door
Navigatietips:
Samenvatting: Moraliteit als argument voor God
Moeilijkheidsgraad: 1
1 = heel makkelijk, leuk
2 = populair
3 = serieus, academisch
4 = moeilijk
5 = onderzoek
Clive. S. Lewis De sleutel tot het geheim. Baarn: Ten Have. [1]
Oorspronkelijke titel: Mere Christianity
Uitgegeven in Amsterdam
Druk: er verschijnen nog steeds herdrukken
Bestellen in Nederland met boeknet voor fl. 24.90.
© Willem Vreeken, Utrecht, februari 1999.
C.S. Lewis (1898-1963) is een engelse schrijver die van bewust atheïst
overtuigd christen (1931) is geworden. Hij is schrijver van veel boeken waarin hij deze
keuze belicht. Hij is een bekend apologeet geworden. In 1954 werd Lewis aan de
universiteit te Cambridge benoemd tot professor in de Engelse literatuur van de
middeleeuwen en de renaissance. Zijn bekendste boek is 'Brieven uit de hel'.
In dit boek probeert hij uit te vinden of er een God is (deel I) en tot de conclusie
gekomen dat er een God moet zijn, wie is die God dan (deel II).
Deel I: Goed en kwaad
Mensen geloven in goed en kwaad. Mensen zijn geen wilde dieren, die gaan
vechten als ze het ergens niet over eens zijn, maar proberen te bewijzen dat de ander
ongelijk heeft. Natuurlijk heeft zoiets weinig zin als er niet ongeschreven regels bestaan
over wat recht en onrecht is. Lewis stelt dat bij ieder mens een natuurwet omtrent goed en
kwaad ingeschapen moet zijn. In het leven van alledag heeft men het dan over een geweten
dat aan je kan 'knagen' of een zogenaamde zedewet.
Lewis zegt dat deze zedewet iets is dat de zwakkere goede impulsen wel of niet aanmoedigt.
Dieren doen dingen vanuit hun instinct, mensen besturen van 'buitenaf' hun instinct.
Via de volgende omweg komt Lewis weer terug bij de zedewet: De wetenschap kan er niet
achter komen of er wel of geen God is, omdat dat haar taak ook niet is. De wetenschap
beschrijft enkel de dingen. Iets achter die dingen blijft haar dan ook volslagen onbekend
en zal zich via een andere weg aan ons moeten openbaren. In het heelal is er één ding
waarvan wij meer weten dan wij ooit kunnen leren door uiterlijke waarneming, namelijk
onszelf. Wij zouden bij onszelf kunnen ontdekken dat wij via een zedewet aangespoord
worden goed te handelen. Wie ons aan zou sporen komt in het volgende deel aan de orde:
Deel II: Wat een christen gelooft
Lewis ziet in de mensheid allereerst een scheiding lopen tussen een
minderheid die niet in een god gelooft en een meerderheid die dat wel doet. Volgens Lewis
kan die eerste groep nooit overtuigd geloven in geen god, want zonder een intellect achter
alle dingen kan een mens niet met de volle honderd procent op zijn denken vertrouwen; Wat
er dan binnen zijn of haar schedel gebeurt zijn dan slechts wat toevallige fysische en
chemische processen.
Vervolgens ziet Lewis een scheiding in de groep mensen die wel in iets achter de dingen
gelooft. Allereerst zij die geloven in een God die goed noch kwaad is, Hij is daarboven
verheven en wij mensen noemen de dingen enkel goed of kwaad, terwijl ze in wezen goed noch
kwaad zijn. Lewis vindt deze opvattinng niet de werkelijkheid recht aandoen, neem
bijvoorbeeld een kankergezwel , die is toch alleen maar kwaad te noemen.
De andere groep gelooft wel in goed en kwaad, maar is verdeeld over of er één of twee
goden moeten zijn:
De eerste stroming, het dualisme, gelooft in het eeuwig bestaan van twee goden, een goede
en een slechte god die met elkaar in oorlog zijn. Lewis brengt hiertegenin dat deze
stroming nog een derde onafhankelijke factor onbewust erbij betrekt: een norm die bepaalt
dat de mensen de ene god goed vinden en de andere slecht.
Tot de tweede stroming behoort het christendom die zegt dat er een goede God is, die geen
robots heeft willen scheppen, maar zelfstandige individuen die uit vrije wil Hem lief
konden hebben. Die vrije wil heeft als risico gehad dat de mens zich van God kon afkeren.
Die ernstige fout heeft de mens helaas gemaakt. God heeft (Gode zij dank) de volgende drie
dingen gedaan: Allereerst behielden wij ons geweten, ten tweede bracht Hij het Evangelie
en ten derde koos Hij een volk uit in welke Hij inhamerde dat er één God is. Uit dit
volk, namelijk Israël, werd vervolgens iemand geboren die beweerde dat hij één met die
God was, namelijk Jezus. Het is duidelijk dat die persoon geen aanhanger was van het
pantheïsme, want die godsbeschouwing was in Israël en omgeving volslagen vreemd. Er moet
dan ook een keus gemaakt worden ten aanzien van die persoon: Die persoon was een gekookt
ei, krankzinnige, een duivel of hij was inderdaad God. Een tussenoplosssing dat hij een
groot zedeleraar was, is in verband met deze persoon dan ook dwaasheid.
Lewis kiest aan het eind van zijn boek voor de laatste. Niet omdat christenen dit zo mooi
verzonnen hebben, maar op gezag van God. Christus is de nieuwe mens die niet een positieve
mutatie is van een biologische evolutie maar die God is en die ons alleen uit genade ook
tot nieuwe mensen wil maken.
Evaluatie
Dit boek is eenvoudig en goed toegankelijk voor de meeste mensen. Lewis
snijdt belangrijke thema's aan, maar hij gaat er niet diep op in en kan daarom ook veel
vragen oproepen, bijvoorbeeld of het waar is dat de wetenschap er niet achter kan komen of
er wel of geen God is. Lewis is een letterkundige, en heeft weinig kaas gegeten van de
natuurwetenschap, die tevens in zijn tijd minder ontwikkeld was als nu.
'De sleutel tot het geheim' is een boeiend en beeldend geschreven boekje dat ik zeker kan
aanbevelen.
© Willem Vreeken, Utrecht, februari 1999.
Aantal bezoekers sinds 4 maart 1999:
Deze site is best gezien met Microsoft Explorer 4.
UNIVERSI FINIS VERITAS!
Site
Design: Copyright Pagina © 1998-1999 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 4 maart 1999
Pagina bijgewert op: 4 maart 1999