Het toppunt van onwaarschijnlijkheid

(vertaling van Climbing Mount Improbable)

door

Richard Dawkins

 

 

Navigatietips:

Algemene disclaimer: zie onderaan

 

Samenvatting: 'Climbing Mount Improbable' maakt duidelijk welke rol natuurlijke selectie speelt in de macro-evolutietheorie. Het boek probeert te laten zien hoe via natuurlijke selectie de gang van simpele naar complexe organismen aannemelijk wordt. Verschillende technische hoogstandjes uit de natuur worden besproken. Het boek laat de lezer echter met een aantal vragen zitten die onbeantwoord blijven, waardoor het aan overtuigingskracht inboet.

 

Overzicht:

 


Bibliografische gegevens

Richard Dawkins,  Het toppunt van onwaarschijnlijkheid. Vert. door V. Franken. Amsterdam : Contact, 1996.
(Vert. van Climbing Mount Improbable. London : Viking, 1996)

 

Omvang : 312 p.
Annotatie : Met lit. opg., reg
ISBN : 90-254-2081-8 

 


Inhoud

 

(niet voorhanden)

 


Recensie door Tjerk Muller

 

© Tjerk W. Muller, Utrecht, november 2000.

 

Overzicht :

 

Voor al diegenen die (nog) niet in evolutie geloven, heeft de bekende bioloog Richard Dawkins een vervolg op zijn eerdere werk 'The Blind Watchmaker'  geschreven. Hij ontwikkelt in dit werk het beeld van de berg, die 'onwaarschijnlijk' heet; 'Mount Improbable', en stelt zich voor de vraag hoe men die ooit zou kunnen beklimmen. Natuurlijke selectie is zijn antwoord.

Richard Dawkins wierp hoge ogen met zijn werk 'The Blind Watchmaker'. Hierin stelde hij een breed publiek voor aan een computerprogramma, dat met random mutaties in combinatie met  welwillende selectie een dierentuin aan verschillend ogende animaties tevoorschijn kon toveren. De conclusie van het werk was, dat er geen God nodig is om de ingenieuze constructies waar de werkelijkheid ons voor stelt, te verklaren.

In 'Climbing Mount Improbable' gaat Dawkins op dezelfde voet verder, maar nu gewapend met een verbeterde versie van zijn computerprogramma, en een uitgewerkte versie van de metafoor van de schijnbaar onbeklimbare berg die macro-evolutie heet. Immers, voor steeds meer mensen is het ondenkbaar dat macro-evolutie een aannemelijke totaalverklaring zou bieden voor de biologische werkelijkheid zoals we die vinden. De kans dat die werkelijkheid uit toeval zou ontstaan is volgens de sceptici namelijk onbevattelijk klein. Het toverwoord in het beklimmen van de schijnbaar onneembare bergtop is echter; 'natuurlijke selectie'. Hiermee vecht Dawkins de gedachte aan, dat de macro-evolutietheorie een theorie van blinde kans alleen zou zijn.

Volgens Dawkins speelt de factor 'kans' slechts een rol in het ontstaan van mutaties an sich van een organisme. Natuurlijke selectie bepaalt vervolgens welke mutaties een verbetering zijn in het overleven, en welke een handicap. De gemuteerde organismen floreren of sterven uit in de 'struggle of life' al naargelang hun mutatie een verbetering of een handicap was.

Dawkins gaat met name in op biologisch-technische hoogstandjes, zoals dieren die allerlei ingewikkelde bouwwerken construeren, waaronder vogels, bijen en spinnen. Ook gaat hij in op dieren die een verfijnde samenwerking met planten hebben ontwikkeld (en vice versa). Daarnaast besteed hij afzonderlijk aandacht aan de technische mogelijkheden tot ontwikkeling van vleugels, en hetgeen hij het favoriete bewijsstuk van creatonisten acht: het oog, in al haar complexiteit.

 

Insekten-techniek

Zo laat Dawkins met een computersimulatie zien hoe bepaalde typen spinnewebben in dichtheid en grootte een optimaal kosten/batenplaatje met zich meebrengen en het meeste overlevingsvoordeel geven, en dat de genen van die spinnen die een dergelijk spinneweb het best benaderen het meeste kans hebben om overgedragen te worden, omdat zulke spinnen nu eenmaal voorspoediger zijn dan spinnen die de genetische neiging hebben een minder voordelig web te spinnen.

Wat Dawkins echter niet behandelt is de vraag hoe spinnen er überhaupt toe zijn gekomen een web te spinnen. Ontstond er op een gegeven moment een gemuteerd insekt, met zijdeklieren, die tijdens een toevallige creatieve bezigheid met zijde ontdekte dat deze zijde ook best geschikt was om prooien mee te vangen, indien je het op een bepaalde wijze tussen de bladeren zou draperen? Het is begrijpelijk hoe een spinnensoort die een adequaat functionerend web produceert evolueert in een spinnensoort die een optimaal functionerend web produceert. Daar ligt ook de moeilijkheid niet: De vraag is echter hoe  uit de insektenwereld een dier kon ontstaan dat überhaupt een adequaat functionerend web maakt. Immers; alle tussenfasen die deze adequaatheid nog niet hadden bereikt, lijken gedoemd tot sterven. 

Of wat te denken van de bijensoort, die haar ongeboren nakroost verbergt in zorgvuldig gecamoufleerd metselwerk? Het lijkt nogal onwaarschijnlijk, dat een bij ooit nakomelingen zal hebben, wanneer ze haar nakroost een beetje huisvest, in een constructie die nog slechts het begin markeert van wat na vele generaties van genetische mutaties een ingewikkeld gecamoufleerd bouwwerk zal worden. Dus hoewel ik volkomen bereid zou zijn te accepteren dat het gedrag van deze bij is geëvolueerd over de tijd heen, stelt dit voorbeeld van Dawkins de lezer eerder voor een nieuw mysterie, dan dat het evolutionistische raadsels verlicht. Voordat de nakomelingen van deze bijensoort namelijk aan zouden komen waar zij zich nu bevinden,- namelijk bij het maken van een ingewikkeld gecamoufleerd bouwwerk,-  zouden ze vermoedelijk sterven, omdat het bouwwerk zo onvolkomen is dat het niet functioneert.

 

De vlucht

Een volgend probleem in de klim naar de toppen van de evolutie is de geschiedenis van de vlucht: Dawkins bespreekt een aantal diersoorten die van boom tot boom 'zweefvliegen'. Sommigen gebruiken daarbij de staart, andere vliezen, om de luchtweerstand te vergroten. Omdat de mogelijkheden van zweefduiken bijzondere voordelen biedt bij het vluchten, of aanvallen van een prooi, veronderstelt Dawkins dat de van boom tot boom springende dieren die dusdanig gemuteerd waren, dat ze bekwamer dan andere waren in het afleggen van lange afstanden, meer voordeel hadden dan andere, betere overlevingskansen hadden, en hun genen dus vaker doorgaven aan het nageslacht. 

Dit voorbeeld, evenals dat van de vliegende vis, dat Dawkins na voren haalt, dient als voorbereiding van de uiteindelijke beweging die hij wil maken: Net zoals sommige diersoorten in boomtoppen via het voordeel om over een steeds langere afstand te kunnen zweven, lichaamsdelen ontwikkeld hebben om dit voordeel te bewerkstelligen, en net zoals de vliegende vis via het voordeel zich steeds verder uit het gezichtsveld van zijn belagers te bewegen zijn vinnen tot 'vleugels' ontwikkeld heeft, zo kunnen ook dieren die hun 'armen' gebruikten om de luchtweerstand tot hun voordeel te gebruiken (zoals hardlopers dat doen in de sport) wellicht steeds hoger van de grond gekomen zijn, en steeds grotere afstanden in de lucht afleggen. Dit zou een steeds groter voordeel met zich meebrengen, van toenemende onkwetsbaarheid voor roofdieren. Net zoals sommige vogelsoorten, zoals struisvogels en kippen hun vliegcapaciteit zijn kwijtgeraakt, zouden diersoorten ooit het luchtruim gekozen kunnen hebben.

Problemen die Dawkins echter niet oplost met betrekking tot volgens, zijn de volgende:

1. Een vleugel alleen al, lijkt een ingewikkeld instrument, dat slechts tot hinder is, zolang het niet functioneert.
2. Hoe zijn veren ontstaan? Een veer is een wereld op zich, die niet zomaar uit het lichaam van een zoogdier ontstaat.
3. Dat dieren in bepaalde omstandigheden degenereren en hun vliegcapaciteit kwijtraken (zoals struisvogels en kippen) is één ding. Mag je hieruit het tegenoverstelde echter ook extrapoleren?

 

Het oog

Om zelfs de grootste scepticus te overtuigen, gaat Dawkins in op wat misschien wel een van de grootste wonderen in de natuur mag heten, of in Dawkins' metafoor, een van de de hoogste toppen van de onwaarschijnlijkheid; de evolutie van het oog. Het oog is volgens Dawkins het meest vernunftige hoogstaandje van biologische techniek onder de zon. Het oog wordt door vele anti-evolutionisten dan ook geciteerd als het bewijs van de onmogelijkheid van macro-evolutie. Immers: is een half-af oog niet volkomen onbruikbaar? Darwin zelf struikelde in zijn theoretische bezinning over de onvoorstelbaarheid dat het oog door evolutie zou zijn ontstaan.

Dawkins gaat uitvoerig in op de technische principes die noodzakelijk zijn voor het zien, en legt uit waar de verwantschappen en verschillen liggen tussen de gezichtsorganen van eenvoudige diersoorten zoals kokkels, en complexe wezens zoals zoogdieren. Hij maakt hierbij aannemelijk dat de verschillen tussen deze gradueel zijn en niet categoriaal. Dawkins toont een theoretisch model waarin de verschillende fasen van eenvoudig gezichtsorgaan tot het complexe oog van een vis, in een gestaag verloop getoond worden.

De vraag is uiteraard in hoeverre dit theoretische model de werkelijkheid weerspiegeld. Dat het oog in zijn verschillende vormen van complexiteit gebaseerd op dezelfde technische principes, ligt voor de hand. Het zou vreemd zijn als het leven zich niet zou richten naar de wetten van de natuurkunde. Met het tonen van de technische verwantschap tussen de verschillende gezichtsorganen zoals die in de natuur te vinden zijn, is nog niet de evolutionaire verwantschap bewezen. Voor de macro-evolutie van het oog zijn sprongen nodig, waarvan noch duidelijk is, waarom ze zich zouden voordoen, noch empirisch is vastgesteld, dat deze ook voorkomen. Vooral dat is de zwakke schakel in Dawkins betoog.

Anderszijds moet men toegeven: Dawkins heeft de uitdaging van de anti-evolutionist ruimschoots beantwoordt: Hij heeft de evolutie van het oog van een eenvoudig tot een complex orgaan voorstelbaar gemaakt.

Interessant is in deze, dat Dawkins de capaciteiten van het menselijk brein, die nog wonderbaarlijker schijnen dan het oog, volkomen onbesproken laat. De vraag waarom een mens in staat is het ontologisch Godbewijs te bedenken en een aap niet, blijft daardoor onbeantwoord, terwijl het hier toch een hoogtepunt van de evolutie betreft, dat schijnbaar nog hoger ligt als de ontwikkeling van het oog.  

 

Sprongvarianten

Dawkins theoretiseert de verschillende stadia in de evolutionaire klim naar de toppen van het onwaarschijnlijke gebergte aan elkaar met sprongvarianten. Iedere generatie planten, insekten en dieren vertoont een kleine genetische afwijking van het voorgeslacht. Degenene met een voordeel hebben een grotere overlevingskans, en daarmee een grotere kans hun genen door te geven.  Wanneer men enorme sprongen in die genetische afwijkingen veronderstelt, kan men zich voorstellen hoe de rijke diversiteit in het leven ontstaan is via macro-evolutie. 

De sprongen die macro-evolutie lijkt te veronderstellen zouden echter zulke monstrueuze mutaties geven, dat verreweg de meeste van de creaties die hieruit ontstaan, een gewisse dood zouden sterven. Een voorbeeld van zo'n mutatie is een kikker die gevonden werd in een park in New York, met de ogen niet op het hoofd, maar binnen in de bek, op het verhemelte. Hoewel deze kikker waarschijnlijk niet succesvol zal zijn in het ontwijken van gevaren, zou men zich kunnen voorstellen dat sommige mutaties wel een groot succes zouden zijn.

Met name in crisis-omstandigheden, zo theoretiseert Dawkins, zouden sprongmutaties noodzakelijk kunnen zijn voor het overleven van de soort. De speculatieve aard van deze mogelijkheid maakt deze hypothese echter niet erg aannemelijk.

Omstandigheden, zo redeneert Dawkins zijn van belang in de wijze waarop dieren zich ontwikkelen. Zo worden eens in de zoveel tijd zwarte motten geboren uit een witte soort. Hoewel de zwarte exemplaren bepaalde voordelen hebben zijn ze een gemakkelijke prooi voor vogels en andere insekteneters. Onder de rook van de steden gedijen de zwarte motten echter uitstekend, onzichtbaar geworden voor hun natuurlijke vijanden. Hierbij moet echter aangetekend worden, dat wanneer de vervuiling ophoudt, de zwarte motten ook weer radicaal zou uitsterven, terwijl de witte soort gewoon blijft bestaan. Dawkins laat deze opmerking achterwege.

Het voorbeeld tekent de zwakte in Dawkins wijze van redeneren op dit punt. Bezwaren zijn al gauw bedacht. Dawkins verklaring voor grote sprongvarianten is niet alleen vaag, maar ook vrij speculatief. Daarmee verzwakt hij een belangrijke schakel van zijn argumentatie aanzienlijk.

 

Conclusies:

Richard Dawkins heeft met zijn Climbing Mount Improbable een bijzonder lezenswaardig boek afgeleverd. Voor wie de achterliggende principes van macro-evolutionisme wil begrijpen is dit boek zeker een aanrader. Het boek is duidelijk, leesbaar, geschreven met gevoel voor humor, en van literaire kwaliteit.

Toch overtuigt Dawkins niet gans en totaal. Hoewel hij een waardige poging doet macro-evolutionisme aannemelijk te maken, blijven er een aantal vragen liggen, die hij onbeantwoord laat, zoals naar de oorsprong van insekten-techniek, het exacte verloop van de ontwikkeling van de vlucht, de realiteit van de ontwikkeling van het oog, het ontstaan van het menselijk brein, en de aannemelijkheid van grote mutatie-sprongen. Dat maakt Climbing Mount Improbable tot een boek dat de discussie duidelijk zoekt, maar deze niet tot het einde brengt. Een derde deel in de serie over evolutie en computerprogramma's zou dus geen overbodige luxe zijn.

 

 

Tjerk Muller

 

© Tjerk W. Muller, Utrecht, november 2000.


Aantal bezoekers sinds 2 dec. 2000:


UNIVERSI FINIS VERITAS!

 

Site Design: Copyright Pagina © 1998-2000 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op:  2 dec. 2000
Pagina bijgewert op:

Algemene disclaimer: 
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek (verder aangeduid met: "de stichting") om wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz. vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting. 
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische, irrationele, bijgelovige, occulte, enz.)  eigenschappen aan bepaalde groepen, stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen. 
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen. Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en de stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.