door
Samenvatting: Het spreken in tongen (glossolalie), zoals dat in de huidige charismatische- en pinksterbeweging veelvuldig gepraktiseerd wordt, kan vanuit antropologisch gezichtspunt benaderd worden als een extatisch toestand, een veranderd bewustzijn, maar ook kan het beschouwd worden als een linguďstisch spel, dat iedereen mee kan spelen. In onderstaand artikel worden diverse benaderingen van het verschijnsel glossolalie vanuit een cultureel antropologisch gezichtspunt besproken. Deze (godsdienst)wetenschappelijke benadering betekent een neutrale beschrijving van het fenomeen: ik doe geen uitspraken aan de hand van de bijbel of de kerkgeschiedenis of het goed danwel fout is. Ik ga mee met een van de wetenschappers die glossolalie beschouwt als een algemene menselijke gave. Glossolalie is voor de religieuze mens een mystieke daad; wanneer de gelovige in tongen spreekt ervaart hij of zij: God is hier.
Moeilijkheid :
Navigatietips:
Algemene Disclaimer: zie onderaan
Disclaimer met betrekking tot dit artikel
De Stichting Europese Apologetiek deelt niet de mening dat de eerste christenen (bijv. zoals beschreven in het Nieuwe Testament) de glossolalie hebben gepraktiseerd (zie het artikel: Glossolalie (Tongentaal) en 1 Korinthië 14), noch dat de gaven van de Heilige Geest voor persoonlijk gebruik / opbouw bestemd zijn . We denken ook dat de groei van de charismatische beweging aan het einde lijkt te zijn gekomen (zie het artikel : Een cursus in wonderen: de charismatische en New Age beweging.)
© Ronald. Schouten, Nieuwegein, januari 1998.
Heer, schenk ons een doop van vuur,
Schenk nieuw leven in Uw naam.
Opwekkingslied uit de Volle Evangelie Gemeente.
De term glossolalie is een wetenschappelijke term. Zij wordt gebruikt om het verschijnsel dat christenen "spreken in tongen" noemen, aan te duiden. De term werd pas voor het eerst tegen het einde van de vorige eeuw gebruikt (Burgess,1988:235). Zij is een omzetting van het Griekse glwssa lalein, dat letterlijk "met tongen spreken" betekent, en wordt gedacht door Paulus zelf te zijn uitgevonden (Harrisville,1987:37), alhoewel er ook zijn die zeggen dat de term een afkorting is van eterais glwssais lalein, zoals het in Markus 16 en in het boek Handelingen wordt gebruikt, in de betekenis van: zij spraken andere talen. Hoe het ook zij, de term komt vooral voor in 1 Korinthiërs 12-14 en in Handelingen en wordt in het Nederlands vertaald met spreken in tongen. Dit spreken in tongen is een opvallend kenmerk van de pinksterbeweging. En met de exponentiële toename van de groei van deze beweging nam ook de literatuur over dit fenomeen toe. Watson E. Mills heeft in 1987 een bibliografie samengesteld waarin een paar honderd wetenschappelijke publicaties over het verschijnsel zijn te vinden.
De definitie die ik hier zal hanteren is de definitie van William Samarin. Hierin zit wel zijn mening in opgesloten, desondanks voldoet de definitie goed vanwege haar compleetheid, en vanwege het feit dat de spreker zelf wordt genoemd. Glossolalie is volgens hem: ".... a meaningless but phonologically structured human utterance believed by the speaker to be a real language but bearing no systematic resemblance to any natural language, living or dead" (Samarin,1972: 2). Deze definitie is vooral inhoudelijk naar de inhoud van de glossolale uitingen, maar zegt niets over de toestand van de persoon die ze uit noch over de toestand van de persoon op het moment dat deze de glossolale uitingen doet. Glossolalie is dus niet synoniem met "extatisch spreken", een uitdrukking die in veel exegetische commentaren nog wel eens wordt gebruikt.
De term xenoglossie wordt gebruikt om aan te geven dat er in onbekende talen wordt gesproken: "Xenoglossia [...] is utterance in a foreign tongue, not known by the speaker and unlearned by him, but intelligible to those with knowledge of the language" (Williams,1981:25).
In deze literatuurstudie wil ik een aantal theorieën over het fenomeen glossolalie uitlichten. Ik ben me ervan bewust dat ik, vanwege de al genoemde hoeveelheid literatuur over het verschijnsel, een keuze moet maken. Daarom beperk ik me tot de meest invloedrijke studies over glossolalie. Omdat glossolalie pas een massaal gebeuren werd met de opkomst van de pinksterbeweging behandel ik in het kort de geschiedenis van het pentecostalisme. Omdat men zich daar legitimeert op bijbelse gronden lijkt het mij tevens noodzakelijk om (kort) naar het verschijnsel in het Nieuwe Testament te kijken.
O, die zaal'ge vreugd in dat heilig uur
toen 'k gedoopt werd met Gods Geest
en in nieuwe tongen mijn Heiland prees
toen de kracht Gods op mij viel.
Toen de kracht Gods op mij viel
kwam er blijdschap in mijn ziel
ied're schaduw week voor 't gouden licht
toen de kracht Gods op mij viel.
M.A.Alt, liederenboek "Glorieklokken", no. 6.
Toen begin deze eeuw de pinksterbeweging opkwam was hèt opvallende kenmerk het spreken in tongen. Critici noemden de beweging al snel de tongenbeweging. Maar het draaide binnen de beweging niet zozeer om de tongentaal, maar om de doop in de Geest, een ervaring die binnen de heiligingsbeweging, van waaruit de pinksterbeweging ontstond, al een sterke nadruk had. Men beschouwde deze ervaring als een second blessing volgend op de wedergeboorte. In die tijd had het zoeken naar een zichtbaar teken voor het verkrijgen van deze geestesdoop een belangrijke plaats. In dit kader kwam één van de grondleggers van de pinksterbeweging, Charles Fox Parham, tot de zogenaamde intital evidence leer. Hij vond in het Nieuwe Testament bewijs voor het spreken in tongen als noodzakelijk bewijs van de geestesdoop. Op oudejaarsavond, in de jaarwisseling van 1900/1901, vond dit bewijs voor het eerst plaats op de bijbelschool die Parham had opgericht. Een jonge vrouw, Agnes Ozman, vroeg Parham om haar de handen op te leggen, en tijdens deze daad begon zij te spreken in tongen, en kreeg ze de "Chinese taal". In de jaren daarna volgden nog enkele gevallen, zodat men tenslotte van een opwekking sprak, de opwekking te Kansas, Opeka, in de jaren 1902/1903. Eén van de leerlingen van Parham was de uit de heiligingsbeweging afkomstige negerpredikant William Seymour. In het zuiden van de Verenigde Staten was rond die tijd een sterke rassenscheiding. Ook Parham had racistische gedachten (later sympathiseerde hij met de Ku Klux Klan). Daarom mocht Seymour niet in het klaslokaal zitten, maar werd hem wel toegestaan de lessen vanaf de gang te volgen. Na de bijbelschool voltooid te hebben ging Seymour naar een kleine kerk in de traditie van de heiligingsbeweging, deel van het grotere orgaan: "the Pentecost Church of Nazarene" te Los Angeles, aan de Azusastreet. Daar ging hij de leringen van Parham doceren, zonder overigens zelf de ervaring van het spreken in tongen gehad te hebben. Deze leringen leidden tot een breuk met de Kerk van de Nazarener (die later dan ook het voorvoegsel pentecost liet vallen), waarop Seymour en een tiental anderen een eigen kerk stichtten in een voormalig methodistisch kerkgebouw. In April 1906 brak in deze kerk de opwekking uit. Mensen ervoeren daar de Geest, begonnen in tongen te bidden, en kregen allerhande profetieën en visioenen. Anderen getuigden van genezingen en al snel trokken de bijzondere gebeurtenissen de aandacht van de pers, en van vele christenen die verlangend uitkeken naar een opwekking. Vanuit de gehele wereld kwamen mensen naar Los Angeles om de Geest daar te ervaren. Raciale scheidingen verdwenen. Vrouwen mochten spreken. En iedereen die de ervaring van de geestesdoop onderging sprak daarna in tongen. In deze enthousiaste begintijd koppelde men de gave van het spreken in tongen sterk aan een missionair denken. Mensen getuigden dat zij een Afrikaanse of Chinese taal hadden ontvangen en gingen vervolgens als zendeling naar het betreffende land. Echter, na verloop van tijd kwamen de raciale scheidslijnen en de dogmatische verschillen weer terug en uiteindelijk liep de opwekking af. Toen Parham in Los Angeles kwam observeren schrok hij en verafschuwde de opwekking vanwege het feit dat de scheidingen tussen blank en zwart, en man en vrouw niet langer aanwezig waren. Maar de Azusa-opwekking zelf had tot gevolg dat men overal ter wereld nieuwe pinkstergemeenten stichtte. Deze opwekking in Azusastreet wordt over het algemeen dan ook beschouwd als het begin van de huidige pinksterbeweging. Tegenwoordig worden kerken die uit die Azusa-opwekking komen aangeduid met de uitdrukking klassiek pentecostalisme. Dit in tegenstelling tot neo-pentecostalisme, dat in de jaren zestig opkwam, en zich voor een groot deel binnen de historische kerken afspeelde. Ook deze charismatische vernieuwing kenmerkte zich door een grote nadruk op de bijzondere geestesgaven, en dus ook het spreken in tongen. Vanaf die tijd verschenen allerlei boeken over de geestesdoop. Tevens begon de wetenschappelijke wereld zich te interesseren voor het verschijnsel. Veel studies over glossolalie zijn in die tijd geschreven. Want de geestesdoop met haar bijzondere ervaringen beperkte zich niet langer tot de lower class, klassieke pinksterbeweging. Nu ervoeren ook intellectuelen allerlei geestelijke ervaringen. De toename van de pinksterbeweging in de jaren zestig werd ook wel de tweede charismatische golf genoemd. De eerste golf was die van het klassiek pentecostalisme. En sinds eind jaren tachtig spreken sommigen van een derde golf. Deze benaming staat ter discussie, maar feit is wel dat sinds die tijd vele evangelische, niet-charismatische gemeenten door het charismatische gedachtengoed werden aangedaan. Tegelijkertijd begon de pinksterbeweging wereldwijd explosief te groeien. Statisticus David Barrett, spreekt van een getal van meer dan 480 miljoen christenen die zich verwant voelen aan het charismatisch gedachtengoed. Zijn prognoses stellen dat van elke twee christenen er in het jaar 2025 één charismatisch zal zijn. Dankzij de zendingsdrang van de pinkstergelovigen is volgens Barrett het christendom de snelstgroeiende religie ter wereld (Barrett,1997:24). Een centrale figuur in de derde golf is de onlangs overleden John Wimber. Deze derde golf, waaronder men de huidige Toronto Blessing mag rekenen, kenmerkte zich niet langer door een nadruk op het spreken in tongen, maar veeleer door een nadruk op allerlei genezingen en wonderen en tekenen, en op lichamelijke manifestaties. Daarbij vallen mensen in de Geest, krijgen onbedaarlijke lachneigingen of huilbuien, sommigen gaan schudden of beven, terwijl weer anderen dieren in hun gedrag beginnen na te bootsen. Hierdoor is de aandacht voor het spreken in tongen binnen de beweging, en logischerwijs erbuiten naar de achtergrond verschoven. Immers vergeleken bij die exotische uitingen lijkt spreken in tongen maar een alledaags fenomeen. Toch zijn er parallellen te leggen naar het spreken in tongen. In het navolgende literatuuronderzoek wil ik wat zicht geven op de verschillende theorieën die er over het spreken in tongen zijn. Tevens probeer ik een eigen positie aan te geven. Ik zal de termen charismatische beweging en pinkster-beweging willekeurig door elkaar gebruiken. En tenslotte wil ik kijken of ik met die theorieën enige steun kan vinden voor mijn afstudeeronderzoek, welke zich juist zal richten op die buitenissige ervaringen binnen de huidige pinksterbeweging. (Bronnen geschiedenis onder anderen: Hollenweger,1972; Burgess,1988; Anderson, 1979; Williams, 1981).
Ik ben me ervan bewust dat het spreken in tongen niet een exclusief verschijnsel is dat alleen bij de pinksterbeweging voorkomt. In de kerkgeschiedenis zijn er incidentele gevallen van tongentaal bekend. In de negentiende eeuw was er bijvoorbeeld de apostolische beweging van Edward Irving. In de zeventiende eeuw had je de katholieke jansenisten. Verder kwam spreken in tongen voor onder de franse hugenoten en bij de wederdopers. Direct in het begin van de kerkgeschiedenis kwam de profeet Montanus op (150 n.C.). Ook bij Montanus speelde het spreken in tongen en allerlei visionaire geestesgaven een grote rol. Nog tot in de zevende eeuw zijn er sporen te vinden van het zogenaamde Montanisme. Vanuit de kerkgeschiedenis werd Montanus altijd negatief beoordeeld. Onderzoek in de twintigste eeuw heeft het Montanisme echter positiever neergezet. Toch zijn er nog steeds (fundamentalistische) critici van de pinksterbeweging die deze beweging neo-montanistisch noemt. Tenslotte zijn in de opwekkings-bewegingen van de negentiende eeuw (die toch een voorbode van de pinksterbeweging zijn) incidentele gevallen van glossolalie bekend. Anderson (1979:43) vraagt zich wel af of dit juiste beweringen zijn. Veel mensen uit de vroege pinksterbeweging claimden immers pas na de opwekking dat zij eerder in tongen hadden gesproken.
Tenslotte doemt de vraag op hoe het met het fenomeen glossolalie zit, buiten de christelijke godsdienst. Hiernaar is weinig onderzoek gedaan, en het wordt dan ook een stuk moeilijker om dit te vergelijken met wat in pinkstergemeenten plaats vindt. Een medium die claimt in een onbekende taal te spreken, is dat hetzelfde verschijnsel? Spraken de priesteressen bij het orakel te Delphi in tongen (Burgess,1988:336)? Wat doet een sjamaan als deze in een extatische taal spreekt? Overigens wijzen theorieën op het fenomeen als een algemeen menselijk verschijnsel, wat er op duidt dat het ook binnen andere godsdiensten plaats vindt, en derhalve vergelijkbaar is.
En ik wil wel, dat gij allen in tongen spreekt.
Paulus, 1. Korinthiërs14:5.
De rol die glossolalie binnen de vroege pinksterbeweging speelt is dermate centraal dat het verschijnsel synoniem is geworden met deze christelijke beweging. De oorsprong van het fenomeen is, zoals we gezien hebben, het zoeken geweest naar een bijbels bewijs voor de geestesdoop. Met andere woorden, men claimt de bijbelse lijn te volgen. Het is daarom goed om naar het verschijnsel in de bijbel zelf te kijken. In zijn omvangrijke studie over het spreken in tongen begint Cyril Williams met een onderzoek naar het verschijnsel in de bijbel. Hij begint met zijn speurtocht in het Oude Testament; daar liggen immers de wortels van het christendom. Een aantal teksten die als mogelijk bewijs voor glossolalie in het Oude Testament door pinkstergelovigen worden aangevoerd verwerpt hij na een grondige analyse. Toch erkent hij het extatische element bij de Hebreeuwse profeten (Williams,1981:1-24). Hij komt dan tot de conclusie dat er geen bewijs is dat glossolalie in het Oude Testament voorkomt, noch dat er enige verwijzingen naar zijn. Wel ziet hij allerlei verschijnselen die bij de profeten voorkomen, welke ook bij het spreken in tongen voorkomen. Er is, zegt hij "[..] no evidence of glossolalia per se in the Old Testament, but nevertheless many psychological features associated with the glossolalist experience are present, as well as similarities in the conception of the role of the spirit" (Williams,1981:11). Harrisville (1987:41) trekt dezelfde conclusie naar aanleiding van een woordonderzoek in de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta: "Indeed, the Septuagint translator appears to have known nothing of a technical term for speaking in tongues".
In het Nieuwe Testament zijn er 35 verwijzingen naar het verschijnsel. Daarvan kunnen er 28 in de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs worden gevonden. De overige 7 verwijzingen staan in het evangelie naar Markus (en wel in het later toegevoegde slot (Markus 16:8 e.v.)) en in het boek Handelingen, geschreven door Lucas (Harrisville,1987:37-38). De oudste verwijzingen komen derhalve bij Paulus voor, aangezien de andere boeken van een latere tijd zijn. De eerste brief aan de Korinthiërs, hoofdstuk 14, bevat pastorale noties over hoe men moet omgaan met het verschijnsel binnen de christelijke gemeente. Paulus gaat vooral in op een verkeerd gebruik van het fenomeen. In het boek Handelingen is het spreken in tongen een uiterlijk teken van de werking van de Geest. Het komt voor bij de uitstorting van de Pinkstergeest, waarbij de discipelen in tongen begonnen te spreken zoals de Geest het hun gaf uit te spreken (Hand.2:4). Daarbij waren de omstanders verbaasd, omdat zij hen ieder in hun eigen taal hoorden (Hand.2:8). Met andere woorden, het lijkt erop alsof Lucas hier het spreken in andere talen bedoelt, het fenomeen wat we eerder xenoglossie hebben genoemd. Verder komt het verschijnsel voor in Handelingen 10, waarbij Petrus voor het eerst het evangelie onder de heidenen verkondigt. Daar "viel de Geest" op de heidenen en men begon in andere talen te spreken en God groot te maken (Hand.10:46). Tenslotte komt het verschijnsel nog voor in Handeling 19, waar Paulus de handen oplegt bij een aantal volgelingen van Johannes de Doper, die vervolgens in andere tongen spraken en profeteerden (Hand.19:6). Uit deze passages kunnen we concluderen dat er maar één duidelijk geval van xenoglossie schijnt te zijn, namelijk bij het eerste pinksterfeest. Dit, terwijl men in de klassieke pinksterbeweging het fenomeen exclusief beschouwde als een spreken in vreemde talen, en men het dan ook koppelde aan de zendingsopdracht.
De vraag is dus of er in het Nieuwe Testament sprake is van twee verschillende fenomenen. Sommige pinkstertheologen gaan deze kant op. Zij zien in 1 Korinthiërs meer een persoonlijke gebedstaal, een spreken tot God, en in Handelingen, en dus ook nu nog op het zendingsveld, zien zij een spreken in een voor de spreker onbekende, maar voor de toehoorder(s) bekende taal. De persoonlijke gebedstaal is dan het intitial evidence, het bewijs dat de Geestesdoop heeft plaatsgevonden.
Russel Spittler, een bekend pinkstertheoloog, maakt echter geen onderscheid: "phenomenologically, the glossolalia of Acts and 1 Corinthians may be the same. But Luke in Acts makes a theological symbolic use of glossolalia entirely appropriate to the genre of Acts, while in 1 Corinthians the phenomenon crops up as a pastoral problem rising from overzealous charismatic piety" (Burgess,1988:338). Ook Cyril Williams trekt deze conclusie. Hij legt tevens de link naar de theologische bedoelingen van Lucas bij het schrijven van de Handelingen. Wat er plaats vond bij het eerste pinksterfeest noemt hij een "public eruption of glossolalia. The utterances were not directed to the human audience but rather towards God" (Williams,1981:33). Lucas benadrukt wonderen en daarom maakt hij van glossolalie xenoglossie. Dat hij hier niet helemaal consequent in is komt verderop in het pinksterverhaal naar voren. Omstanders die sceptisch waren, concludeerden dat de discipelen dronken waren. En anderen, spottende, zeiden: Zij zijn vol zoete wijn (Hand.2:13). Bovendien functioneert het spreken in andere talen als een theologische benadrukking van de verbreiding van het evangelie: het evangelie is niet alleen voor de joden, maar ook voor de heidenen, de anderstaligen. Verderop zal ik nog terugkomen op het fenomeen xenoglossie. Voor nu volstaat het om te zeggen dat er in het Nieuwe Testament slechts één uiting van het spreken in tongen voorkomt. Dit werd beleefd als een extatisch spreken, een teken dat de Heilige Geest over de persoon komt en door die persoon spreekt.
Tenslotte moet nog één onderscheid worden genoemd, welke sommige theologen en exegeten maken. Men onderscheidt soms een persoonlijke glossolalie enerzijds, en een glossolale gave voor de stichting van de lokale gemeente anderzijds (bijvoorbeeld MacDonald,1987). De persoonlijke gave is de speciale persoonlijke gebedstaal waarvan Paulus zegt: Ik dank God, dat ik meer in tongen spreek dan jullie allen (1 Kor. 14:18). De gave voor de kerk is het spreken in tongen dat vertaald moet worden, waar volgens die exegeten voornamelijk Paulus' noties over gaan. Over het vertalen van een glossolale uiting zal ik verderop nog spreken. Deze scheiding die sommigen maken is dus gericht op het gebruik van glossolalie. Verder komt in veel pinkstergemeenten het fenomeen zingen in de Geest voor. Met enkele bewijsteksten, waaronder de sterkste die van 1 Kor. 14:15 is, beargumenteert men dit zingen.
De pinksterbeweging staat met haar theologie over het spreken in tongen dus in een bijbelse lijn. Dit in tegenstelling tot de grote theologen en kerkvaders, als Augustinus en Origenes, die het verschijnsel als iets voorbijgaands opvatten. De wortels van de pinksterbeweging liggen ten dele ook in het fundamentalisme, waar men de gaven van de Geest beperkt tot de tijd van de apostelen. Dit is de reden dat de grootste vijanden van de vroege pinksterbeweging fundamentalisten waren. In ieder geval kunnen we concluderen dat de pinksterbeweging met haar benadrukking van de goddelijke ervaring, met haar benadrukking van het spreken in tongen weer een appèl doet op de persoonlijke geloofsbeleving, die bijbels te rechtvaardigen is.
Als uitgangspunt voor het overzicht van de verschillende theorieën heb ik een aantal literatuurstudies gebruikt. Ten eerste is daar het boek van Cyril Williams, verschenen in 1981. Dit is een omvangrijke studie, die ook overzichten van exegetische en historische studies bevat. Vervolgens is er het in 1985 verschenen boek van Lovekin en Malony, een vrijwel compleet overzicht van alle studies betreffende glossolalie, uit psychologische, culturele en sociaal-culturele uitgangspunten. Verder is er nog de reader van Watson Mills. Hierin staan een aantal volgens hem cruciale essays over glossolalie. En tenslotte is er het artikel van Richard Hutch. Hutch spreekt van drie paradigmata waarin de studies over glossolalie zijn in te delen: aberrant, extraordinary en anomalous behavior (Hutch,1980).
De eerste studies naar het verschijnsel zijn psychologisch van aard, en vallen allen in de categorie aberrant. Glossolalie werd beschouwd als een afwijkend gedrag. Eén van de eersten die over het verschijnsel schreef was Flournoy, die glossolalie als een regressieve ervaring omschreef (begin 1900). In glossolalie manifesteerde zich een "earlier developmental stage of life that had not been integrated into the personality" (Malony,1985:42). Flournoy onderzocht overigens glossolalie bij spiritistische media. Daarna verschenen er van Lombard en Mosiman in respectievelijk 1910 en 1911 studies over het verschijnsel. Inmiddels was de pinksterbeweging begonnen te groeien. Zij combineerden in hun studies een theologische met een psychologische visie. Het was G.B. Cutten die hun ideeën samenvatte, en ze bekendheid gaf. Zijn boek Speaking with tongues; historically and psychologically considered verscheen in 1927. Het is jarenlang hèt naslagwerk over glossolalie geweest. Cutten legde een link naar schizofrenie en hysterie. Glossolalisten waren emotioneel onstabiel en hadden een lage geestelijke capaciteit (Williams,1981:127). Cutten ging uit van psychotische patiënten, en generaliseerde vervolgens naar "de glossolalist". Hij stelde de persoonlijkheid van de glossolalist samen. Psychisch was de glossolalist volgens Cutten prikkelbaar en snel opgewonden, had hij (het was altijd een man) een inferieur intellect en was ongeletterd. Sociaal stond hij open voor suggestie en verwachting. En Cutten interpreteerde alles volgens een evolutionair schema (Malony,1985:64). Tezelfdertijd werd glossolalie volop Freudiaans geduid. Pfister, volgeling van Freud, schreef in 1912 een studie waarin hij glossolalie omschreef als pijnlijke gedachten uit kinderervaringen die weer opnieuw worden ondergaan. Daarmee gaf hij aan dat glossolalie een persoonlijke betekenis had voor de glossolalist (Malony:47). Door anderen werd deze psychoanalytische verklaring uitgewerkt. Een andere kant ging Jung op. De charismaticus Morton T. Kelsey was een volgeling van Jung, en schreef in 1964 een studie over het verschijnsel. Spreken in tongen was volgens hem [...] "a rite d'entree to the deepest levels of the psyche" (Malony:53). Kelsey beschouwde glossolalie overigens als een echte taal. In navolging van de bekende charismatische Agnes Sandford, die het spreken in tongen ook jungiaans duidde. Wanneer iemand in tongen spreekt put hij of zij uit het collectief onderbewuste. In ieder geval kenmerkten de vroege studies zich door een benadering van het spreken in tongen als een afwijkend gedrag.
In de tijd van de opkomst van de charismatische beweging kreeg men met een nieuwe groep glossolalisten te maken. Niet langer waren ze afkomstig uit het lage sociale milieu dat de klassieke pinksterbeweging kenmerkte. Middenklassers en zelfs hoog opgeleiden ontvingen de doop in de Geest, en spraken in tongen. Men ging daardoor allerlei persoonlijkheidsonderzoeken doen. Er werden vergelijkingen gemaakt tussen glossolalisten en non-glossolalisten. En men constateerde over het algemeen een volledig gezonde persoonlijkheid (Malony:73-77). Glossolalisten werden niet langer als mentaal afwijkenden beschouwd. In het jaar 1972 verschenen drie belangrijke studies over glossolalie, alle drie vanuit een verschillend uitgangspunt geschreven. Deze studies zal ik nader beschouwen, en proberen te evalueren.
Bij de bestudering van glossolalie als extraordinary behavior is het paradigma van het Altered State of Consiousness (A.S.C.) het uitgangspunt (Hutch,1980:257). Men kijkt hierbij niet zozeer naar psychologische processen maar meer naar culturele en sociale processen.
In 1972 verscheen Felicitas Goodmans Speaking in Tongues. Dit boek draagt de ondertitel A cross-cultural study of glossolalia, en behandelt derhalve glossolalie uit een aantal verschillende settings: een opwekkingsbijeenkomst op een Caribisch eiland van Stromen van Kracht, de door Karel Hoekendijk opgezette beweging, een samenkomst van een tentrevival, een aantal voorbeelden van een mainline protestant church en een geval uit Umbanda. Uit deze voorbeelden destilleert Goodman een hypothese, welke zij vervolgens gaat testen in een Apostolische pinkstergemeente in Mexico. Deze hypothese is belangrijk voor de toonzetting van haar onderzoek daarom zal ik haar in het geheel opnemen:
"The glossolalist speaks the way he does because his speech behavior is modified by the way the body acts in the particular mental state, often termed trance, into which he places himself" (Goodman,1972:8). Met andere woorden: glossolalie komt uitsluitend voor in een toestand van dissociatie, en komt voort uit een non-linguïstische dieptestructuur. Er is, volgens Goodman, een directe relatie tussen glossolalie en neurofysiologische processen.
In haar onderzoek in een apostolische pinkstergemeente in Mexico ziet Goodman haar these bevestigd. Glossolalie gaat altijd met een toestand van trance, van dissociatie gepaard. Een typerend getuigenis is dat van Juan, een participant in die pinkstergemeente. Hij getuigt over zijn spreken in tongen: "Then it happened that my tongue became caught, and immediately I knew nothing, I knew nothing at all, but I did feel this impulse to speak. I wanted to stop talking, but my tongue was in this way imputed, I have noted since then, on other occasions that I would be praying, and I would insist to myself that I would not talk, but then I hear my own words, I don't understand them, but I keep feeling my tongue pushed to talk." (Goodman,1972:29).
Door deze gave van het spreken in tongen voelt Juan zich gesterkt en gezegend; hij zegt een beter christen te zijn geworden. Dat hij geen controle over zijn tong heeft komt volgens Juan doordat de Heilige Geest de controle over neemt. Goodman ziet er een duidelijk bewijs in dat Juan in een veranderde bewustzijnstoestand verkeert wanneer hij in tongen spreekt. Overigens kunnen we hier de antropologische term spirit possession noemen. Deze is duidelijk van toepassing op spreken in tongen. Alhoewel pinkstergelovigen niet snel zullen zeggen dat zij bezeten zijn van de Heilige Geest, geloven ze wel dat die Geest alle controle over het lichaam, en dus ook de spraak, over neemt. Overigens is deze kijk niet typerend voor de gehele charismatische beweging. Andere getuigenissen in die pinkstergemeente in Mexico getuigen van fysieke manifestaties die gepaard gaan met het spreken in tongen, vooral optredend tijdens de eerste keer. Dat varieert van een druk op de borst tot een hitte in de nek. Maar ook hevigere manifestaties komen voor: een schudden en een beven van het gehele lichaam en zelfs eenmaal drie dagen van bewustzijnsverlies. Als Goodman observeert ziet zij allerlei verschijnselen die gepaard gaan met glossolalie die zij toeschrijft aan een toestand van trance. Ze noemt bijvoorbeeld: strak gesloten ogen, snel ademen, bleekheid en kippevel, trekken in het gezicht, tranen, transpiratie, speekselafscheiding, trillen, spasmen en ongewoon kinetisch gedrag als ritmisch zeer snel bewegen (Goodman,1972:58). Voordat iemand in tongen gaat spreken treedt altijd eerst een ASC op (Goodman:97).
Als Goodman de glossolale uitingen gaat analyseren kijkt ze niet slechts naar de fonetische transcripties, maar naar de gehele uiting. Factoren als de lengte van de uitingen, de geluidssterkte en de intonatie neemt ze mee in haar fonetische omzettingen. Hierin verschilt ze van andere onderzoekers, en in het bijzonder van William Samarin die dergelijke factoren niet als linguïstische, maar als emotionele factoren ziet (Goodman:102). Goodman geeft met haar analyse aan dat glossolalie vooral een ritmisch gebeuren is. Het is ook het ritme dat de trance oproept waarin de glossolalie geuit wordt. Goodman gebruikt de term driving (Goodman:75,78-79). In de door haar onderzochte kerk kwam dit driving tot uiting in het harde zingen, de snelle beats en het luide handgeklap. Nadat er een tijd aldus gezongen werd, werd er voorbede gedaan, ook alweer ritmisch, dat overliep in het ritmische spreken in tongen.
In de trancetoestand van glossolalie verliest de glossolalist alle gevoel van tijd. Tevens treedt amnesie op: na afloop heeft men geen herinnering meer aan wat men zei. Wanneer Goodman bandjes afspeelde van geproduceerde glossolalie reageren sprekers niet met herkenning: men herkende niet dat het de eigen stem was. Tijdens de glossolalie hoort men de eigen woorden niet: "Also, and this may be quite significant, no glossolalist among my informants ever said that he heard himself" (Goodman:97). Ik haal dit citaat aan om te laten zien dat Goodman's analyse gekleurd is doordat zij vasthoudt aan de trance-analyse. Immers, de hierboven aangehaalde informant Juan zegt wèl dat hij zijn woorden hoorde (alhoewel hij ze niet begreep).
Goodman's boek draagt de ondertitel a cross-cultural study. Deze pretentie is tevens mijn grootste bezwaar aan het adres van Goodman. Haar gehele studie is bijna uitsluitend geënt op de observaties die zij in de apostolische pinkstergemeente in Mexico heeft gedaan. En alhoewel ze een viertal voorbeelden uit andere culturen geeft, kan ze niet waarmaken dat haar analyse cross-cultureel is. Ten eerste zijn de voorbeelden die zijn aanhaalt summier. Ze heeft slechts een beperkt aantal tapes en filmopnames tot haar beschikking. Ten tweede, veel belangrijker, is dat zij slechts beperkt inzicht heeft in glossolalie in de gehele charismatische (neo-pentecostale) beweging. In de beweging binnen de historische kerken speelt het trancekarakter nauwelijks een rol. Met de charismata wordt veel nuchterder omgegaan zodat het regelmatig kan voorkomen dat men volledig uit de stilte tot glossolalie komt. Men benaderde het fenomeen niet langer als buitengewoon, maar als normaal (Williams,181:97). In de jaren zestig en zeventig ontstonden tevens vele nieuwe pinkstergemeenten die afweken van de klassieke pinksterbeweging (waartoe de door Goodman onderzochte kerk behoort) in hun kijk op de charismata. Deze gemeenten leerden dat men niet langer hoefde te wachten op de Heilige Geest, maar dat je moet "uitstappen in geloof". Dit maakte dat lange voorbereidingen en wachttijden voor de Heilige Geest niet meer nodig waren. Glossolalie werd ook hier nuchterder ervaren. Er werd op een manier mee omgegaan welke beter tot recht komt in de analyse van William Samarin (1972). Ten derde is het centrale bezwaar tegen Goodman dat zij te krampachtig aan haar trance-analyse vasthoudt. Glossolalie kan alleen plaatsvinden in een dissociatieve toestand. Wanneer mensen langere tijd in tongen spreken, dan is de dissociatie sterk verminderd. Dat is vooral hoorbaar in de gevarieerdheid van de taal. Hoe meer variatie, des te minder dissociatie, aldus Goodman. Tevens verwijt zij andere onderzoekers dat zij dit aspect over het hoofd zien. Onderzoekers nemen de evolutie in tijd niet in ogenschouw en zijn daardoor minder bedachtzaam op trance-verschijnselen. Toch zijn die, hoe licht ook, altijd aanwezig. Hooguit zijn er bij de glossolalist na verloop van tijd nog wat lichte trillingen aanwezig, en zijn de ogen half gesloten. Dit kan gemakkelijk over het hoofd worden gezien maar zijn desalniettemin tekenen van trance, volgens Goodman (96). Door haar trance-analyse komt Goodman dan ook tot de conclusie dat trance een "learned behavior" is. Het kan echter alleen geleerd worden in een toestand van dissociatie. Dit verklaart ook de overeenkomst in glossolale uitingen tussen leiders en leden binnen een bepaalde kerk. Goodman is zo gefixeerd op trance dat zij dit altijd constateert. En de vraag is of de verschijnselen die zij ziet als uitingen van trance dit inderdaad zijn. De culturele verwachtingen spelen hier mijns inziens ook een rol in. Gesloten ogen hoeven geen teken van dissociatie te zijn, maar kunnen ook een culturele gewoonte zijn: bidden doe je met gesloten ogen. Zo zijn de processen die bij glossolalie een rol spelen als zingen en klappen, Goodman's driving en de zogenaamde processen van wakening, het uit de toestand van glossolalie geraken (Goodman:135-137), sterk cultureel bepaald, en zeker niet geldig voor alle culturen waarin glossolalie een rol speelt. Desondanks geeft Goodman een goede analyse van glossolalie, wanneer deze gepaard gaat met trance, en laat Goodman zien dat deze trance-uiting een culturele uiting is. Ze gaat alleen te ver wanneer ze poogt haar these te veralgemeniseren voor glossolalie in alle culturen, onder alle omstandigheden.
Samarins studie Tongues of men and angels, ook verschenen in 1972, is een uitgebreide linguïstische studie naar het fenomeen glossolalie. Samarins eerste zin in zijn boek zet direct de toon: "Glossolalia is not the name of a language but a phenomenon" (Samarin,1972:1). Toch is Samarins studie er een die sympathiek staat tegenover de gehele charismatische beweging. Hij probeert, evenals Goodman, een cross-culturele analyse te geven. Dit doet hij door duizenden glossolalics om te zetten in fonetisch schrift, waarbij hij geen onderscheid maakt tussen de verschillende settings waarin de desbetreffende glossolalie is geproduceerd. Zijn definitie van glossolalie heb ik reeds in § 2 gegeven.
Na een aantal verschillende psychologische benaderingen van het fenomeen glossolalie te hebben gegeven komt hij bij de bestudering van glossolalie als een soort automatisme dat in een A.S.C. ontstaat (Samarin:25). Deze kijk, constateert Samarin, is niet zonder reden ontstaan want vooral de eerste keer dat iemand glossolaleert gaat dit gepaard met dissociatie en trance. Samarin (33) concludeert dat "[..] glossolalia is sometimes associated with some degree of altered state of consciousness, that this occassionaly involves motor activity that is involuntary or, rarely, a complete loss of consciousness, and that in any case subsequent use of glossolalia (that is, after the initial experience) is more often independent of dissociative phenomena". Daarom is Samarin ook in "categorical disagreement" met Goodman, die glossolalie als een "artefact of trance" beschouwt. Goodmans data zijn tevens zeer beperkt, zo concludeert hij op de enige bladzijde in zijn boek waarin Goodman aandacht krijgt (33).
Vervolgens besteedt Samarin een hoofdstuk aan de benadering van het fenomeen binnen de charismatische beweging zelf. Zo wijst hij op de enorme invloed van boeken. Sherrils boek They speak with other tongues (1964) is zo'n veelgelezen boek. Er zijn mensen die uitsluitend door het lezen van dergelijke boeken tot een praktizeren van glossolalie komen. Maar vaker leert men het spreken in tongen in bijeenkomsten waarin men het advies krijgt om maar te zeggen wat in je opkomt. Soms worden mensen zelf aangeraden de voorbidder na te spreken wanneer deze glossolaleert. De psychologische toestand van de persoon voor deze gaat glossolaleren beschrijft Samarin in termen van een verwachtingspatroon: "The most common state of mind is expectancy" (56). In boeken en getuigenissen wordt vaak het wonder-karakter van glossolalie beschreven of behandeld. Soms worden voorbeelden van xenoglossie aangehaald. Desondanks ondergaan vele glossolalisten geen bijzondere ervaringen. Daarom treden er na verloop van tijd vaak vragen van twijfel op: wat is de zin, dat ik in tongen spreek? (Samarin,1972:65-67).
Als Samarin de fonetische omzettingen van glossolalie gaat analyseren ontdekt hij een bepaald systeem. Een glossolalic (dat is een glossolale uiting) bestaat uit een aantal vaste consonanten en klanken. Samarin illustreert dit met de consonanten m/t/l/n en de klanken i/a/o. Hieruit zijn de volgende lettergrepen te construeren (101):
mi ti li ni
ma ta la na
mo to lo no
Hiermee is variatie mogelijk zodat glossolalie ontstaat. Met deze elementen zou een glossolalic als volgt kunnen luiden: mitilano malanoti mitila matala tino, enz. Hierbij zal ik tevens een aantal voorbeelden van glossolalie uit Samarins boek overnemen, alsmede een voorbeeld van eigen glossolalie; deze heb ik toegevoegd op pag. 17.
De elementen die gebruikt worden zijn altijd bekende elementen voor de spreker. De meeste taalklanken worden ontleend aan de eigen taal; soms komen klanken uit een vreemde, voor de persoon bekende taal, en soms worden bijbelse klanken gebruikt. Zo vond ik bij Kildahl (1972:4) de volgende glossolalic: Raha hasha mayim, maiya, meeya, ehla elohim. Yaima haiya yaisa elohim. Hierin zijn overduidelijk elementen uit de Hebreeuwse taal aan te wijzen. Vermoedelijk zal de spreker van zichzelf zeggen dat hij de Hebreeuwse taal spreekt. Toch is ook in dit fragment Samarins analyse zichtbaar. Naarmate de persoon langer in tongen spreekt neemt de klankkleur toe: er komen lettergrepen bij, die dan weer geïntegreerd worden in de volledige uiting. Ook dit is een onderdeel wat ik bij mezelf herken. Mijn eerste klanken waren iets dergelijks als: antalya antal-lya antalayna atalya. En later kwam daar meer kleur bij zoals bovenstaande glossolalic laat zien.
Samarin neemt de claim van glossolalisten, dat zij een vreemde taal spreken, serieus. Daarom onderzoekt hij of er wetenschappelijke bewijzen voor xenoglossie zijn. Alhoewel Robert Anderson hier ook enige aandacht aan geeft, is zijn visie anders. Hij zegt: "Simple xenoglossy -the ability to speak a language with which one has had absolutely no prior acquintance- is, of course, utterly incredible. That scholars should have to deal seriously with this claim is a tribute to the abiding strenght and contemporary resurgence of pre-scientific modes of thought" (Anderson,1992:19). Toch moeten we de claim van xenoglossie serieus nemen, al is het alleen maar vanwege de vele beweringen die er op dat gebied zijn gedaan. Om te onderzoeken of xenoglossie, het spreken in een vreemde, de spreker onbekende taal, daadwerkelijk bestaat, moet eerst de term taal worden omschreven. Dit doe ik aan de hand van Lovekin: "The term "language" refers to a group of sign or symbols (i.e., a vocabulary) that are used according to a set of rules (i.e., a grammar) in certain prescribed relationship (i.e., a syntax)" (Malony & Lovekin,1985:29). Taal is meer dan communicatie. Taal is een systeem.
Eerst wil ik een bekende leider uit de pinksterwereld, Jack Hayford (1996), aan het woord laten, die zich afzet tegen de mening dat tongentaal uit "gibberish" (een term die Samarin ook gebruikt) bestaat: "It's a mistake in nomenclature that some writers have described speaking with tongues as irrational speech. Worse yet, many have proposed it is not a language, but only gibberish. To pass such judgement is to pressure the observer knows every one of the earth's nearly 6,000 tongues --not to mention the possibility that beyond this planet a few heavenly languages may be spoken. To indicate tongues with charge of gibberish is also to acknowledge one's ignorance of the innummerable times that tongues spoken by Spirit-filled people have been recognized by hearers" (mijn nadruk). In de pinksterwereld gaan veel verhalen rond over xenoglossie (Malony & Lovekin,1985:26). Anderson (1992:16) benadrukt dat de claims van xenoglossie vooral door Amerikaanse pentecostals worden gemaakt, en dat men in Europa over dit onderwerp wat genuanceerder denkt. Zo stelde de vroege pinksterleider in Nederland, Polman, dat spreken in talen zelden voorkwam, tegenover het meer algemene spreken in tongen. Toch zijn er ook in Nederland talloze claims van pentecostals over het spreken in talen. Dergelijke verhalen gaan vaak over toevallige buitenlandse bezoekers die in een samenkomst mensen in hun eigen taal hoorden spreken of over zendelingen die plotseling de taal van het te bekeren volk spraken.
Pinkstergelovigen zelf maken over het algemeen überhaupt geen scheiding tussen glossolalie en xenoglossie. Praktisch iedere pinkstergelovige zal van zichzelf zeggen dat hij of zij in een vreemde taal spreekt (Williams, 1981:86,96). Sommigen die langer in tongen spreken hebben de ervaring dat zij in verschillende talen kunnen spreken. Zo getuigde de vroege pinksterleider T.B. Barratt dat hij op een avond acht verschillende talen sprak. Samarin heeft van een man die de "spaanse" en de "russische" taal sprak de fonetische omzettingen geanalyseerd, en laten zien dat ze volgens hetzelfde principe werken. Als mensen het idee hebben dat zij meerdere talen spreken dan maken ze -onbewust- gebruik van een andere matrix van lettergrepen en klanken; zodoende spreekt men meerdere tongentalen.
Alle fonetische omzettingen die linguïsticus Samarin analyseerde bleken geen taal te zijn. Wel haalt hij voorbeelden aan van glossolalie waarin woorden van een andere taal zijn te horen. Maar nooit betrof het een taal: vaak waren lijnen te leggen naar een onbewuste kennis van de taal waarvan enkele elementen voorkomen. Een vrouw die overduidelijk Afrikaanse elementen in haar tongentaal had bleek haar jeugd, als kind van een zendeling, in een Afrikaans land te hebben doorgebracht.
Hieruit kunnen we, aldus Samarin, concluderen dat er geen wetenschappelijke bewijzen voor xenoglossie zijn. Maar hoe is het dan toch te verklaren dat veel pentecostals getuigenissen van xenoglossie geven? Robert Mapes Anderson (1994:18-19) trekt hierbij vergelijkingen naar Maria-verschijningen en UFO's. Het is niet de spreker die een vreemde taal spreekt, maar het is het publiek dat een vreemde taal hoort. Anderson gebruikt de term "mass auditory hallucinations". Ook Williams (1981:183) noemt dit fenomeen, dat ook van toepassing kan zijn op één hoorder. Hij noemt het: "auditory illusion". Als de hoorder in een glossolale uiting enkele klanken of woorden van een vreemde taal hoort kan hij zichzelf -onbewust- overtuigen dat hij veel meer hoorde dan dat hij werkelijk deed. Voor Williams, zelf christen, is het overigens niet nodig om xenoglossie te bewijzen omdat hij ervan overtuigd is dat het in het Nieuwe Testament niet voorkomt. Voor hem is de hele exegese van het spreken in vreemde talen een verkeerde exegese, zoals ik in § 3 heb laten zien.
Tenslotte noemen Anderson, Williams en Samarin nog het fenomeen "cryptomnesia". Cryptomnesia is het vermogen om in een toestand van dissociatie een taal te spreken die men eerder heeft gehoord, maar nooit bewust heeft geleerd. Cryptomnesia is echter een term die uit de psychologie komt, en dit fenomeen gaat nooit samen met het religieuze spreken in tongen.
Samarin (1972:150) onderscheidt hoofdzakelijk twee vormen van glossolalie-gebruik namelijk het doorgeven van boodschappen, en het persoonlijk gebed. Dit onderscheid is reeds te zien in Paulus' brief aan de Korinthiërs. Wanneer iemand in een samenkomst een boodschap doorgeeft, profeteert, dan moet er een interpretatie zijn, iemand met de gave van de vertolking van tongen. Meestal geven de mensen die in tongen spreken zelf een vertaling van de boodschap: men uit eerst een paar frasen in tongentaal, is daarna even stil, en begint dan de uitleg met: "Zo spreekt de Heer: ...". Veel minder vaak geeft iemand in een samenkomst een boodschap in tongentaal waarbij iemand anders deze vertaalt. Hierbij valt vaak op dat de vertolkingen veel langer zijn dan de glossolale uitingen. Samarin wijst er op dat er pinksterleiders zijn die zelf zeggen dat het ook geen letterlijke vertaling is van de boodschap, maar een interpretatie. John P. Kildahl (1972:63) haalt het verhaal van een cynicus aan, die in een bijeenkomst het Onze Vader in een Afrikaanse taal bad, waarop een uitleg volgde over de aanstaande wederkomst van de Messias.
Veel vaker wordt glossolalie voor persoonlijk gebruik gehanteerd, al dan niet in een groepssituatie. Meestal gebeurt dit in een bijeenkomst op het hoogtepunt van de aanbidding. De aanbiddingsleider gaat over in tongentaal waarbij de groep invalt. Soms zingt men massaal in tongen. In oudere pinkstergemeenten is het gebruik van glossolalie in de samenkomsten bijna volledig verdwenen, dan wel voorbehouden aan een kleine elite. Daar functioneert glossolalie slechts als initial evidence bij de geestesdoop, en aangezien dit een eenmalige gebeurtenis is, zijn er veel mensen die slechts één keer in tongen hebben gesproken. Kildahl (1972:5) wijst op het feit dat veel glossolalie "in de binnenkamer" wordt beoefend, in een privésfeer. Veel christelijke zakenmensen doen het in de auto, en huisvrouwen spreken in tongen, als ze in de keuken bezig zijn (altijd deze klassieke rolverdeling).
Onder § 4.1 heb ik reeds een aantal studies genoemd die glossolalie als afwijkend psychologisch gedrag beschouwden. Vooral in het begin van de studie van glossolalie werd dit fenomeen beschouwd als een mentale zwakte, een afwijking. De latere psychologische studies, waaronder die van Kildahl rekenen af met de negatieve benadering van de glossolalisten.
John Kildahl is klinisch psycholoog en schreef in 1972 zijn studie The Psychology of speaking in tongues. Kildahl benadert het fenomeen van een psychologische kant. Glossolalie is een fenomeen wat vaak thuis, in een privésfeer, wordt beoefend. Indien iemand eenmaal in tongen kan spreken, kan deze persoon dit altijd in beginnen, zonder dat een bepaalde voorwaarde nodig is. Glossolalie begint zonder dat men specifiek ergens hoeft aan te denken. Eenmaal glossolalist zijnde kan met op elk moment "at will" de tongentaal spreken. Het gaat niet gepaard met bepaalde fysieke bewegingen, hooguit alleen de eerste keer. Glossolalie vindt niet plaats in een toestand van trance.
Na deze algemene opmerkingen en na een overzicht van zeven verschillende theorieën te hebben gegeven gaat Kildahls boek verder in op zijn onderzoek. Kildahl onderzoekt twee groepen van 20 personen. Beide groepen zijn mainline protestant en "very religious". De ene groep bestaat uit glossolalisten, de andere groep niet. Met dit onderzoek wilde hij bepalen of glossolalisten een bepaalde psychologische constellatie hadden waardoor ze eerder geneigd waren om in tongen te spreken. Uit dit onderzoek kwamen een aantal verschillen tussen beide groepen naar voren. Zo zijn glossolalisten veel gevoeliger voor autoritaire figuren. Zij hechten veel meer belang aan hun relatie met de (autoritaire) leider, dan de niet-glossolalisten. Men begint ook vaak met glossolalie om zich te spiegelen aan de leider. Verder hadden de niet-glossolalisten geen "release"-kanaal, waardoor zij sneller gestresst waren. Glossolalisten hadden dus minder last van stress. Mentaal hebben ze minder de neiging to hysterie. Hèt enige verschil was dus "dependency", zoals Kildahl dit noemt (Kildahl,1972:38-47,50). Verder vond Kildahl dat 85 % van de glossolalisten een crisis hadden gehad voordat zij in tongen gingen spreken.
Concluderend kunnen we zeggen dat Kildahl over de gehele linie vond dat glossolalisten mentaal volledig gezond waren.
Eén van de uitkomsten van Kildahl was dat glossolalie binnen een groep sterk als samenhangende factor functioneert. Mensen die in tongen spreken zijn bijzonder loyaal aan hun groep. Er is grote zorg voor elkaar, en een grote intimiteit. Tegelijkertijd functioneert de glossolalie als een scheidslijn. Men onderscheidt zich hierdoor van andere groepen waar geen glossolalie gebezigd wordt (Kildahl,1972:66-74; Samarin,1980:212). Goodman wijst op het culturele verwachtingspatroon. De hele cultuur van de groep die zij bestudeert is er op gericht om mensen in tongen te laten spreken, om ze -in Goodmans termen- in trance te doen geraken.
Richard Hutch, die de studies in glossolalie onderverdeelt in de drie hoofdstromingen: aberrant, anomalous en extraordinary geeft een nieuw paradigma voor de studie van het fenomeen. Dit is het paradigma van het rituele gedrag. "My thesis is that praying in tongues is a deliberate act, purposely undertaken for religious benefit just as one would enter into any sort of religious ritual process" (Hutch,1980:260). Hij sluit hierbij min of meer bij Goodman aan die ook op het belang van het ritueel wees. Alleen, daar waar Goodman glossolalie uitsluitend als een fenomeen dat in een groep wordt gebezigd behandelt, geeft Hutch ook ruimte aan de persoonlijke ervaringen, aan het persoonlijke ritueel. Hij trekt een vergelijking met andere religieuze vormen zoals het beoefenen van een mantra. Maar ook doet hij de suggestie het fenomeen te vergelijken met pre-verbale menselijke geluiden zoals huilen of lachen (Hutch,1980:263). Het in tongen spreken is, concludeert Hutch, een persoonlijk ritueel dat een verdieping van de spirituele dimensie van het menselijk bestaan kan geven. Ook Kildahl wijst er op dat veel glossolalie buiten de groep wordt beoefend, wanneer de persoon alleen is. Grady en Loewenthal (1997:187) gaan zelfs zover dat zij spreken in tongen eerder een privé-gebeuren dan een kerkelijke activiteit noemen. Het zal eerder voorkomen tijdens autorijden of in een toestand van ontspanning dan in een religieuze context. En dit sluit weer aan bij Samarins opmerkingen over mensen die in tongen gaan spreken, uitsluitend na het lezen van boeken, in een tijd van persoonlijk gebed, alhoewel dit ook een religieuze context is. Hierbij moeten we realiseren dat de pentecostal zelf niet zozeer denkt in religieuze contexten. Voor de pentecostal is de gehele werkelijkheid sacraal, en hij of zij zal dan ook het spreken in tongen in een privé-sfeer als een religieuze activiteit beschouwen.
Dit roept de vraag op waarom mensen in tongen gaan spreken. Samarin noemt een aantal factoren. Allereerst wordt glossolalie symbolisch gebruikt. Glossolalie symboliseert de overgang naar het charismatisch christendom. Het symboliseert een breuk met het verleden. Deze symboliek functioneert niet voor mensen die in de pinksterbeweging zelf zijn opgegroeid. Daar kan glossolalie gelden als een bewijs dat je vervuld bent met de Heilige Geest. Verder functioneert glossolalie als symbool van overgave aan God: je schakelt je intellect uit en je geeft je over aan de Geest. Maar bovenal is glossolalie, als het eenmaal eigen is gemaakt, plezierwekkend. Glossolalie geeft gevoelens van opwinding en blijdschap (Samarin,1972:198-206). Goodman benadert het van de culturele kant. De gehele cultuur is er op gericht om mensen in trance te doen geraken en te laten glossolaleren en zodoende is het een prestige om, als groepslid, ook in tongen te kunnen spreken.
Ten slotte wil ik een aantal afwijkende gebruiken van glossolalie noemen. William Samarin noemt de glossolale versprekingen. Mensen die midden in een gewone conversatie plotseling in tongen beginnen te spreken. Zo is er het verhaal van een pastor die in een gesprek plotseling glossolaleert. Waarop de reactie van de ander er ook een in tongentaal is. Vervolgens ontwikkelt zich een glossolale conversatie. Een ander opmerkelijk gebruik heb ik gesignaleerd in de beweging van de Toronto Blessing, een getuigenis welke ik via een electronische discussiegroep onder ogen kreeg. Een persoon bekende dat hij moppen vertelde in tongen. Dit deed hij in de oren van anderen, die daarop onbedaarlijke lachbuien kregen. Tenslotte is er nog het voorbeeld van een bekende pinksterleider die onder de invloed van de Geest zijn spraakvermogen was verloren. Dit gebeurde ten overstaan van duizenden mensen en werd op video vastgelegd voor een promotiefilm voor de Toronto Blessing. Plotseling kreeg de man zijn spraakvermogen terug en begon zijn verhaal aan de aanwezigen te vertellen. Hij had echter niet door dat dit volledig in tongen gebeurde! Glossolale technieken worden soms ook in de wereld van de kunst gebruikt. Zo is er de avantgardistische muziekgroep Dead Can Dance, waarvan de zangeres vaak zingt zonder woorden. Ze laat hierbij de klanken uit haar onderbewuste komen (zoals zij het zelf noemt). Wegens een hersenbloeding op jongere leeftijd komt zij in normaal spraakgebruik moeilijk uit haar woorden. Maar wel kan zij zich glossolaal uiten. Dit is een voorbeeld dat de theorie van Samarin bevestigt. Glossolalie als algemeen menselijk vermogen. Ook zijn andere muzikanten te noemen die deze methode hanteren, bijvoorbeeld de pianist en zanger Wim Mertens. Wanneer ik deze voorbeelden van glossolale zang luister herken ik dezelfde klanken als bij religieus gebruik in charismatische bijeenkomsten. Ook daar wordt regelmatig door voorzangers in tongen gezongen, die daarop de gehele gemeente meevoeren in de "geestelijke liederen".
De grootste tegenstelling in wetenschappelijke theorieën over glossolalie is die tussen Goodmans trancetheorie en Samarins visie dat iedereen in staat is tot glossolalie, en dat het niet beoefend wordt in een toestand van trance. Verschillende onderzoekers staan aan Goodmans kant. Zo zegt Williams (1981:144) dat glossolalie op een continuüm van trance of ASC's wordt beoefend. Glossolalie gaat gepaard met een ASC, hoe licht dan ook, omdat de oorsprong van de spreekpatronen in het onbewuste liggen, en dit kan alleen naar boven gehaald worden in een toestand van trance. Lovekin en Malony (1985:103) wijzen er op dat er veel pogingen zijn ondernomen de trancehypothese van Goodman te bevestigen, maar dat dit bijna nooit lukte. Zij benadrukken nogmaals dat pentecostals zelf ook nooit zullen zeggen dat zij in een toestand van trance in tongen spreken, alhoewel ze wel verklaren dat zij onder de invloed van de Heilige Geest spreken. Lovekin en Malony halen ook een reactie van Samarin op Goodmans studie aan, waarin Samarin verklaart dat Goodman vasthoudt aan een idée fixe. Goodmans voorbeelden, aldus Samarin, zijn niet cross-cultureel, maar subcultureel. Wie heeft gelijk?, vragen Lovekin en Malony zich af. Ook zij komen met de continuüm-these. Er hoeft tussen een ASC en de normale bewustzijns-toestand niet zozeer een scherpe scheiding te bestaan. Tenslotte vindt ook gewone religieuze ervaring plaats in een toestand van trance. Een ASC is dus veel meer een alledaagse toestand, en niet zo bijzonder als Goodman het beschrijft. Hierbij doemt de vraag op hoe een ASC dan te constateren is. En het antwoord hierop lijkt te zijn: dat is het niet. Daarom ben ik zelf geneigd om de theorie van Samarin aan te hangen. Glossolalie kan plaats vinden in een toestand van trance, maar doet dit meestal alleen tijdens de eerste keer. Mijn eigen ervaringen zijn niet zozeer trance-ervaringen, alhoewel ik bij de eerste keer wel in een zekere staat van opwinding verkeerde. Glossolalie is normaal, niet bovennatuurlijk, zoals de pentecostal gelooft. En glossolalie is normaal, en niet abnormaal, zoals de gewone mens (de niet-gelovige) gelooft. "Glossolalia is made of common human stuff" (Samarin,1972:229). Iedereen kan het.
Wat is glossolalie dan wel, als het zo gewoon is? Hierop antwoordt Samarin dat het een linguïstisch symbool van het heilige is. "Glossolalia says, "God is here". (Just as a Gothic cathedral says, "Behold God is majestic")"... "The pentecostal believes that God is there because of the linguistic miracle. We believe that it is no miracle, but, we can also believe that it symbolizes God's presence" (231-232). Samarin realiseert zich dat pentecostals anders tegen glossolalie zullen aankijken. Zij zullen niet geloven dat een linguïstische wetenschapper het niet-linguïstische, niet-communicatieve karakter van glossolalie kan aantonen (zoals we bij Jack Hayford hebben gezien). Glossolalie is immers van God, en niet door mensen te bestuderen. Maar, zegt Samarin, dat pentecostals geloven dat het bij het spreken in tongen om werkelijke menselijke talen gaat, is niet de ergste fout. Alleen, zullen zij, voor wat betreft de toekomst, toe willen geven dat de pinksterleer op in ieder geval één punt verkeerd is? Op deze vraag kunnen we nu, 25 jaar na dato, ontkennend antwoorden. Slechts in een zeer beperkt deel van de wereldwijde charismatische beweging gaat men mee met Samarin. In Nederland kan bijvoorbeeld het CWN, de Charismatisch Werkgemeenschap Nederland worden genoemd. Dit is een theologisch progressieve charismatische beweging binnen de historische kerken. Daar benadert men het fenomeen meer vanuit de spirituele kant. Glossolalie is een mystieke daad. Dit is ook de eindconclusie van de uitgebreide studie van Lovekin en Malony.
Tot slot is een belangrijke ondersteuning voor Samarin het in 1985 uitgevoerde experiment van Nicholas P. Spanos et al. (1986). Dit onderzoek gaat uit van de stellingen van Samarin, en zij verwerpen dan ook dat glossolalie in een toestand van trance moet worden geproduceerd. Een aantal vrijwilligers, allen studenten in de leeftijd van 18 tot 44, van 60 personen(36 mannen en 24 vrouwen) stellen zij gedurende 1 minuut bloot aan een tape met glossolalie. Vervolgens wordt hun gevraagd om zelf te glossolaleren. Na deze sessie vinden nog twee sessies plaats. De tweede keer worden instructies gegeven over hoe je moet glossolaleren, en wordt ook een videofragment getoond waarop een glossolalist bezig is. Mensen worden aangemoedigd zoals ze in een charismatische bijeenkomst worden aangemoedigd, om zelf pseudotaal te produceren. De derde keer worden mensen nog meer geïnstrueerd. De geproduceerde glossolalie van de participanten wordt opgenomen en met een cijfer gewaardeerd, in de range van 0-4, waarbij 4 vloeiende glossolalie is. De uitkomst van dit onderzoek waren als volgt. Al direct na het beluisteren van het eerste fragment produceerde 21 % van de participanten glossolalie. Na de tweede keer kon 70 % vloeiend glossolalie uiten. En na de derde keer sprak iedereen in tongen, de meesten vloeiend. Dit onderzoek heeft op een overtuigende manier aangetoond dat Samarin gelijk heeft. Glossolalie is niet iets abnormaals, maar is vrij eenvoudig te beoefenen. Toch betekent dit niet dat glossolalie puur een normale toestand is. Immers, glossolalie wordt altijd beoefend vanuit een religieus perspectief, en dit ontbrak in het experiment. Mensen die in tongen spreken geven een bepaalde religieuze betekenis aan het fenomeen. De vraag is of dit vergeleken kan worden met de glossolalie die Samarin en Spanos et al. voorstaan. Alhoewel er sprake is van één en hetzelfde psychologische fenomeen, is de uitwerking totaal verschillend. De religieuze glossolalist zal zich gesterkt voelen in zijn geloof, een gevoel van een dichtbijzijn van God hebben, welke de niet-religieuze glossolalist niet zal hebben.
Glossolalie is een gewoon verschijnsel. Er is niets magisch of buitengewoons aan. Toch doet de wetenschap tekort aan de gelovige als zij deze magische gloed rondom het spreken in tongen weghaalt. Spreken in tongen wordt vaak beleefd in een intieme sfeer van éénzijn met God. De Geest van God wordt letterlijk ervaren, ondergaan. De pinkstergelovige die in tongen spreekt zal over het algemeen dan ook weinig hebben aan de studies over glossolalie. Sommigen staan zelfs vijandig tegenover de wetenschappers. Zij zien in het werk van de wetenschappers een soort heiligschennis. En in zekere zin hebben zij gelijk. Het is heiligschennis om een fenomeen te ontdoen van haar religieuze lading en dit vervolgens te analyseren en te bestuderen. Maar anderszijds hebben de wetenschappers ook wat tegen de pinkstergelovigen te zeggen. Zij kunnen zeggen dat het een mens niet meer maakt als deze in tongen spreekt. Zij kunnen met Paulus zeggen: "Al ware het, dat ik in de talen der mensen en der engelen sprak, en ik had de liefde niet, ik ware niets".
Omdat ik zelf een overtuigd pinkstergelovige ben geweest, weet ik van het enorme belang van het spreken in tongen voor het persoonlijke gebedsleven. Spreken in tongen betekende voor mij inderdaad, met de term van Samarin: God is hier. Glossolalie is een stuk tastbare Godservaring. Het is, om zo te zeggen, hèt Godsbewijs voor de pinkstergelovige, het bewijs dat de Geest van God de gelovige vult en leidt. En het functioneerde voor mij ook als een demarcatielijn. Het spreken in tongen was, in de termen van Virginia Hine (Williams,1981:160) een "bridge-burning act". Het betekende in mijn geval een definitieve keuze voor de pinksterbeweging, tegen de achtergrond van mijn evangelische, anti-charismatisch geörienteerde opvoeding. Uiteindelijk is het op niets uitgelopen. De pinksterbeweging, met haar aanstekelijke en expressieve geloofsbeleving ligt inmiddels al een aantal jaren achter mij. Het spreken in tongen heeft elke religieuze betekenis verloren. Toch zijn er nog steeds (zeldzame) momenten waarop het naar boven komt, en waarop ik het praktizeer. Soms bij bepaalde melancholieke stemmingen, als uiting van angst, maar soms ook als vreugde-uiting in de schoonheid van de natuur. Het duidt erop dat tongentaal nog steeds een functie kan hebben, ook bij mensen die al lang niet meer verkeren in glossolale kringen. En alhoewel de betekenis van de klanken nonsens zijn, is het gevoel bij de beoefening echt. Inderdaad, glossolalie zegt: God is hier.
Ronald SchoutenRonald Schouten is te bereiken per e-mail.
© Ronald. Schouten, Nieuwegein, januari 1998.
Aantal bezoekers sinds 27 maart. 2000:
Pagina Layout: Copyright ©
1998-2000 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 27 maart 2000
Pagina bijgewerkt op: 28 mei 2000
Algemene disclaimer:
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek
(verder aangeduid met: "de stichting") om
wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de
evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te
geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz.
vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting.
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische,
irrationele, bijgelovige, occulte, enz.) eigenschappen aan bepaalde groepen,
stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om
stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen.
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat
de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen.
Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en
de
stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.