal op een beperkte tijdsduur; een afgemeten periode. Dus zal het afgeleide woord aionios, dat wij vertalen met "eeuwig" ook wel die betekenis meenemen, zo redeneert men.
Mijns insziens kunnen enkele korte werken van de Engelse prediker J.N. Darby (1800-1882) over deze problematiek, licht werpen op de vermeende spraakverwarring. Darby, die een expert op het gebied van het Grieks genoemd mag worden, zegt hier onder andere het volgende over:
De etymologie van het woord aion, zoals die zo vroeg als bij Aristoteles gegeven wordt, en door hem, is aien on; altijd bestaand. Het is aldus veelvuldig gebruikt door Homerus over de dood van zijn helden en op andere wijzen. Veel later zou het gaan betekenen: een bepaalde era, of staat van zijn. Maar wanneer gebruikt op zichzelf in zijn eigen betekenis had het overduidelijk de betekenis van eindeloosheid (eternity). Het wordt aldus gebruikt door Philo in een passage die geen twijfel overlaat: en aioni de oute pareleluthen ouden oute mellei alla monon uphesteke. "In eternity, nothing is either past or to come but only subsists"
Ergens anders werkt Darby uit: Het woord, gebruikt in het Griekse Nieuwe Testament om eeuwigheid aan te duiden, is aionios, gevormd door aion. Dit laatste woord wordt door Klassieke Griekse auteurs gebruikt voor "een levensduur", en in de Schrift voor een "dispensatie/bedeling/era" (of loop van omstandigheden in deze wereld geordend door God op grond van een bepaald principe), als ook in de betekenis van "voor altijd".
Aionios heeft de algemene betekenis van een voortdurend bestaan op grond van een bepaald principe van leven.) Het wordt figuurlijk gebruikt voor het voortdurende bestaan van een gegeven systeem, voortgaande op grond van hetzelfde principe. De juiste uitleg van het woord is; voortdurende onafgebroken bestaanswijze.
Darby legt dan uit dat dit bijzonder van toepassing is op de meest intensieve vorm hiervan: Op de eeuwigheid en op God. Hij geeft dan onder andere de voorbeelden van Aristoteles en van Philo. Een ander opmerkelijk voorbeeld is de toepassing van de term op bepaalde denkbeeldige wezens, die in de Orientaalse filosofie de voornaamste stof werden voor bepaalde theorieën over het zijn. Deze werden aiones genoemd omdat ze onsterfelijk en onveranderlijk waren. Darby haalt dan een autoriteit in de Griekse taal, Mosheim, aan: Aion duidt normaliter een bepaalde of eeuwige duur aan, in tegenstelling tot dat wat eindig of tijdelijk is. Het werd echter ook gebruikt voor wezens die in zichzelf onveranderlijk en onsterfelijk waren. Arrianus' werk maakt duidelijk dat het ook in de tijd van Christus geboorte gewoonlijk in deze betekenis werd gebruikt door filosofen, als hij een natuur tegengesteld aan de onze wil beschrijven. ou gar eimi Aion all' anthropos meros ton panton os ora emeras enstenar me dei os ten oran kai parelthein os oran. Ik ben geen Aion maar een mens, een deel van alle dingen, als een uur van een dag, ik moet bestaan als een uur, en voorbijgaan als een uur.
Deze tegenstelling tussen aion met een dergelijk voorbijgaan geeft heeft duidelijkst bewijs van de bedoeling van het woord.
Is het hieruit al duidelijk welke bedoeling Christus en de apostelen moeten hebben gehad wanneer het woord "eeuwig" gebruikt wordt, de Schrift geeft ook nog een aantal onmiskenbare passages:
Al deze passages tonen eenstemmig aan dat het woord, op zichzelf, in zijn juiste betekenis genomen, eeuwig of onveranderlijk, onophoudende voortgang, betekent, in contrast met het tijdelijke.
Dat er voorbeelden gevonden kunnen worden waarin het woord, wanneer verbonden met een ander woord, de betekenis kunnen hebben van onveranderlijkheid voor zover het bestaan van dat andere begrip of ding duurt, is waar. Maar dat doet niets af aan de eigen betekenis. Het is een nuance van dezelfde betekenis, en het bevestigd die betekenis juist.
Zo geeft Darby het voorbeeld van een kind dat hem vraagt of hij een voorwerp geleend heeft of voor altijd gegeven. In zo'n geval zou men kunnen zeggen dat men het voor altijd gegeven heeft, hoewel men heel goed weet dat het vergankelijke ding niet altijd zal bestaan. De uitspraak "voor altijd" betekent in deze zin dat het voorwerp niet wordt teruggevraagd. Het is met een constant, onveranderlijk doel gegeven, voor zolang als het voorwerp blijft bestaan. Maar een geval zoals dit doet toch ook niemand twijfelen aan de betekenis van het begrip "voor altijd" op zich? Zo betekent ook in het Grieks aionios eeuwig, en het wordt op zo'n manier gebruikt dat er geen twijfel over bestaat wat er mee bedoeld wordt.
Deze betekenis 'voor altijd' wordt in het Nieuwe Testament niet alleen toegepast op God of het eeuwige leven, maar ook op de eeuwige straf.
Dit vers uit Marcus levert een goed uitgangspunt om, met betrekking tot de eeuwige straf, de verhouding van aion (eeuw, tijdperk) en aionios (eeuwig) te verkennen, omdat deze uitspraak in Mattheüs als volgt wordt weergegeven: "Spreekt iemand een woord tegen de Zoon des Mensen, het zal hem vergeven worden, maar spreekt iemand tegen de Heilige Geest, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw {aion}, noch in de toekomende." (Mat 12:32)
Deze uitdrukking; "deze aion/olam en de toekomende" komt veelvuldig voor in de Joodse apocalyptische en rabbijnse literatuur en wil een tegenstelling creeëren tussen het tijdelijke (alleen deze aion, waarin deze wereld noch bestaat) en het eeuwige (beide aionen, zowel die van het nu als die van het straks, als deze wereld afgeschaft zal zijn).
Dit wordt ook duidelijk uit het vers zelf, waar de mogelijkheid van vergeving in geval van lastering tegen de Zoon tegenover de onmogelijkheid van vergeving in geval van lastering van de Geest wordt gesteld. Die onmogelijkheid wordt dan vervolgens verbonden met de frase: "Noch in deze aion, noch in de toekomende", waardoor deze frase de betekenis krijgt een staat aan de duiden die niet veranderd zal worden. Die frase is dus niet inperkend op te vatten, maar als een andere formulering van de zinswending "het zal hem niet vergeven worden".
De logische gevolgtrekking van deze tweedeling in aionen, is een scherp contrast tussen het leven nu, waarin God nog niet zichtbaar is, en het leven straks, in het zichtbaar geworden koninkrijk van God. Van een derde tijdperk, na alle aionen, wordt niet gesproken. Die mogelijkheid wordt niet gegeven, en daarmee wordt de vluchtweg die men zoekt in de mogelijkheid van een alverzoening na alle aionen radicaal afgesneden. Zou die er wel zijn, dan verliest bovenstaand vers uit Mattheüs zijn kracht, omdat de absolute tegenstelling tussen de mogelijkheid van vergeving - in geval van een zonde tegen Jezus persoonlijk - en de onmogelijkheid van de vergeving "in deze eeuw" en "in de toekomende" -in geval van de zonde tegen de Heilige Geest, daarmee volledig weggevlakt zou worden.
De vooronderstelling, waar Jezus en zijn gehoor dus vanuit moeten zijn gegaan, is dat er, met betrekking tot het eeuwig geluk van een individu, slechts met twee tijdperken rekening gehouden moet worden de aion van dit aardse leven, en de aion van het leven in, of totaal buiten Gods aangezicht.
Op dit punt wil ik een moment stilstaan bij een andere poging aan de leer van de eeuwige straf af te doen, namelijk door Matt 12:31 uit te spelen tegen bijvoorbeeld Matt 25:31-46. De zonden, zoals opgesomd in Matt 25: 42-43, zouden niet hetzelfde zijn als de zonde tegen de Heilige Geest, en daarom, moeten we de dreigende woorden van Jezus in hoofdstuk 25 maar relativeren. Zo redeneert bijvoorbeeld Jan Bonda in zijn boek Het ene doel van God: een antwoord op de eeuwige straf, met een beroep op Matt 12:31 "alle zonde en lastering zal de mens vergeven worden.." (Bonda, p 72)
Het lijkt me duidelijk, dat elke eerlijke lezer kan inzien, dat wat Jan Bonda doet volkomen strijd met ieder principe van gezonde uitlegkunde. Gezonde uitlegkunde begint daarmee gedeelte op zichzelf te verklaren, om vervolgens grotere verbanden te zoeken. Voor dit gedeelte geldt:
Jezus dreigt in Mattheüs 25 wel degelijk met de eeuwige {aionios} straf, namelijk de uitwerping in het eeuwige vuur, bereid voor de duivel en zijn engelen. Die waarschuwing geldt voor allen die Jezus volgelingen in een tijd van benauwdheid, zoals die even ervoor beschreven is (Matt 24:9), de vervolgde, en daardoor hulpbehoevende gelovigen, niet hebben willen helpen.
Dat is de uitleg van Mattheüs 25. Daarnaast dient Matt 12:31 individueel uitgelegd te worden vóórdat ze met elkaar verbonden kunnen worden.
Matt 12:31 staat in een context van openlijke tegenstand tegen Jezus van de zijde van de orthodoxe godsdienstige leiders van het Joodse volk, de Farizeeën. Die openlijke tegenstand - Jezus werd ervan beschuldigd zijn wonderen te doen door toverij/occultisme - vond geen grond in Jezus' daden, want Hij deed niets anders dan de leerlingen van deze Farizeeën zelf, en voor hen applaudisseerden zij. De grond voor hun tegenstand kon slechts onwil geweest zijn: Doordat Jezus' tekenen veel groter zijn dan die van de leerlingen van de Farizeeën - bij hun exorcismen komen de boze geesten die ze hebben uitgedreven, terug (Matt 12:43-45) - was het voor een ieder onmiskenbaar dat in Jézus werken Gods Geest echt de hand had.
Nu zegt Jezus in Matt 12:31-32 dat, als die onwil om Jezus erkennen alleen maar tegen Hem persoonlijk gericht was, dat vergeeflijk zou zijn, maar dat tegenstand tegen God(s Geest) Zelf zoals de Farizeeën die toonden, dat zeker niet is. De toekomende tijd van het werkwoord 'vergeven' kan men hier natuurlijk opvatten als een stellige toekomstvoorspelling, maar ligt het, gezien Jezus' bedoeling niet veel meer voor de hand het op te vatten als een gegeven mogelijkheid? Vanuit de aramese achtergrond van de tekst is dat niet eens zo merkwaardig. Hebreeuws en Aramees gebruiken namelijk veelal een andere werkwoordsvorm om het werkwoord 'kunnen' uit te drukken.
Vooral wanneer we deze tekst verbinden met andere teksten in het Nieuwe Testament, zien we dat nergens in de Rabbijnse theologische kaders (ook niet bij Jezus) de notie bestaat dat ieder mens alle zonden beslist kwijtgescholden zál worden. Zo spreekt Jezus in Matt 18 uit dat het beter is dit leven verminkt door te brengen, dan in het eeuwige vuur geworpen te worden. Wederom worden er slechts twee tijdperken gegeven: dit leven, en het volgende, dat een eeuwigheid zal voortduren. Van een periode ná de eeuwigheid wordt niet gesproken, laat staan van de mogelijkheid van vergeving. In Luc 13:23 wordt Jezus de vraag gesteld of het er weinig zijn die behouden worden. Dit lijkt me het moment bij uitstek voor de Heer om duidelijk te maken dat eenieder behouden wordt, zolang hij of zij maar niet gezondigt zal hebben tegen de Heilige Geest. Maar Hij doet eerder het tegenovergestelde, door te bevestigen: "Vecht om binnen te gaan door de nauwe poort, want velen, zeg Ik u, zullen proberen in te gaan, maar het niet kunnen." Op een zeker tijdstip zal de Heer de deur sluiten en tegen de buitenstaanders zeggen: "Ga weg van mij, al jullie werkers van ongerechtigheid". Eenzelfde schildering vinden we in Openbaring 21 en 22, waar de slechte mensen zichzelf buiten de Hemelse Stad geworpen vinden. Ook de apostel Paulus maakt in verschillende brieven duidelijk dat wie de dingen doet die voortvloeien uit de natuurlijke verlangens en karaktertrekken geen plaats heeft in het Koninkrijk van God. Zo noemt hij in Galaten 5 een rijtje zaken op die voor ieder fatsoenlijk mens herkenbaar zijn als negatief, maar die echter niet de specifieke betekenis van de 'zonde tegen de Heilige Geest' hebben. Als nu al die zonden toch vergeven zúllen worden, waarom dan al die stellige taal, dat zulke mensen geen thuis vinden in het Koninkrijk van God?
Gezonde uitlegkunde zou alle stellige en duidelijke teksten over de gevolgen van een leven in slechte daden, zelfzucht en kwaadwillendheid serieus nemen en deze gebruiken om Matt 12:31-32, één enkele, op zichzelf staande en voor meerdere uitleg vatbare uitspraak over de vergeving van de zonde tegen de Heilige Geest, beter te verstaan. Bonda doet echter precies het tegenovergestelde, door deze ene tekst, waarover discussie mogelijk is, aan te wenden om al die gedeelten die verzekeren dat een leven in zonde eindigt in de eeuwige straf, weg te vlakken.
Aangezien Jezus bij allerlei gelegenheden duidelijk wel de eeuwige straf op een leven in zonde leert, is hoogst onwaarschijnlijk dat Hij dat in Matt 12:31-32 zou ontkennen. Andersom valt deze uitspraak over het laatste oordeel gemakkelijk te verzoenen met alle andere uitspraken van Jezus en de apostelen daaromtrent, door hier te lezen: "..het zal hem vergeven kúnnen worden..".
Daar komt nog bij dat het nog maar de vraag is, of volharden in zonde in zich niet de zonde tegen de Gods Geest inhoudt. We hebben gezien, dat Jezus met de zonde tegen de Heilige Geest bedoelt; openlijke tegenstand tegen God, willens en wetens Gods openbaring ontkennen. Zoals de apostel Paulus in het tweede hoofdstuk van de brief aan de Romeinen duidelijk maakt, verzet ieder mens zich tegen de kennis van God die klaarblijkelijk is uit de geschapen wereld. Paulus spreekt over de niet-joden als over "..mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden, daarom dat wat van God gekend kan worden in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard." Paulus verbind goddeloosheid en het niet handelen volgens de rechte weg met verzet tegen de openbaring van God in de schepping. Even verderop in de brief verbindt hij het tevens met verzet tegen de openbaring van God in het geweten.
We zien dus, dat een goddeloos leven wel degelijk een bepaalde vorm is van de zonde tegen de Heilige Geest.
Tenslotte kan nog opgemerkt worden dat Bonda zélf, zijn uitleg van de uitspraak van Jezus dat alle zonden vergeven zullen worden behalve, de zonde tegen de Heilige Geest, niet serieus neemt. Volgens Bonda, die in zijn boek de alverzoening beargumenteert, zullen alle mensen uiteindelijk behouden worden. Dat zou dus betekenen dat ook de zonde tegen de Heilige Geest vergeven zál worden, hetgeen nu juist precies het tegenovergestelde is van Bonda's uitleg van dit vers.
Ook in het Oude Testament zoekt men begripsverwarring met betrekking op het woord eeuwigheid. Zo werpen tegenstanders van de leer van de eeuwige straf op, dat waar de zinswending: "De HERE is koning van eeuwig tot eeuwig" wel uitgelegd wordt als 'altijd', dat bij de instelling van het Aäronitisch priesterschap (Ex 40:15) of van de kandelaar en de toonbroden (Lev 24:1-9) weer niet het geval is. De vraag naar de willekeur in het gebruik eeuwig komt dan op. Het moge echter duidelijk zijn dat de Schrift zelf aangeeft wanneer de aanduiding "eeuwig" betrekking heeft op absolute of op een voorwaardelijke eindeloosheid. Zo wordt in Exodus 40 de eeuwigheid van het Aäronitisch priesterschap verbonden met het bestaan van het nageslacht van Aäron. De in het Hebreeuws gebruikte woorden die vertaald zijn "geslachten", betekenen eigenlijk: "van generatie op generatie". Voor zolang als er (nieuwe) generaties van de kinderen van Aäron zijn geldt de hier gedane instelling.
Hetzelfde geldt voor de instelling van de kandelaar en de toonbroden (Lev 24:3). Zolang als er generaties Israëlieten zijn geldt deze instelling.
De willekeur in het gebruik van het woord 'eeuwig' onstaat niet in het verschillend gebruik ervan in verschillende gedeelten van de bijbel, waar altijd zorgvuldig aangegeven wordt, welke voorwaarden eraan verbonden zijn, en waarop de altoosdurendheid betrekking heeft. Willekeur ontstaat pas, wanneer men - zoals tegenstanders van de leer van de altoosdurende straf genoodzaakt zijn te doen - in absolute tegenstellingen, waarbij het eeuwige leven met God radicaal tegenover het eeuwige verderf wordt gezet, de term 'eeuwig' met betrekking op het leven wel als altoosdurend uitlegt, en precies dezelfde term 'eeuwig' met betrekking op de straf, niet.
We hebben gezien dat het Grieks wel degelijk eist, dat het woord "eeuwig", zoals gebruikt door klassieke en Nieuw-Testamentische auteurs, de betekenis 'eindeloos' wil overbrengen. Alleen als het woord 'eeuwig' ergens anders mee verbonden wordt, is de uitleg gerechtvaardigd dat de eeuwigheid betrekking heeft op de duur van dat waarmee het verbonden wordt. Iets soortgelijks zien we in het Oude Testament, waar bijvoorbeeld het Aäronitisch priesterschap verbonden wordt met de duur van het nageslacht van Aäron.
Daarnaast hebben we gezien dat waar de eeuwigheid betrekking heeft op zowel het eeuwige leven, als op de eeuwige straf, het volkomen strijdig is met de logica, de eeuwigheid van de straf anders uit te leggen dan de eeuwigheid van het leven.
Het Nieuwe Testament maakt een duidelijke onderscheiding tussen twee tijdperken, te weten:
Het Nieuwe Testament maakt verder duidelijk dat ieder mens in dít leven de keus maakt of het hiernamaals in of buiten Gods aanwezigheid zal zijn, met alle gevolgen van dien.
Tenslotte: we zien dat het niet opgaat de tegenstelling 'vergeeflijke zonden - de zonde tegen de Heilige Geest' te gebruiken om de uitkomst van een leven in goddeloosheid te relativeren.
© D.Barst, Utrecht, februari 1999.
Aantal bezoekers sinds 1 maart 1999:
Pagina Layout: Copyright ©
1998-1999 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 1 ma. 1999
Pagina bijgewerkt op: