Op zoek in de Bijbel naar Gods Woord?

door

 Tjerk W. Muller

 

 

Samenvatting: Als men losse bijbelwoorden uit de onmiddelijke context haalt en deze aan elkaar rijgt, ontstaan er hopeloze absurditeiten en onzinnigheden. De schrijver houdt een pleidooi voor het verantwoord én devoot omgaan met de Heilige Schrift.

Moeilijkheid:

Navigatietips:

Algemene disclaimer: zie onderaan

© Tjerk Muller, Utrecht, 2000


Inhoud

Inleiding

Geschiedenis of gelijkenis?

Christus zelf is onze borg; niet een bewijstekst

Gods Woord en mensenwoord

Inhoud en methode: conclusies

Noten


De afgelopen afleveringen van Charisma magazine hebben de pennen losgemaakt. Victor Staniek reageerde op Dorien Dorenbosch in een artikel over de ziel. Bram Flippo schreef een artikel over dodenrijk en paradijs. Tjerk Muller had zijn eigen bedenkingen bij alledrie de artikelen, waarop een scherp tegen-artikel van drs. Staniek volgde. Een antwoord kon niet uitblijven.

Stanieks reactie op mijn artikel komt enerzijds als een goede verassing. Het is goed om samen over fundamentele zaken na te denken. Anderzijds gaat Stanieks reactie voorbij aan de centrale vraagstelling van mijn artikel. Staniek gaat vooral in op de relatie tussen het geloof in de ziel, de vraag naar het hiernamaals en de rol die het verhaal van de rijke man en de arme Lazarus daarin speelt. De vraag waar mijn artikel zich echter op richtte was: Welke informatie wil de Bijbel als Gods Woord ons geven?

Mijn uitgangspunt is daarbij dat de Bijbel geen puzzelboek wil zijn; Gods Woord is geen verzameling op zichzelf staande teksten, die zonder meer op basis van thema met elkaar verbonden kunnen worden, zoals Flippo en Staniek neigen te doen. Elk bijbelgedeelte heeft zelf een bedoeling met haar zinnen, een bedoeling die uit een zorgvuldige lezing van het gedeelte moet blijken. Een zorgvuldige lezing neemt daarbij de historische en literaire kaders waarin een bijbelgedeelte zich bevindt, in acht. Flippo en Staniek zien deze kaders in hun wijze van bijbeluitlegging echter over het hoofd.

Geschiedenis of gelijkenis?

Zo’n zorgvuldige lezing maakt duidelijk dat het in Lucas 16:19-31 wel degelijk om een gelijkenis gaat. Vanaf Lucas 12 volgt de ene gelijkenis de andere, afgewisseld met gesprekken, acties en leerredenen. Veelal worden deze gelijkenissen ingeleid met de zinsnede ‘Er was eens een … man’. Even voor het verhaal van de Arme Lazarus wordt het verhaal van de verloren Zoon verteld met de inleiding; ‘Er was eens een man die twee zonen had’. Dan volgt het verhaal van de onrechtvaardige rentmeester: ‘Er was eens een rijk man’. De gelijkenis van de Arme Lazarus komt hierop met dezelfde inleiding: ‘Er was eens een rijk man’. Op deze gelijkenis volgen nog die van de onrechtvaardige rechter, die van de talenten en die van de onrechtvaardige pachters. Dat er niet expliciet gesteld wordt dat het om een gelijkenis gaat, doet aan het karakter van de vertelstructuur niets af. Het is duidelijk een fictief verhaal gekruid met een vleugje Joodse humor, dat gebruik maakt van typische personages in typische situaties ten behoeve van het puntig karakter ervan. Natuurlijk is het een gelijkenis. Of mogen de vertellingen van de Barmhartige Samaritaan, de Verloren Zoon of de Onrechtvaardige Rentmeester soms ook geen gelijkenissen heten, omdat er niet expliciet bij vermeld staat dat ze dat zijn? Zou het niet mogelijk zijn, dat het zo overduidelijk is dat het om een gelijkenis gaat, dat het er niet bij vermeld hoeft te worden?

Staniek haalt verschillende bijbeluitleggers aan, om te tonen dat mijn interpretatie van ‘de rijke man en de arme Lazarus’ niet representatief is voor de Vergadering. Wanneer gezaghebbende leraars binnen de Vergadering ontkennen dat het hier om een parabel gaat, gaan ze daarmee in tegen datgene wat hun belangrijkste voorganger J.N. Darby zelf over dit bijbelgedeelte schrijft:

“Ik heb dus de gelijkenis van Lazarus niet nodig om het leerstuk van het levende bestaan van de ziel na de dood te funderen, omdat ik de bevestigende, expliciete leer van de Heer zelf op dit onderwerp heb - mensen kunnen wel het lichaam doden, zij kunnen de ziel niet doden. Ik geef dus vrijelijk toe dat het een gelijkenis is. Ik sta niet op de letter van de gelijkenis, noch zeg ik dat, toen het lichaam van de rijke man in het graf was, hij letterlijk en tong voor zijn ziel had zodat water deze had kunnen verkoelen. Ik ga zelfs verder, ik geef toe dat de gelijkenis is aangepast aan Joodse noties. Abrahams schoot is duidelijk een beeld voor de best mogelijke plaats in een andere wereld, volgens de Joodse ideeën. Dit alles lijkt me erg duidelijk”

Darby’s opmerking zinspeelt daarop dat de lezing van het verhaal van de rijke man en de arme Lazarus als geschiedenis niet voortkomt uit het verlangen dit gedeelte zorgvuldig uit te leggen maar bedoeld is als fundering van bepaalde leerstukken over de ziel.

Belangrijke vraag in het gebruik van deze tekst als bewijsplaats, is of het überhaupt de bedoeling was van Lucas, en van Jezus, met de voorstelling van de rijke man en de arme Lazarus de gelovige een beeld te schetsen van het hiernamaals. Een dergelijke bedoeling zou echter nogal vreemd geweest zijn, aangezien zowel Jood als Griek geloofde dat in het hiernamaals de goeden in het ‘paradijs’ beloond zouden worden, en de bozen in de ‘hel’ gestraft.

Waar het om gaat in Lucas 16:19-31, is bekering en geloof! De Heer leert daar niets over het dodenrijk; Jezus sloot eenvoudig aan bij wat iedereen in zijn tijd geloofde, om een bepaalde les heel scherp neer te zetten. Het is die les waar het om gaat! Als de Here God een exposé van het hiernamaals voor de Gemeente had gewenst, had Hij wel gemaakt dat de Apocalyps van Petrus of Dante’s Divina Commedia in de canon was opgenomen. De Kerk heeft dergelijke geschriften altijd betiteld als stichtelijke fantasieën, en naar ik meen mag ze zich daarin geleid weten door de Heilige Geest.

Christus zelf is onze borg; niet een bewijstekst

De vraag is waarom Staniek zoveel moeite doet te beargumenteren waarom Jezus’ uitspraak dat de rover dezelfde dag nog met Hem in het paradijs zou zijn, het paradijs uit Genesis moet aanduiden. Als het uit onzekerheid is, waar zijn geest in de tijd tussen zijn sterven en de wederkomst zal blijven, is zijn moeite overbodig. Het is zo evident dat de vromen na hun dood in een plaats van heerlijkheid terecht zullen komen, dat zelfs de oude Grieken het zonder bewijsteksten geloofden. En ligt het als erfgenamen van het Oude Testament niet voor de hand die plaats te verbinden met de tuin van de onschuld, waar uitgerust mag worden van alle bloed, zweet en tranen? Staniek hoeft niet te vrezen; ook ik zal mijn kinderen vertellen dat hun ziel na het overlijden naar het paradijs gaat.

Maar daar heb ik zulke vreemde redeneringen over God die de Hof van Eden in het dodenrijk zou hebben geplaatst, om het vervolgens naar de hemel te verhuizen, niet voor nodig. Bij de Here Jezus te zijn is voor mij eenvoudig het paradijs. Christus zal mij weer een kind van de onschuld maken, anders gezegd: de oorspronkelijke Adam, de mens zoals hij bedoeld is. Daarom begrijp ik al die vragen niet zo goed, naar hoe het hiernamaals er precies uit zal zien, en hoe het nu precies zit met de ziel. Het geloof in de macht van Christus over de dood en de machten der duisternis maken al Stanieks redeneringen ter geruststelling van de menselijke onzekerheid over het hiernamaals, overbodig.

Het is geen vraag voor mij als gelovige waar ik na de dood in afwachting op de opstanding uit de doden zal verblijven. Christus zal mij tot zich nemen. Dat is wat Jezus’ geruststelling aan de rover ondubbelzinnig duidelijk maakt. Jezus’ belofte tot de rover, die niet anders durft fluisteren dan: ‘Gedenk mij Kyrič..’, overwint mijn twijfel door de intimiteit ervan. Het geeft rust aan het zondige hart, dat onzeker is in afwachting van dood en oordeel. ‘Rustig maar’ zegt Jezus mij hier; ‘Ik sleep je er wel doorheen’. En ook: In alle schaamte en vervloeking van het oordeel is de Heer erbij. Soevereine genade is geen goedkope genade.

Het is zo eenvoudig dat een kind dit evangelie kan begrijpen, en zo diep dat het de ziel gerust stelt. Stanieks redeneringen komen op mij daarentegen vergezocht en mathematisch over. Staniek stelt ze voor als de meest vrome en noodzakelijke waarheden, terwijl in geen enkel geschrift uit de Bijbel expliciete uitspraken te vinden zijn over de verhouding tussen het paradijs uit Genesis en het paradijs in het hiernamaals. Zullen we ons, wanneer we Bijbelse waarheden voorstellen, niet liever bij de intenties van de Bijbeltekst zelf houden, dan redeneringen op redeneringen te stapelen om de conclusies daarvan vervolgens als het Woord van God te presenteren?

Gods Woord en mensenwoord

Stanieks morele verdachtmakingen aan mijn adres schijnen me wat overtrokken. Staniek meent dat ik de aandacht van Gods Woord af probeer te trekken, om die op mijn eigen woord te vestigen. Wellicht is het goed nog eens te benadrukken dat ik juist probeer de aandacht van menselijke redeneringen af te trekken, om ze weer op de Heilige Geschriften zelf te brengen.

Staniek beweert dat ik het beter lijk te weten dan de onfeilbare Heer zelf, omdat ik niet geloof dat de Bijbel leert dat de hof van Eden in het dodenrijk geplaatst is. Via een combinatie van de uit de context geďsoleerde teksten Mattheüs 12:40 en Lucas 23:43 meent Staniek namelijk af te kunnen leiden dat Christus in diens onfeilbaarheid wel degelijk de hof van Eden in het dodenrijk situeerde.

In deze Bijbeluitleg laat Staniek na, zich rekenschap te geven van een fundamentele eigenschap van de Griekse taal waarin het evangelie ons is overgeleverd. Aangezien het Grieks nauwelijks leestekens had, zou de tekst van Lucas 23:43 heel wel kunnen bedoelen: “Ik zeg u heden: ‘Gij zult met mij in het paradijs zijn’.”

Verder gaat Staniek er blijkbaar zonder meer vanuit dat wanneer het woord ‘paradijs’ in de bijbel klinkt, dit het paradijs uit Genesis aanduidt. Darby poneerde in de vorige eeuw echter reeds het volgende inzicht: “Onze Heer ging naar het paradijs, maar paradijs is het karakter. Het woord ‘paradijs’ betekent niets anders dan een Perzische tuin; daar hadden ze mooie tuinen”. We moeten inderdaad bedenken dat we niet weten of Jezus over ‘Eden’ sprak tot de rover. Het Grieks levert ons het woord ‘paradijs’ over. Een woord dat zijn herkomst ontleent aan de Perzische tuinen, en zo ook op de ‘Tuin in den beginne’ van toepassing kan zijn.

En zelfs al bedoelde Jezus de historische tuin van Eden aan te duiden, maakt dat niets uit voor onze opvatting ervan heden ten dage. Dat klinkt vrijzinnig, maar dat is het niet. Het is prijzenswaardig dat Staniek wil vasthouden aan de letterlijke woorden van de onfeilbare Heer. Uit de woorden van diezelfde onfeilbare Heer zou echter blijken dat het hiernamaals zich ergens onder de aardkorst bevindt, wanneer Christus zegt: ‘drie dagen en drie nachten in het binnenste van de aarde’ (Mt.12:40) te zullen zijn. De oliemaatschappijen mogen wel oppassen dat ze het dodenrijk niet aanboren. Ook moet Staniek beslist eens vertellen hoe hij de huidig gangbare optische theorie dat men ziet doordat licht in het oog valt, waardeert naast de in de Oudheid wijdverbreide theorie dat licht vanuit het oog op de werkelijkheid geworpen wordt. Het is namelijk deze Antieke theorie die onze onfeilbare Heer aan lijkt te hangen, wanneer hij zegt: ‘De lamp van het lichaam is het oog’.(Mt.6:22)

Vergist Jezus zich hier? Of moeten wij wat wij denken te weten over de werkelijkheid maar opgeven, en terugkeren naar Antieke opvattingen van de werkelijkheid? Niets van dat alles. Natuurlijk sprak de Heer in Antieke, joodse concepten. Anders zou hij niet verstaanbaar zijn geweest voor degenen tot wie hij sprak. Dat wil echter niet zeggen, dat Hij tot ons vandaag hetzelfde gezegd zou zeggen in dezelfde begrippen, indien Hij vandaag bloed en vlees geworden zou zijn. Begrijp me goed; met deze opmerkingen doe ik niet af aan het spreken van de Heer, tweeduizend jaar geleden, maar aan een krampachtig vasthouden aan de vorm waarin de Christus sprak. Die vorm is niet de boodschap van de bijbeltekst. Wij zijn geen Joden uit de eerste eeuw, en denken dus ook niet over de werkelijkheid als Joden uit de eerste eeuw. Dat vraagt Christus ook niet van ons, als Hij ons maant Zijn woorden te geloven. Ik ga dus ook niet met Staniek mee, wanneer hij de Gemeente dwingt, terug te keren naar Antieke joodse werkelijkheidkaders. Paulus’ brief aan de Galaten zou ons beter moeten doen weten.

Inhoud en methode: conclusies

De boodschap van mijn artikel heeft Staniek vermoedelijk verkeerd verstaan. Het was niet vooraleerst het spreken over de ziel of over het hiernamaals überhaupt, waar ik mijn kritische kanttekeningen bij plaatste, maar de methode waarmee onder andere hij de Bijbel bij dat spreken gebruikt. Staniek gebruikt geďsoleerde teksten om een antwoord op zijn vragen te construeren, terwijl de bijbelgedeelten waar hij uit put zelf een hele andere bedoeling hebben. Die bedoeling is de sleutel tot het woord van God. Staniek zoekt in de Bijbel wat hijzelf wil weten als mens. Ik probeer duidelijk te maken dat we in de bijbel moet gaan luisteren naar wat God ons wil vertellen. Niet onze vragen, maar Gods antwoorden zijn zaligmakend.

Nadenken over de ziel lijkt me op zich een uitstekende bezigheid, zoals ik in het vorige artikel al aangaf. Staniek suggereert met zijn appčl op de angst voor theologen die bijbelse leerstukken ontkennen vanuit eigen overwegingen, dat ik niet zou accepteren dat de ziel en de geest buiten het lichaam kunnen bestaan. Maar ik ben een eenvoudiger beoefenaar van de theologie dan Staniek denkt. Wanneer ik schrijf dat de werkelijkheid een niet-materiële ‘geestelijke’ dimensie heeft, en dat de mens een geest heeft, dan houdt dat het bestaan van het geestelijke buiten het lichaam voor mij al in. Het punt dat ik in mijn artikel maakte was echter, dat de Bijbel helemaal geen uitgewerkte zieleleer geeft, en ook niet wil geven. Mijns inziens ligt het ontwikkelen van een dergelijke leer uit allerlei bijbelfragmenten eerder in de sfeer van de esoterie en verborgen leerstukken, dan van gezonde bijbeluitleg.

Ten diepste verwijt Staniek mij dan ook dat ik een vorm van biblicisme aan de kaak stel. Een biblicisme dat zonder rekening te houden met historische ontwikkeling of literaire context, de Bijbel gebruikt als verzamelplaats van losse bewijsteksten. Er zijn twee redenen waarom ik het biblicisme bekritiseer: Ten eerste doet het geen recht aan de Heilige Geschriften, wanneer men los van historische en literaire verstaanskaders, allerlei teksten uit deze verbanden lostrekt. Ten tweede is er iets grondig mis met onze houding ten aanzien van Gods Woord, wanneer er via een combinatie van allerlei uit het verband gehaalde bijbelteksten, leerstellingen worden ontwikkeld die onze innerlijke onzekerheid moeten delgen. Wanneer we met bijbelteksten gezaghebbende leringen ten aanzien van onze menselijke vragen construeren, zijn we niet meer bezig met Gods Woord, maar met een projectie van onze eigen existentiële verlangens op de Bijbel.

© Tjerk Muller, Utrecht, 2000

terug naar de discussiepagina


Noten

Toen Tjerk Muller dit artikel destijds plaatste, had hij er oorspronkelijk een tiental voetnoten bij geplaatst. Deze vielen weg door het verzenden via e-mail, zoals ook nu is gebeurd. Ze zijn echter wel essentieel: wie bijvoorbeeld niet weet dat John N. Darby de geestelijke vader van de Vergadering van gelovigen is, begrijpt niet zo goed waarom deze naam hier klinkt. De noten zullen mettertijd alsnog volgen.

 


 

Aantal bezoekers sinds 6 april 2002:

Microsoft Explorer 4.x is het meest geschikt om deze site optimaal weer te geven.

 


UNIVERSI FINIS VERITAS!

Pagina Layout: Copyright © 1998 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 6 april 2002
Pagina bijwerkt op:

Algemene disclaimer: 
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek (verder aangeduid met: "de stichting") om wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz. vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting. 
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische, irrationele, bijgelovige, occulte, enz.)  eigenschappen aan bepaalde groepen, stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen. 
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen. Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en de stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.