door
Navigatietips:
Samenvatting:
Moeilijkheidsgraad: 3
1 = heel makkelijk, leuk
2 = populair
3 = serieus, academisch
4 = moeilijk
5 = onderzoek
Beek, van de A., Jezus Kurios. De Christologie als hart van de theologie. Kok
Kampen, 1998
ISBN 9024294185; 320 pag.
Bestellen in Nederland met boeknet voor fl. 45.00.
I. Deze God: Jezus Christus...........9
II. Ad Fontes..................................107
III. Jezus in elke cultuur..................181
IV. Christus en de Godsdiensten......255
Wat is wat?......................................279
Afkortingen en literatuur..................284
Registers..........................................300
©1999 Jacques van der Meer, Tilburg
Samenvatting.
Het boek Jezus Kurios is geschreven als kernstudie van het belijden van de kerk dat Jezus
Kurios (Heer) is. Van de Beek zet in het boek uiteen waarom de christenheid vanaf het
begin dit beleden heeft. Hij bespreekt de vele historische discussies die er zijn geweest
omtrent de natuur van Jezus en het ontstaan van de belijdenissen. Daarnaast geeft hij een
kritische evaluatie van verschillende visies op Jezus in onze tijd. Tot slot bespreekt hij
de relatie van het christendom ten opzichte van andere godsdiensten, met name de Islam.
Inleiding
Dr. A van de Beek, hoogleraar theologie namens de Hervormde Kerk aan de
Universiteit Leiden beschrijft in zijn boek de controversen rondom de natuur van Jezus.
Van de Beek benadert de discussie vanuit orthodox perspectief. Jezus is Kurios, Jezus is
Heer, de enige ware God.
De recensie die nu volgt werd niet geschreven en besproken door een theoloog. Ik ben
student filosofie en psychologie en veel kwesties die van de Beek bespreekt zijn voor mij
nieuw. Het enige wat ik dus kan doen is het boek beoordelen op haar eigen zeggingskracht
en mijn mening uitspreken over de wijze waarop van de Beek zijn visie presenteert.
Verwijzingen naar het boek in mijn recensie zullen aangeduid worden met JK, gevolgd door
de pagina.
I Deze God: Jezus Christus
Het boek is bedoeld als kernstudie van het belijden van de kerk. Daar staan dus
verschillende zaken bij voorop. Het is allereerst het spreken van de christelijke
traditie. Hoe is in de geschiedenis geschreven en gedacht over Jezus van Nazareth?
Daarnaast is het ook het belijden van Van de Beek zelf, die in de lijn van die traditie
voortdenkt.
Van de Beek laat er geen misverstand over bestaan dat wanneer we gaan spreken over
christelijke theologie, de christologie het hart van deze theologie vormt. Al vanaf de
vroege kerk begint het belijden met Jezus is Heer. Het kennen van die Jezus berust op een
persoonlijke relatie met hem. Het geloof zonder die relatie reduceert zich tot louter
bespiegelingen over een hoogste wezen of diepste grond, (JK 15).
Van de Beek geeft ons een historisch overzicht rondom de visie op Jezus. Het ontstaan van
de dogma's rond Jezus: Nicea, Chalcedon vormen daarbij het uitgangspunt. De strijd tussen
de scholen van Antiochië en Alexandrië, het onderscheid tussen de meer filosofisch
georiënteerde school en de meer intuïtief denkende school. Het dogma kwam tot stand door
hevige controversen op wat de juiste visie is op Jezus.
Wat mij het sterkst bijbleef bij zijn bespreking rondom de samenstelling van de
belijdenissen, is dat de wijze van formuleren niet willekeurig gekozen is, maar dat ze
trachten een direct antwoord te zijn op afwijkende visies die er waren. De belijdenis als
zodanig moet niet gezien worden als een verzinsel, als een overtuiging die uit het niets
kwam opzetten. De belijdenis is een expliciete verwoording van wat al eeuwen lang
stilzwijgend geloofd werd. De toevoegingen in de belijdenissen zijn dus niet het product
van een groeiend godsbeeld, maar eerder een verwoording rondom een groeiende twijfel aan
het impliciet bestaande godsbeeld. De eerste belijdenissen waren kort en simpel. Dit was
zo, omdat er ronduit een consensus heerste over de visie op Jezus. Jezus is Heer, is de
kortste verwoording van een belijdenis. Dat deze belijdenis door de tijd steeds meer
groeide, was omdat die vanzelfsprekendheid minder werd. Naarmate men verder van de wortel
kwam te staan, bleek het moeilijker om de eenvoudige belijdenis vast te houden. Dit alles
impliceert dat de belijdenis niet een verzinsel is, maar een noodzaak om scherper en
helderder te formuleren hoe Jezus gezien moet worden. Dat dit niet gelijk in de
apostolische tijd gebeurde, is dan gemakkelijk te verklaren. Die belijdenis was simpelweg
niet nodig. Van de Beek wijst dan ook op het feit dat hoewel het dogma van de twee naturen
van Jezus in de vroege kerk niet voorkomt, dit niet betekent dat dit niet geloofd werd.
Integendeel zelfs. Het feit dat het niet als zodanig beschreven is, wijst er alleen maar
op dat het simpelweg niet nodig was om dit te beschrijven, iedereen geloofde het.
Voor van de Beek is de interventie van God met een noodlijdende wereld het belangrijkste
uitgangspunt van het werk van Christus. Jezus kwam in de wereld om deze te dragen en niet
om ze te verbeteren. Van de Beek wijst op het onderscheid wat er heerst tussen de Westerse
en de Oosterse theologie. De theologie van het Oosten wijst meer op de triomferende
Christus. Christus de Pantokrator, de Heerser. In het westen zijn we meer geneigd het
lijden te benadrukken. Christus die meelijdt met de zonde van de wereld. Van de Beek sluit
zich aan bij deze laatste visie.
II Ad Fontes: Jezus is de Here. Gods
immanentie en transcendentie.
Onder deze twee karakteristieke eigenschappen van God: zijn aanwezigheid en zijn
onderscheidenheid, toont van de Beek ons de Jezus van het Nieuwe Testament. Van de Beek
stelt duidelijk dat we voor onze kennis louter toegewezen zijn op de overleveringen van
zijn eerste volgelingen. Van de Beek wijst ook op de pogingen van veel hedendaagse
onderzoekers die de 'ware Jezus' achter de evangeliën willen vinden. Deze pogingen zeggen
vaak meer over de onderzoekers dan over Jezus, (JK 124). Hij verdedigt de
integriteit van de evangeliën. De evangeliën moeten gelezen worden als biografieën. Een
goede biografie doet recht aan de persoon die wordt beschreven. Deze vraag wordt op Jezus
toegepast. Het recht doen aan Jezus kunnen we enkel beoordelen op de overtuigingskracht
die de evangeliën hebben. Nogmaals, we zijn voor onze kennis over Jezus volledig op hen
aangewezen.
Van de Beek wijst erop dat Jezus de man is die alle schema's opblaast. Jezus is nooit te plaatsen,(JK 130). Op zich is dit een wat problematische uitspraak, omdat van de Beek een bladzijde verder ons precies vertelt wat de intenties waren van de evangelisten rondom Jezus. Hiermee heb je Hem wel in zekere zin geplaatst. Het lijkt mij in dit geval beter om te zeggen dat de evangelisten Jezus niet in een omvattend schema plaatsen, maar ons vele perspectieven tonen over zijn persoon.
De evangeliën moeten dus op hun zeggingskracht getoetst worden. Dit is ook wat van de
Beek bijna 60 bladzijden lang doet. Hier worden geen voorafbepaalde kaders toegepast, -
behalve dan het uitgangspunt dat we de evangelisten op hun eigen credits moeten
beoordelen, wat naar mijn mening meer dan redelijk is - maar wordt Jezus geschetst zoals
de evangelisten hem laten zien. Deze stukken bevatten redelijk wat eye-openers. De meest
aansprekende vond ik de gebeurtenissen na de Opstanding. Van de Beek wijst op het feit dat
Jezus in hun midden was, maar dat sommigen nog steeds twijfelden, (JK166). Die
twijfel was niet zozeer ongeloof, maar juist het getuige zijn van iets wat zo
onbeschrijflijk was, iets wat zo inging tegen de verwachtingen dat je gewoon gaat
twijfelen. Hiermee ontzenuw je de verhalen alsof de discipelen dit allemaal verzonnen
zouden hebben. Dit kan op grond van de evangeliën ook niet gesteld worden. Er waren
teveel getuigen om het als onzin af te doen. Ook de afwezigheid van alternatieve verhalen
in die tijd bevestigen des te meer de zeggingskracht van de evangeliën. Van de Beek laat
in zijn beschrijvingen, Jezus voluit op de voorgrond treden als de God die mens werd. Het
Nieuwe Testament ademt dit getuigenis uit. De grootheid en de verwondering staan hierbij
voorop. Van de Beek overtuigt, wanneer hij de evangeliën tot hun recht laat komen in hun
beschrijvingen over Jezus. Een sterk staaltje hermeneutiek (interpretatie). Van de Beek
wijst ook op allerlei visies over de betekenis van de komst van Christus. Hij beschrijft
ze en weerlegt ze op basis van de idee dat ze niet het geheel in ogenschouw nemen. Ze
hebben een vooraf bepaald kader dat op Jezus 'gelegd' wordt, zonder de volheid van de
getuigenis eerst te beschrijven, (JK 178)
III. Jezus in elke cultuur.
Jezus is in God tot ons gekomen, dat is wat het christelijk geloof belijdt. Hoe moeten we
dit zien in elke cultuur of tijd? Jezus komt in elke cultuur als onze redder. We moeten
door Hem gered worden, dit impliceert dat je zonder zijn ingrijpen verloren bent, (JK
185).
Van de Beek toont ons hoe de betekenis van Jezus uitgedrukt is in verschillende
historische en culturele settings en beoordeelt deze uitdrukkingen tegenover de
getuigenissen van de eerste volgelingen. Zo begint van de Beek met de verzoeningsleer van
Anselmus, (JK 186-196). De verzoeningsleer van Anselmus heeft een belangrijk
stempel gedrukt op het denken van de westerse theologie over het werk van Christus. Van de
Beek prijst deze leer, maar wijst ook op de beperkingen die deze vergelijking met zich
meebrengt. Het werk van Christus wordt in deze leer vergeleken met wat in die tijd
gangbaar was. Op zich is daar niets verkeerd mee, maar het is goed om deze op de juiste
waarde te bepalen.
Van de Beek beschrijft ook verschillende theologische stromingen, zoals de
bevrijdingstheologie, de theologie van Bultmann e.d die cultureel afhankelijk zijn, en
plaatst er kritische kanttekeningen bij. Jezus wordt in veel gevallen gereduceerd tot een
cultureel hulpmiddel, in plaats van een doel op zich. De gangbare opvattingen staan voorop
en daar wordt Jezus in geplaatst. Van de Beek wijst er terecht op dat je hiermee geen
recht doet aan het getuigenis van de evangelisten en het hart van het Nieuwe Testament.
Vanaf dit moment begint voor mij ook de kritiek. Maar dan op Van de Beek. Ik zal twee
voorbeelden geven. De eerste is de opmerking die Van de Beek maakt over de moderniteit (JK
236). In de moderniteit wordt het ingrijpen van God in de wereld als onmogelijk
gehouden, en alles bepaald wat we op grond van de rede kunnen inzien als waar. Hij
bekritiseert denkers van de Moderne Tijd dan ook, niet door hun argumenten te weerleggen,
maar door er op te wijzen dat ze de plank mis slaan. Van de Beek wijst op de atheïsten en
de agnosten die ons het niet-bestaan van God kunnen aantonen, (JK 236). Volgens
Van de Beek is hen allen het werkelijke probleem ontgaan, namelijk dat de christenen
belijden dat God in Christus ingegrepen heeft en het nu niet meer doet. Geloof is bij van
de Beek vooral: aangevochten geloof.
Hier heb ik wat problemen mee. Ten eerste is dit het toppunt van fideïsme. Je
tegenstander heeft veel betere argumenten, maar wij blijven gewoon geloven. We blijven
geloven omdat onze tegenstanders ons niet kunnen verslaan met feiten, maar omdat
ze de betekenis niet inzien. Daarmee maak je het wel erg makkelijk voor een
atheïst als Herman Philipse om het christelijk geloof naar het rijk der fabelen te
verwijzen.
Ten tweede de opmerking dat geloof vooral aangevochten geloof is, (JK 236). Waar
komt dit idee vandaan? Waarom moet geloof ten diepste aangevochten zijn? Ik dacht dat de
schrijver van de Hebreeënbrief juist zegt dat 'Geloof is de zekerheid van de dingen
die we niet zien' (Hebreeën 11:1). Hoezo aangevochten? Het lijkt mij dat
hier Van de Beek's eigen culturele standpunt naar voren komt.
Het tweede kritische voorbeeld is de wijze waarop hij de zogenaamde 'evangelikals'
beschrijft (JK 236). Wanneer ik zijn beschrijvingen lees, blijkt dat hij het
begrip evangelikals wel erg dunnetjes gedefinieerd heeft. Hij identificeert het
begrip evangelikals met evangelisch. Volgens mij is 'evangelikals'
veel breder dan wat we hier in Nederland onder evangelischen verstaan. Let wel,
Van de Beek heeft in bepaalde beschrijvingen wel gelijk, maar je kunt dit onmogelijk op
alle evangelikals toepassen.Van de Beek is tegen de vanzelfsprekendheid waarmee de
evangelikals geloofswaarheden omhelzen. Maar vooral dat er in deze kringen niet getwijfeld
mag worden.
Daarnaast bekritiseert hij deze groepering omdat ze de feiten belangrijk
vinden. Hij stelt ze gelijk met de positivisten (JK 237). Ik kan dit niet
helemaal volgen. Hij stelt als het ware dat het er niet om gaat of Jezus daadwerkelijk
uit de dood is opgestaan, maar dat het om de betekenis hiervan gaat. Wanneer
je vooral naar de feiten vraagt, ben je volgens Van de Beek een positivist. Ik snap dit
niet. Wanneer Jezus niet daadwerkelijk uit de dood is opgestaan, is volgens mij het
christendom te vergelijken met een sprookje. Daarom lijkt het mij niet raar om deze vraag
zo nu en dan te stellen. Daaruitvolgend zijn opmerking dat er vooral in deze kringen niet
getwijfeld mag worden. Ook dit snap ik niet. Het lijkt uit mijn ervaring dat juist in
evangelische kringen er weinig nadruk op de feiten ligt, maar meer op de betekenis. Het
verstand krijgt niet zo'n vooraanstaande rol. Dat er dan niet getwijfeld mag worden, komt
niet voort uit het feit dat ze in deze kringen naar feiten vragen. In tegendeel, ze vragen
vaak te weinig naar feiten.
Volgens mij zit Van de Beek in zijn beschrijvingen over de evangelikals er niet een beetje
naast, hij slaat de plank volledig mis. Dit komt omdat hij zoals ik al eerder stelde,
alles op één hoop gooit. Zeer ten onrechte. Het is ongeveer hetzelfde als een
evangelisch christen die zegt dat alle traditionele kerken in Nederland hetzelfde zijn. Zo
zegt hij dat er bij de evangelikals vrijwel geen aandacht is voor de christologie (JK
238). Zeer opmerkelijk en totaal fout. Het feit dat ik nog steeds in Jezus als God
geloof, komt door het enorme werk van de christen-apologeten uit de evangelikale wereld.
Christenen als J.P Moreland; Willliam Lane Craig; Alister McGrath etc, zijn sterke
apologeten van het christendom. Zij weerleggen hun tegenstanders met redelijke argumenten.
Het lijkt me dat de onzekerheid en het ongeloof veel meer komt uit de orthodox-protestante
kring, waartoe ik zelf ook behoor. Het is duidelijk dat de visies in de evangelikale
wereld botsen met die van Van de Beek. Maar zijn afwijzing overtuigt niet, hij zegt:
'Op alle terreinen zou ik een veel grotere onzekerheid willen inbouwen in het
theologische denken. We zoeken naar woorden en ons geloof is aangevochten'(JK 239)
Hij wijst hun visies af op basis van zijn eigen traditie. Naar mijn mening staan de
evangelikals in hun recht wanneer ze het geloof verdedigen. Simpelweg omdat de bijbel ons
opdraagt ons geloof te verantwoorden, cq te verdedigen zowel rationeel argumentatief als
persoonlijk.
Met de feiten heeft van de Beek veel moeite. Vooral als het gaat om 'evidence'. De
opstanding bewijzen is iets wat paradoxaal is. Ook hier kan ik van de Beek niet volgen en
toont hij ons een staaltje van een drogreden om het probleem af te doen. Volgens van de
Beek is elk bewijs een soort van cirkelredenering (JK242). Bewijzen zijn er
alleen voor hen die alreeds geloven. Want als het werkelijk zo was dat men door
onbevooroordeeld onderzoek het zou bewijzen, dan zou de beste geleerde, de grootste
gelovige moeten zijn, wat in tegenspraak is met het Nieuwe Testament,(JK243). Ik
vind dit een knap staaltje van onzin redeneren. Er wordt even een uitspraak uit het Nieuwe
Testament erbij gehaald, namelijk dat het evangelie vooral een dwaasheid is en daarom kun
je redelijkerwijs niets zinnigs over de feiten zeggen. Elke stap in deze
redenering kan eenvoudig weerlegd worden. Als dit werkelijk waar zou zijn, dan zouden we
meteen moeten stoppen met welk onderzoek dan ook, omdat elke vorm van kennis dan in
tegenspraak zou zijn met het Nieuwe Testament. Mij lijkt het dan dat het evangelie dan
vooral bedoeld is voor mensen die ietwat psychisch gestoord zijn. Ik denk dat zulke
uitspraken meer voortkomen uit een bepaalde houding van vroomheid, dan vanuit het gebruik
maken van het gezond verstand en het goed in acht nemen van de boodschap. Ik zou hier
misschien tien teksten tegenover kunnen stellen die het tegendeel beweren.
Toch kan ik met bepaalde beschuldigingen instemmen. De vanzelfsprekendheid waarmee sommige
(in tegenstelling tot de generalisaties van Van de Beek) evangelikals geloven dat
God ingrijpt in de wereld wijs ik ook af. Het steeds maar weer afstemmen op tekenen en
wonderen alsof het de gewoonste zaak van de wereld is reduceert God tot een fast-food
product.
IV Christus en de andere
godsdiensten
In onze verhouding tot de Islam is van de Beek van mening dat we de moslims niet moeten
gaan bekeren. We moeten een situatie van wederzijds respect tonen en goed gaan samenleven.
We kunnen ook elkaar de volle ruimte geven om ons geloof uit te oefenen. Het zal er
voor allen om gaan dat er werkelijke onderwerping is: een leven totaal gewijd aan God.
Voordat we elkaar tot bekering naar een andere godsdienst oproepen, kan het veel meer
betekenen elkaar tot bekering binnen onze eigen godsdienst op te roepen, (JK 275-276)
Een mooie gedachte en ook de onderliggende gedacht is heel begrijpelijk. Het is voor mij
alleen de vraag of dit ook de intentie van het Nieuwe Testament is. Als Jezus de enige
ware God is, en we zonder Hem reddeloos verloren zijn, zoals Van de Beek eerder opmerkte,
dan lijkt het me dat we juist de moslims moeten oproepen tot bekering tot deze God. Van de
Beek wijst op de sterke overeenkomsten die er zijn tussen christenen en moslims en tracht
van daaruit een houding te creëren waarin we vredig kunnen samenleven. Elkaar dwingen tot
het eigen geloof leidt enkel maar tot onrust en oorlog. Nogmaals een zeer begrijpelijke
gedachte, maar of je hiermee recht doet aan het Nieuwe Testament vraag ik me af. Als
Christus het hart is van de wereld, dan zullen ook de moslims dit moeten belijden. Meent
van de Beek dat dit niet zo is, dan zal hij ons moeten uitleggen wat de begrippen als
Redder en Verlosser precies betekenen. Wat de Opstanding betekent. Het lijkt mij dat bij
van de Beek, de Opstanding enkel opstanding is voor degenen die er in geloven. Dus voor de
moslims die hun eigen geloof hebben is dan de Opstanding van Christus niet van belang.
Hier komt opnieuw het onderscheid terug, wat ik al eerder maakte tussen het onderscheid
van de opstanding als feit en die van de opstanding als betekenis. De betekenis staat
voorop, het feit is niet zo belangrijk. Het radicale onderscheid tussen feit en betekenis
zou ik niet willen maken. Deze moeten met elkaar samenhangen anders verwordt het
christelijk geloof tot een sprookje. We krijgen dan Nico ter Linden verschijnselen die
zegt dat de Opstanding niet echt gebeurd is maar wel waar is. Voor mij zijn dit onzinnige
uitspraken. Of iets waar is of niet is enkel te beoordelen op basis van de feiten,
ongeacht wat Nico ter Linden er van denkt. Ik hoop dat van de Beek het met mij eens is.
Slot
Ondanks mijn kritiek op het eind, vond ik het boek zeer de moeite waard. Ik vond
het de moeite waard vanwege de sterke hermeneutische waarde die het heeft. De betekenis
staat voorop en hier ontmoette ik veel nieuwe gezichtspunten. Het feit is voor van de Beek
minder relevant. Hij is dan ook kritisch tegen evangelikals die het feit belangrijk
vinden. Hier ontdek ik het gebrek aan apologetiek. Van de Beek heeft het ook niet zo op
apologetiek. Volgens hem zijn apologieën vooral geschreven om het eigen geweten te kunnen
sussen, (JK 34). Veel overtuigingskracht verwacht hij er niet van. Dit is een
minpunt aan het overigens zeer lezenswaardige boek.
©1999 Jacques van der Meer, Tilburg.
Aantal bezoekers sinds 4 maart 1999:
Deze site is best gezien met Microsoft Explorer 4.
UNIVERSI FINIS VERITAS!
Site
Design: Copyright Pagina © 1998-1999 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 4 maart 1999
Pagina bijgewert op: 4 maart 1999