Gevallen natuur en genade

door 

J. M. M. Thurlings

 

Hoofdstuk 16 

van het boek 

Het Conflict Rome-Reformatie als Historisch Misverstand, van J.M.M. Thurlings

 

 

Moeilijkheid

 

Navigatietips:

Algemene disclaimer: zie onderaan

 


© J. M. M. Thurlings, januari 2001.

Inhoud

Rechtvaardiging, rechtvaardigheid, vergeving en wedergeboorte

Acceptatie achteraf

Hermeneutiek van calvinistisch radicalisme en de R.K. doctrine

Rechtvaardiging, wedergeboorte en verticalisme

De mens wordt geboren als verworpene, gedoopt ter wedergeboorte; er bestaat ook een onzichtbare doop.

Gevallen natuur versus genade

De Doopwedergeboorte

Wedergeboorte tot vrijheid


Rechtvaardiging, rechtvaardigheid, vergeving en wedergeboorte

Voor Trente betekent vergeving nog geen rechtvaardiging in de volle zin, omdat vergeving als begrip nog van heiliging afdenkt. Vergeving en heiliging is twee. Volgens Calvijn is het verlenen van de gerechtigheid het positieve, dat ingesloten is in de op zich negatieve vrijspraak, vrijspraak met herschepping tot Gods beeld, met heiliging (C.I. 3.11.6). 'Gerechtigheid en heiligmaking mogen niet gescheiden worden'n1, omdat alhier sprake is van het moment van de verworteling oftewel basis van ontspruiting van de wedergeboorte, die, evenals het verwante 'heiliging', als onderscheiden van de rechtvaardigheid beschouwd moet worden. Gelijk te Trente brengt de rechtvaardiging als vrijspraak bij Calvijn de rechtvaardigheid mee, maar ook deze beide worden door hem duidelijk onderscheiden, omdat hij vreest voor een begrip van rechtvaardigheid buiten de noodzaak van de vergeving als basis hiervan. Dat Trènte niet onmiddellijk bijvalt, dat het een het ander meebrengt, maar de rechtvaardiing tweeledig ziet (´rechtvaardiging is vergeving en vernieuwing´), ligt op zijn beurt aan zijn vrees, dat de Reformatie zou leren, dat de onrechtvaardige als onbekeerd vrijspraak zou ondergaan. Deze reformatorische tendens is de weerschijn van de reactie erop, dat de rechtvaardigheid een rechtvaardigheid van werken zou zijn en deze reactie is juist de reden om dat scherpe onderscheid tussen rechtvaardiging en wedergeboorte te maken. Vandaar ook Calvijns bezorgdheid om de onderhavige ònderscheiden. Maar uiteraard is te Trente de rechtvaardiging als vergeving en heiliging één ding: de verlening van rechtvaardigheid op basis van de verzoening (gezien DS 1522) en dus van de vergeving.
Dat men het eens is, volgt uit de overweging, dat slechts onder de vergeving de heiliging eigenschap van de rechtvaardigheid kan zijn die krachtens de vrijspraak wordt aangebracht, op straffe, dat er voor ontbrekende heiligheid geen vergeving

Acceptatie achteraf

Nu komt heiliging zonder vergeving niet voor. De wedergeboorte is uit rechtvaardigingsgenade. Wat voorkomt is hoogstens een restant. Hoe voortreffelijk dit op zich ook mag lijken, het brengt de mens niet bij God in de gunst. Dit gebeurt pas, wanneer God wat verdoemelijk is in de mens heeft uitgewist, gelijk bij alle goed werk het geval moet zijn. Niet uitgesloten wordt dus, dat Gods genadewerking reeds dit onbevrijde goede bewerkstelligt in eventuele voorbereiding op bekering. In ieder geval bevrijdt Gods niets goeds wat Hij niet Zelf reeds voorbereidde. Wordt dan het catalogaal goede, dat God niet speciaal voorbereidde, niet hergewaardeerd? Het is ons niet mogelijk uit te maken waar er sprake is van natuur zonder enige genade(werking) buiten de ergste boosheid.

Hoe wordt zulk een werk dan bv. achteraf voor God nog aannemelijk? Wel, doordat het, net zo als gedurig nodig is bij goede werken waaraan de vergeving vóórafgaat, achteraf nog op de wijze van 'adsorptie' aangenomen wordt, niet, doordat het waardeerlijk zou zijn, maar omdat het zeker waardeerlijk zou zijn, als het niet van zijn oorspronkelijke bron, maar niet helemaal, was losgesneden. Nu wordt dit verbroken contact achteraf weer hersteld, en vindt een terugwaardering plaats, waardering van de huidige persoon, dezelfde als de bedrijver van het voormalige op zich goede werk, zo valt aan te nemen. Immers, dit is hetzelfde als veronderstellen, dat het 'an sich' waardeerlijke, dat het goede werk in ideale gedaante laat zien, als het werk van nog-dezelfde persoon door de incorporatie in Gods acceptatie weliswaar niet als goud opgeblonken is, maar alsnog enige waardering ondervindt. Dit laatste vanuit de overweging, dat wat het waarderen verhinderde wel weg is, doch de goede intentionaliteit als zodanig van de persoon  vanwege de slechte intentionaliteit van de persoon onzuiver was. Deze wordt weliswaar niet meer aangezien, maar het gaat om iets indiscreet vermengds, en niet separaats, afkrabbaars waardoor weer een zuivere grondstof zou bovenkomen. Het herwaardeerde blijft zo achteraf nog, niet: besmeurd, maar in zekere zin onafdenkbaar van de medebepaaldheid door de omstandigheden, waaronder het bedreven werd, te weten de onzuiverheid van de persoon. Het resultaat is, dat er nooit een volle waardering, maar een min of meer matige waardering op de aansluiting zal volgen. Dit is het gevolg van het feit, dat weliswaar de zonde wordt vergeven, maar 'facta infecta fieri nequeunt', wat vertaald mag worden met 'feiten niet kunnen ophouden bestaan te hèbben'.

Het is niet zo, dat God in dit geval zou accepteren wat Hij niet Zelf opgewekt heeft. Immers, er is sprake van heropname van het restant van Zijn opwekking en hulp, waarin Gods intentie tot waarderen bleek, maar wat helaas verijdeld werd, in wat bezieling en acceptatie in één is. Het is de intentie van de ene genade, die niet in rechtvaardigend en habitueel gesplitst kan worden, doch slechts per aspect gedoseerd. C.I. 3.14.12 'de onverdiende goedheid Gods waarmee de Vader ons in Christus omhelst'. M.a.w. God waardeert zover het Hem mogelijk is. Het onder de domper op zich waardeerlijke wordt door de vergeving zonder bezwaar op de nieuwe waardering van dezelfde persoon aangesloten. Het Nieuwe Testament heeft voorbeelden als de vrouw van slechte zeden, die veel liefde heeft betoond, tollenaars voor wie een excuus geldt etc. Het bovenstaande is niets anders dan een variant van het door Calvijn geschetste geval van de roering ten goede als beginnende bekering tot God.

Hermeneutiek van calvinistisch radicalisme en de R.K. doctrine

'Wij zijn alzo bedorven, dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad', houdt mede in, dat wat menselijk als goed geldt, zonder rechtvaardiging voor God nog niet als zodanig geldt. Zonde en het goede houden elkaar niet in evenwicht, maar de zonde scheidt uit zich absoluut van God. Ook Trente spreekt over de gevallen mens behept met de 'dood van de ziel', maar de gevallen mens doet daarmee nog niet alleen maar zonden of neutrale werken. Zowel bij Calvijn als te Trente kan deze wedergeboorte al vóór de rechtvaardiging aanvangen. Zie bv. Calvijn over de boetvaardigheid, waar hij zegt, dat de bekering, voorwaarde voor de ontvangst van het Koninkrijk zijn kracht ontleent aan dat Koninkrijk (C.I.3.3.1) en getuige de 'modus praeparationis' te Trente (DS 1525, 1526).

Trente noemt de catalogaal-goede werken van de ongerechtvaardigde werken niet 'goed' (bv. DS 1532 'opera' versus bv. DS 1539 'bona opera'), Calvijn evenmin. Maar wij zagen, dat hij C.I.3.14.2 wel degelijk de term 'goede werken Gods', die door de mens besmet worden, gebruikt bij deugdzame ongelovigen, die God nog niet behagen, maar in wie door Gods genade bekering en dus wedergeboorte wel al begonnen is, C.I. 2.3.5. Dit komt overeen met de suggestie, gelegen in de bewoordingen van caput 8 van het decretum de iustificatione van Trente, dat de werken van vóór de rechtvaardiging de rechtvaardiging niet verdienen en canon 7 te Trente 'opera omnia, quae ante iustificationem fiunt, quacumque ratione facta sint', 'alle werken, die vóór de rechtvaardiging gedaan worden, om welke reden zij ook gedaan mogen zijn', nl. met een goede reden, maar zonder dat ze 'goed' worden genoemd.

Hoe kan er al van een aanvangende, of ook: verborgen, wedergeboorte annex rechtvaardiging sprake zijn? Is iemand in dit tweede geval soms gerechtvaardigd, terwijl hij nog gerechtvaardigd moet worden? Is dit geen contradictie? Ook de werken van de wedergeborene behagen God alleen, als God die de mens rechtvaardigende in ze opwekt, ze blijft rechtvaardigen oftewel aanneemt, wat nodig is, omdat de mens zondaar was: Wanneer God besloten heeft de zondige staat niet langer te gedenken, heeft Hij dit blijvend te doen, aangezien de mens steeds zondaar is, die dan gerechtvaardigd wordt: Trente zegt, dat 'wie gerechtvaardigd wordt, nog gerechtvaardigd wordt'. Uit zich, zonder de rechtvaardiging, verdienen 'noch geloof, noch werken' de rechtvaardiging en zonder rechtvaardiging kan geen enkel mensenwerk Gode aangenaam zijn. Als zondaar zou God hem nog mogen verwerpen, als het niet zo was, dat Hij rechtvaardigt. Dit wil zeggen, dat de mens blijvend verlossing behoeft. Daarom moet iemand, die in het verborgene reeds gerechtvaardigd wordt, daar hij zondaar is, weshalve God hem mag verwerpen, nog door het geloof in Christus gerechtvaardigd worden, die dan al bezig was hem te rechtvaardigen.

Rechtvaardiging, wedergeboorte en verticalisme

Wedergeboorte is ook bij Calvijn aspect van een proces, dat de rechtvaardigmaking, ondanks alle verticaliteit, de punctualiteit van het 'vanaf nu' ervan, niettemin is. Zo komt zijn schets van de boetvaardigheid als de voorwaarde om het Koninkrijk Gods te ontvangen (maar die haar kracht aan het arrivante Koninkrijk ontleent), C.I. 3.3.2. overeen met de wijze waarop Trente weergeeft, hoe God in een proces - of het nu kort of lang duurt - rechtvaardigend aangrijpt. Bij Trente lijkt het vanwege de uitvoerige beschrijving ervan überhaupt lang te duren, maar dit is als noodzakelijkheid schijn en bij Calvijn gaat een en ander niet zo verticalistisch als men op grond van verkorte uitleg geneigd zou zijn te geloven.

De mens wordt geboren als verworpene, gedoopt ter wedergeboorte; er bestaat ook een onzichtbare doop.

De mens wordt geboren als verworpene en gedoopt ter wedergeboorte. Maar als God ook buiten hun schuld ongedoopten rechtvaardigt door een 'onzichtbaar Doopsel' (Augustinus, DS 741), dan betekent dit, dat de mens, die als verworpene, als virtuele zondaar geboren wordt, tegelijk ook alvast gerechtvaardigd wordt. (Over niet-uitverkorenheid, zie mijn analyse van de kinderdoop). Volgen we Calvijn, dan wordt ieder kind door de Doop wedergeboren (zie ter toelichting mijn andere verhandelingen over de Doop, Calvijn doet meer dan wedergeboorte veronderstellen), bovendien leert hij, zich baserend op ITim. 2:4, dat geen mens verloren gaat zonder 'een wijkplaats' reëel aangeboden te hebben gekregen. Alleen hieruit blijkt al, dat de Doop, zichtbaar of onzichtbaar, eenieder betreft. Dit inzicht is pas laat in de R.K. leer blijvend algemeen geaccepteerd. In iemands verdere leven kan niettemin onwedergeborenheid blijken, maar dit is wel de eigen schuld van die mens, en kan het teken zijn van niet-uitverkiezing (zo de wedergeboorte blijft stokken). 'De mens wordt goed geboren, maar hij wordt zondaar' is een uitspraak die moet worden afgewezen, omdat de mens als geboren zondaar steevast een ander blijkt te zijn, dan bij de geboorte op deze wijze verondersteld wordt. Hij zondigt dan alleen maar niet, omdat hij het vermogen daartoe nog niet heeft ontwikkeld. 

Dat de mens bij zijn geboorte goed is, een hoedanigheid waarmee hij naar bedoeling geboren zou moeten zijn, is vanwege de voorzeker komende zonde slechts door rechtvaardiging onverdiend het geval en zonder rechtvaardiging een illusie, naar in het verhaal van de zondeval voor wat betreft ieder van beide aspecten is voorgetekend. De mens wordt door de Schepper als goed bedoeld geboren, maar hij betoont zich als wezen van de kennis van goed en kwaad een zondig wezen, dat onverdiend gerechtvaardigd wordt. Op de wijze van het onzichtbaar Doopsel, dat de volwassene aan zichzelf ontneemt, wanneer hij zich wetens en willens niet laat dopen, maar wat kleine kinderen niet kùnnen weigeren, worden deze van meet af aan gerechtvaardigd en worden zij als op deze wijze gerechtvaardigden geboren. En par conséquence als wedergeboren. Ze worden dan onverdiend als dankzij Gods genade goedgemaakt en niet uit zichzelf goed geboren. Ook in de mensheid als zodanig wordt deze toestand van meet af aan door de genade van Gods ontferming aangevochten (Adam, de rechtvaardige Abel, Noach, de Griek, de baby) is er van meet af aan ook redding mogelijk. Er is geen caesuur tussen wat slechts Gods lankmoedigheid is, ons niet-verdelgdworden, en Zijn steeds zoeken te redden, door het geloof rechtvaardigend, manifest sedert Abraham. Er is een positieve betrokkenheid op (de eerst nog verborgen) Christus, die aanvangt als aanklagende wroeging, en inzoverre deze nog veroordelend is, iets negatiefs heeft, voor een verantwoordelijkheid tegen 'beter weten', welke door Gods verdere genadigheid kan overgaan via vrees in gemotiveerde keuze uit liefde voor Hem en Zijn gerecht Wezen. Anders zou je je moeten voorstellen, dat er een tijdlang enkel en alleen maar boosheid zou hebben geheerst op aarde. 

Dat Hij daartoe mocht laten vervallen, hetgeen ook blijkt uit het bestaan van immorele culturen, Hij hiertoe vanwege de val gerechtigd is, blijkt uit het verhaal van Noach, maar uit hetzelfde verhaal blijkt, dat Hij minstens Zijn schepping, de mensheid, redt en haar vanuit Zijn lankmoedigheid de gelegenheid geeft Hem te zoeken. Onze verdelging is niet Zijn bedoeling. Maar onze val en afdwaling zou buiten Zijn stuiten onstuitbaar zijn geweest. Navenant zou Hij reden hebben gehad ons geheel te verwerpen. 'Wij zijn alzo bedorven, dat wij ganselijk onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, tenzij dan dat wij door Gods Geest wedergeboren worden' komt, zo dit laatste universeel wordt uitgelegd, en mits we deze uitspraak middels Gods bedoeling met Adam uitleggen, op hetzelfde neer. Duidelijk moge zijn, dat 'de mens is zondaar' niet betekent, dat hij tot aan zijn eerste zonde uit zichzelf onschuldig is aan dat wat hij zeker zal doen als hij de kennis van goed en kwaad zal hebben. Al heeft hij nog geen concrete schuld, niettemin moet hij van dit wat allang ('in Adam') vaststaat gerechtvaardigd worden, wil het niet zijn, dat God hem om die reden verwerpt.

Uit het zojuist geschetste blijkt het 'simul iustus et peccator' van de mens. Daarom leert Trente bij de Doop het mandaat ter handhaving van de 'witte stool' en zegt Calvijn, dat kinderen ter hunner toekomstige bekering gedoopt worden. Het gaat hier noch bij het individu noch bij de mensheid als zodanig om 'in principe is hij goed, maar helaas is daar in minder of meerdere mate de zonde'. Nee, de mens is 'propagatione', 'door voortplanting' (= bij geboorte, niet = 'door de geslachtsdaad') zondaar en daaruit heeft hij, van meet af aan, gered te worden. Het gaat niet om tot op grote hoogte opheffen van de slechte pool door de goede, maar om Gods voorschot en opdracht daartoe. Vandaar, dat zowel het opgroeiende kind en de mensheid als zodanig voortdurend, en de ene persoon anders dan de andere, vele kenmerken, protuberansen vertonen van de slechte pool èn van meet af aan ook, uit genade, een wil ten goede. Als men zich maar niet verstout te menen, dat hij dit laatste van zichzelf heeft en verdiend heeft.

Gevallen natuur versus genade

Als men zegt, dat reeds de oermens (b.v. getuige Abel) vanuit Christus gerechtvaardigd werd, lijkt het, of hier het grondige verderf als gevolg van de zondeval helemaal niet bestaat. Het meedogenloze gedrag van barbaarse volkeren zou zo slechts een bijkomstigheid zijn. Dit is echter gezichtsbedrog. Want het gaat om een beweging die gaat van gevallen natuur vanuit een voorschot over rechtvaardiging naar heiliging. Dit is duidelijk te zien in de geschiedenis van God met ons. God steekt in in een situatie van 'homo homini lupus'. Toch blijkt in Gods adoptie van en Zelfopenbaring aan Israel, dat God Zich wenst te erbarmen en zich feitelijk reeds sedert den beginne erbarmt en zie de evolutie van de moraliteit, bv. in het strafprocesrecht en van verwerkelijking van rechten van de mens: het is een proces, niet alleen in het individuele leven, naar we van eenieder hopen, maar ook collectief op het nivo van de mensheid-als-zodanig. Hoe durft Kuitert de geschiedenis zo te ontmessianiseren als hij doet!

De Doopwedergeboorte

De Doopwedergeboorte is een soort aanbetaling. Daarom is wel de wedergeboorte, welke de vrucht is der rechtvaardiging, van het kind zeker, maar niet de uitverkiezing. Een probleem wordt de 'veronderstelde wedergeboorte' als men meent, dat wedergeboren zijn en uitverkiezing twee zijden zijn van hetzelfde. Of dit laatste al dan niet juist is, hangt af van of er een tijdelijke begenadiging bestaat, die hierboven impliciet reeds verondersteld is. Calvijn leert nl. een tijdelijk vruchtdragen. Zie 'tijdgeloof'.

Calvijn die de zondigheid van de mens benadrukt, legt zo na de Doop a.h.w. een knik. Hoewel door de Doop erkend wedergeboren, is daar nog de macht der zonde om te overwinnen. Ook Trente wijst erop, dat de strijd eraan komt, waarin de mens zijn 'onbesmette stool' moet zien te handhaven. Toch viseert Calvijn meer het geval, dat bv. een gedoopt kind bij het opgroeien onwedergeboren kan blijken. Al zegt hij, dat men door de Doop wedergeboren wordt, hij zegt ook, dat bij een Doop - en dit hoeft niet per sé op sommige volwassenen te slaan - het geloof soms jaren later kan komen. Trente leert juist de Doop als bekroning van een bekering. Deze geeft dan onmiddellijke totale wedergeboorte. Maar dit leert Calvijn ook en zeker is dit het geval bij de kinderdoop. Inderdaad werkt de Doop niet zo mechanisch, dat hij zonder het geloof, waarvan hij het sacrament is, nog die onmiddellijke geboorte zal bewerkstelligen, omdat de dopeling deze dan zelf nog in de weg staat. Maar hoe dan dat probleem van dat opgroeiend kind? Hierover is er consensus wat betreft de onmiddellijke doopwedergeboorte, consensus is er ook over de aan te gane strijd, in casu vanaf de 'jaren des verstands' en naarmate de ontwikkeling naar volwassenheid van het geweten. Maar hoe is het antagonisme tussen de aanwezige 'onbesmette stool' en dat (vooralsnog) 'niet zo erg willen deugen' van sommige kinderen?

Oplossing: Ze zijn onbesmet, totdat een aan het karakter inherente kwalijkheid en of omstandigheden voor hun keuzevrijheid motief worden om in de fout te gaan, en dan een attitude van relatief onwedergeboren te zijn aan te nemen. Ze worden door het hebben van een aanvankelijke 'onbesmette stool' hier blijkbaar niet voor bewaard. De 'onbesmette stool' houdt dan niet meer in dan deze term zelf zegt: vanaf het moment van de Doop (ook die onzichtbare) tot aan de persoonlijke zondeval is alle schuld van het kind weggenomen. De Doopwedergeboorte heeft dus niet sowieso die intensiteit, die die wedergeboorte heeft, die zich de haat tegen het doen van het kwade en de liefde voor het doen van het goede in grote mate heeft weten eigen te maken. Dit past uiteraard bij Calvijn, maar ook bij Trentes 'méér en méér gerechtvaardigd worden', waarmee de intensiteit van de toeëigening van Christus' gerechtigheid bedoeld wordt, die de wedergeborenheid van de Doop des te sterker oplevert.

Als ook deze stand van zaken tot de menselijke mogelijkheden behoort, dan mag men het tridentijnse 'meer en meer gerechtvaardigd worden' niet alleen laten slaan op toenemende intensiteit van zijn bekleding met de gerechtigheid van Christus, maar - en Trente staaft dit in feite met eigen bewoordingen - met name ook intensiteit als een overwinnen van eigen boosheden, die zich na de Doop rijkelijk kunnen manifesteren. In dit geval is er in feite sprake van een strijd om het terugwinnen van zijn doopwedergeboorte, die een te onderscheiden eigenschap is van de bij de Doop verkregen rechtvaardigheid, en mogen wij stellen, dat Trente en Calvijn onderling wat dit betreft niet strijdig zijn. Maar we mogen er beslist niet van uitgaan, dat een duidelijke terugval na de Doop altijd volgt. Wel: een leven lang de strijd om de onbesmette stool voeren, blijft een strijd om zijn wedergeboorte.

Wedergeboorte tot vrijheid

De wedergeboorte komt neer op emancipatie tot vrijheid van wil.
Weliswaar kan de gevallen mens tegen zelfs elke afzonderlijke zonde ja en nee zeggen, maar dit zegt nog niets over de wedergeboorte waardoor hij het laatste inderdaad ook over de hele lijnn2 wil doen. Zo blijft er maar één bevrijding over: leven vanuit de gerechtigheid van Christus over, gelijk Calvijn aan het begin van zijn verhandeling over de boetvaardigheid ook zegt over David (C.I.3.3.4).

 

Aantekeningen .

1. Hier is het nodig naar de oorspronkelijke tekst van Institutie te kijken, want of Wielenga, die zegt: 'Rechtvaardigheid en rechtvaardigmaking mogen niet gescheiden worden' heeft een andere versie van het boek onder ogen gehad, of hij heeft een eigen interpreterende samenvatting gegeven, of hij heeft fout vertaald. Sizoo's vertaling spreekt aanvang Chr. Ins. 3.11.6 van: 'Evenals Christus niet in stukken gescheurd kan worden, zo zijn ook onscheidbaar deze twee, die wij tegelijkertijd verenigd im Hem verkrijgen, namelijk rechtvaardigheid en heiligmaking.' Reeds 3.11.6 behandelt Calvijn hun onderscheidenheid en herhaalt dit 3.11.11.

2.  Zie ook Christopher FitzSimmons Allison.
The Pastoral and Political Implications of Trent on Justifica-tion.
In: One for Christ. Vol. 24 (1988) 2
 

© J. M. M. Thurlings, januari 2001.


Aantal bezoekers sinds april 2001:


UNIVERSI FINIS VERITAS!

 

Site Design: Copyright © 1999-2001 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gepubliceerd op: 2 april 2001
Pagina bijgewerkt op:

Algemene disclaimer: 
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek (verder aangeduid met: "de stichting") om wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz. vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting. 
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische, irrationele, bijgelovige, occulte, enz.)  eigenschappen aan bepaalde groepen, stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen. 
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen. Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en de stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.