De zin en onzin van Godsbewijzen

door 

Jacques van der Meer

 

Samenvatting:  Ondanks dat ze vaak heftig afgewezen worden door zowel theïsten als niet-theïsten, zal er altijd een plaats blijven bestaan voor Godsbewijzen. Wanneer we ze op hun juiste waarde inschatten zijn Godsbewijzen wel degelijk betekenisvol, ook in onze tijd. De zin en onzin besproken.

 

Moeilijkheid

 

Navigatietips:

Algemene disclaimer: zie onderaan

 


Copyright © 2000, Jacques van der Meer, Tilburg

Inhoud

 


Inleiding

Als er één punt is waar theïsten (degenen die het bestaan van God aanvaarden) en niet-theïsten (degenen die het bestaan van God afwijzen) het vaak over eens zijn, dan is het wel over het punt dat Godsbewijzen weinig zin hebben. De niet-theïst (atheïst) zou er niet door overtuigd raken, en de theïst heeft ze niet nodig, want hij is al overtuigd. Daarnaast is het ook onzinnig om te proberen het bestaan van God te bewijzen, want een bewijs voor Zijn bestaan betekent automatisch het einde van het geloof. Weer anderen wijzen er fijntjes op, dat ook al zouden we Zijn bestaan kunnen bewijzen, we er nog niets mee opgeschoten zijn, want het gaat immers om de betekenis van dit geloof in Zijn bestaan, en niet om het feit dat we ook weten dat Hij bestaat. Er zijn bijvoorbeeld christenen die de Godsbewijzen afwijzen, omdat ze gebaseerd zijn op het zondige menselijke verstand,  er zijn er atheïsten, die van mening zijn dat alle Godsbewijzen weerlegd zijn, en het dus geen zin meer heeft te proberen er nog eentje te formuleren. Tot slot zijn er mensen die zich agnost noemen en van mening zijn dat God misschien wel bestaat, maar we simpelweg niet in staat zijn om dat te kunnen weten. 

De geschiedenis van Godsbewijzen

Godsbewijzen zijn door de geschiedenis altijd aanwezig geweest. Plato en Aristoteles hadden al Godsbewijzen en deze zijn later door de christenen en ook moslims overgenomen en verder uitgewerkt. De Godsbewijzen behoren tot het gedeelte van de theologie, die natuurlijke theologie heet. Aurelius Augustinus (354-430) zei al dat we op twee manieren God kunnen leren kennen. In de eerste plaats door Zijn Openbaring, en in de tweede plaats door het schone boek van Zijn schepping. In feite hangt de hele legitimatie van een christelijke natuurlijke theologie af van de woorden van de apostel Paulus in Romeinen 1:20. Daarin stelt Paulus dat we met ons natuurlijk verstand kunnen weten dat God bestaat, door onze aandacht te richten op Zijn werken, dat wil zeggen: de Schepping. We zouden daarmee kunnen weten dat God bestaat, ook al hebben we de Bijbel nog nooit gelezen. Het grote discussiepunt in de geschiedenis, waarbij het vooral een discussie is geweest tussen verschillende protestantse groeperingen en de rooms-katholieke Kerk, gaat over de vraag wat de juiste interpretatie van deze tekst is. Bepaalde invloedrijke protestanten wijzen de natuurlijke theologie af, terwijl het katholicisme een lange geschiedenis van natuurlijke theologie met zich meedraagt. Dit is onlangs nog bevestigd in de encycliek Fides et ratio (1998) van paus Johannes Paulus II.

De onzin van Godsbewijzen

Tijdens mijn studie wijsbegeerte moesten we Godsbewijzen leren bij middeleeuwse wijsbegeerte en metafysica. Vanuit dat standpunt gezien zouden we misschien kunnen zeggen dat ze qua overtuigingskracht voor het geloof zinloos zijn en enkel tot intellectuele hoofdpijn leiden. Zo herinner ik me de student die het Godsbewijs van Anselmus moest presenteren. Deze student struikelde zin na zin over de redenering en was nauwelijks in staat om de conclusie te bevatten. Tal van medestudenten keken meewarig naar het bord, waar de vernuftige redenering van Anselmus opgeschreven stond en ook de docent moest af en toe over zijn voorhoofd strijken en zijn ogen dichtknijpen om de lijn van de redenering helder vast te kunnen houden. Bij het mondeling tentamen metafysica moesten de Godsbewijzen van Thomas van Aquino opgezegd worden. Lijkbleke studenten verdwenen in het kamertje van de hoogleraar en tal van hen liepen door de zenuwen vast en haalden de bewijzen door elkaar. Op het schriftelijk tentamen moesten we uitleggen wat het verschil was tussen het Godsbewijs van Augustinus en het Godsbewijs van Anselmus. Dat bleek voor velen geen geringe opgave, want die twee Godsbewijzen kunnen formuleren was op zichzelf al moeilijk genoeg,  maar om dan ook nog eens te gaan uitleggen wat het verschil is tussen die twee, was voor velen teveel gevraagd. Ik hoop dat je begrijpt dat wanneer we alleen op de bovenstaande manier met de Godsbewijzen omgaan,  ze inderdaad weinig zin hebben qua overtuigingskracht. Daar ben ik het zelfs over eens. Ze dienen dan vaak als intellectuele martelingen, los van elk intuïtief besef. Het is dan ook begrijpelijk dat Blaise Pascal uitriep dat het hier om de God van de filosofen ging, en niet die van de Bijbel. 

Maar die opmerking van Pascal kan tot misverstanden leiden. Waar Pascal mede op doelde, was dat die Godsbewijzen losgekoppeld waren van de menselijke intuïties, en enkel dienden als afronding van een wijsgerig stelsel. Vanuit die optiek hebben ze weinig zin. Toch ben ik van mening dat Godsbewijzen wel degelijk zin hebben. Ik zal proberen uit te leggen wat die zin van Godsbewijzen is. 

De zin van Godsbewijzen

Reacties naar aanleiding van gesprekken over God met verschillende filosofiestudenten:
    "Het is uiterst moeilijk om niet bij het bestaan van een God uit te komen, wanneer ik op theoretische wijze de dingen uiteenzet"
    

    "Wanneer we discussieren over het bestaan van God moet ik vaak mijn meerdere erkennen en stiekem denk ik: 'hij heeft gelijk", maar ik wil er dan liever ook niet teveel over nadenken"
  
  "Eerlijk gezegd heb ik me nooit zo geïnteresseerd voor die kwesties, maar toen ik die bewijzen las voelde ik me wel geprikkeld om erover na te denken.  Ik moet zeggen dat als ik alles op een rijtje zet, het vrij moeilijk is om het bestaan van God te ontkennen. Op z'n minst gezegd zal ik nooit meer durven stellen dat ik atheïst ben"

    
   
"We hebben vaak gesprekken gehad en ik moet ook eerlijk erkennen, dat wanneer ik schoonheid ervaar, dan komt voortdurend die gedachte in me op: zou er toch een God zijn. Dat besef motiveert me toch op een of andere manier om me er mee bezig te blijven".

Bovenstaande reacties zijn er enkele die ik in de loop van de tijd heb gehoord en die voortkomen uit een diep intuïtief besef van de menselijke natuur. Het stemt overeen met wat de apostel Paulus schreef in zijn Romeinenbrief over dat natuurlijke besef van God. De mens is een geboren metafysicus zei Aristoteles al, want de mens is het het wezen dat altijd de vraag zal stellen naar zijn eigen oorsprong en doel, en naar de zin van het alles.

Afgezien van de theologische interpretatie, speelt de discussie rondom de Godsbewijzen zich voornamelijk af op psychologisch vlak. Veel tegenstanders van de Godsbewijzen beroepen zich dan ook graag op het argument dat de Godsbewijzen nutteloos zijn, omdat niet-theïsten niet er door overtuigd raken, en theïsten ze niet nodig hebben om te kunnen geloven.

Het idee dat een Godsbewijs niemand overtuigd, is simpel gezegd onjuist. Ik ken wel degelijk mensen die op zijn minst theïst zijn geworden door de Godsbewijzen. Enkelen van hen zijn later ook christen geworden, en verschillende Godsbewijzen hebben in de beginperiode als prikkelende factor gefungeerd, zodat deze personen gestimuleerd werden om zich te gaan verdiepen in het christelijk geloof. Ikzelf ben één van deze personen. Natuurlijk is het van belang te weten dat niet iedereen die de Godsbewijzen accepteert ook daadwerkelijk christen wordt. Christen wordt je niet eenvoudig door een Godsbewijs, maar om daarmee te zeggen dat een Godsbewijs zinloos is, is een onjuiste conclusie. Het is namelijk ook niet vanzelfsprekend dat je christen wordt zodra je een keer een kerk bezocht hebt, of uitvoerig de Bijbel gelezen hebt. Maar dat betekent nog niet dat de Kerk en de Bijbel zinloze dingen zijn. Toch worden Godsbewijzen vaak om die reden afgewezen.  Het lijkt erop dat een Godsbewijs pas toegestaan is, wanneer iedereen er gelijk christen door wordt. Dat is natuurlijk net zo onzinnig als te stellen dat de Bijbel pas zinvol is, als iedereen door er in te lezen zich meteen bekeert.

Dat de Godsbewijzen niet-theïsten niet zouden overtuigen is niet waar, maar de andere opvatting dat theïsten ze niet nodig hebben, is ook niet waar. Als we bijvoorbeeld kijken binnen de christelijke wereld, wijzen christelijke tegenstanders van de Godsbewijzen er op, dat de christen ze niet nodig heeft. Mijn punt is dat Godsbewijzen voor de christen wel degelijk betekenis hebben. De betekenis is dan als volgt: een Godsbewijs kan de christen ten tijde van intellectuele twijfels voldoende houvast bieden.  Let wel, geloofstwijfel is een uitermate complexe zaak, en kan vanuit verschillende achtergronden ontstaan. Soms kan een Godsbewijs de christen steunen, net zoals bepaalde aspecten van het geloof steun kunnen bieden ten tijde van emotionele problemen. Geloven is een zaak van zowel het verstand als het gevoel. Geloofsproblemen die zich emotioneel uiten, kunnen vaak een dieper liggende verstandelijke achtergrond hebben die voortkomen uit verkeerde opvattingen. Er zijn op die manier genoeg mensen geweest die het christelijk geloof vaarwel hebben gezegd omdat ze verstandelijk gezien vast liepen en daarbij niet voldoende geholpen konden worden. "Het geloof zoekt het begrijpen", is wat de kerkvaders al zeiden. Natuurlijk zal niet iedere christen zitten te wachten op een Godsbewijs en is het ook geen noodzaak dat je ze expliciet moet kunnen formuleren om christen te zijn, maar daarmee zijn ze in het algemeen nog wel betekenisvol voor de christen die ze nodig heeft.

Maar wat dan te denken van de uitspraak dat een Godsbewijs ten koste gaat van het geloof. De schrijver Harry Mulisch zei ooit in een interview met Andries Knevel dat we niet kunnen weten dat God bestaat en dat een bewijs ook niet kan, want of we of van mening zijn dat God bestaat is enkel in geloof te aanvaarden en dat geloven typeert zichzelf juist door een niet-weten. Mulisch maakte toen een uiterst sluwe maar misleidende analogie. Wat hij onder weten liet verstaan, was een wiskundig weten. Dat we weten dat 2x2=4, vergeleek hij met het weten dat God bestaat. Mulisch zette toen een definitie neer van weten, als een wiskundig weten. Maar wanneer een wiskundig weten de norm wordt voor al ons weten, dan moeten we vrijwel al onze ervaringskennis als niet-weten gaan beschouwen. Op grond van de definitie van Harry Mulisch kunnen we dan niet weten of er andere bewuste personen bestaan, of de aarde al langer dan vijf jaar bestaat, dat de wet van de zwaartekracht bestaat, dat liefde beter is dan haat en dat Napoleon de slag bij Waterloo verloor. Met andere woorden: al onze ervaringskennis, geschiedkundige kennis, morele kennis, maar óók onze natuurwetenschappelijke kennis zullen we als niet-weten moeten bestempelen als we de definitie van Harry Mulisch aannemen.

Daarnaast is het een opmerkelijk idee, dat "geloven" iets moet zijn, wat vooral gekenmerkt wordt door afwezigheid van "bewijs". Laat ik het met een voorbeeld uitleggen om duidelijk te maken waarom ik van mening ben dat deze opvatting niet klopt. Ik geloof bijvoorbeeld dat een aantal vrienden van mij uiterst betrouwbaar zijn. Maar dat geloof wordt in geen enkel geval bedreigd wanneer ik ook goede bewijzen voor die betrouwbaarheid heb. Met andere woorden: een bewijs voor bepaalde dingen, hoeft niet ten koste te gaan van het geloof dat ik heb in bepaalde dingen. Dit geldt net zo zeer voor een christen die van mening is dat Jezus uit de dood is opgestaan. Goede historische bewijzen die dat geloof bevestigen hoeven in het geheel niet bedreigend te zijn voor het geloof van de christen in de Opstanding van Jezus. 
Er zijn ontzettend veel dingen in de wereld die we "geloven", en waar we ook "bewijzen" voor kunnen geven, maar die bewijzen doen vaak niets af aan het geloof dat we hebben in die dingen. Het is dan ook vreemd dat bij religieuze zaken plotseling dit onderscheid ingevoerd wordt.

De agnost zegt: misschien bestaat God, misschien niet, we weten het niet

De meeste mensen in onze cultuur zullen zich agnost noemen. Een agnost is iemand die zegt dat we niet kunnen weten dat God bestaat. De agnost is dan ook van mening dat we ons beter van een oordeel kunnen onthouden omtrent de vraag of we kunnen weten dat God bestaat. Een agnostische houding is aantrekkelijk om in te nemen, het lijkt erop dat je geen definitieve uitspraken doet over de werkelijkheid, maar alles open laat.  Toch is dit niet waar. Je kunt je namelijk afvragen hoe de agnost weet, dat we niet kunnen weten dat God bestaat. Namelijk als de agnost zegt dat zaken rondom God gaan over een gebied die zich aan onze kenvermogens onttrekt, dan heeft hij daarmee een uitspraak gedaan over de aard en reikwijdte van onze kenvermogens. Maar hoe weet de agnost dit, tenzij hij voorbij die grens gaat? Het aanvaarden van de uitspraak dat er een voor ons onkenbaar gebied van de werkelijkheid is, betekent direct dat dit gebied binnen het veld van onze kennis komt te liggen, wat in tegenspraak is met het standpunt van de agnost. Dus de agnost kan enkel iets zeggen over de onkenbaarheid van de werkelijkheid, tenzij hij al weet hoe die werkelijkheid is, maar dan is ze niet onkenbaar meer. Conclusie: een strikt agnosticisme is zelfweerleggend. 

De bewijskracht van een Godsbewijs

Wat de meeste mensen niet weten, is dat de uitgangspunten van een Godsbewijs sterker zijn dan de uitgangspunten van de natuurwetenschap. Dat klinkt wat ongeloofwaardig, maar het kan heel eenvoudig verklaard worden. De natuurwetenschap is net als een Godsbewijs afhankelijk van ervaringskennis. Op grond van onze ervaring ontdekken we patronen in de natuur en concluderen we dat er zoiets als wetmatigheden bestaan. Godsbewijzen starten vanuit hetzelfde principe, met dit verschil dat ze in het algemeen uitgaan van meer basalere ervaringen dan de bewijzen van de natuurwetenschap. De natuurwetenschap werkt vaak met modellen en theorieën die niet in de algemene ervaring gegeven zijn, terwijl de meeste Godsbewijzen starten vanuit de meest directe ervaring, zoals dat dingen veroorzaakt worden en er een eerste oorzaak moet zijn, dat de natuur ontwerp vertoont, of dat objectieve morele waarden bestaan. De natuurwetenschap moet vaak tussenstappen afleggen voordat ze bij de algemene ervaring uitkomt, de Godsbewijzen niet. Daarom is het opvallend dat veel mensen zonder problemen de uitgangspunten van de natuurwetenschap als evident accepteren, en op grond daarvan ook haar conclusies, terwijl men bij een Godsbewijs plotseling erg sceptisch wordt. Godsbewijzen staan qua bewijskracht sterker dan de natuurwetenschappelijke bewijzen.
  
Het onvermogen van het menselijk verstand

Volgens de neo-calvinistische theoloog en apologeet Cornelius van Til (1895-1987)  kunnen we los van de Bijbel niets weten over God. Het menselijk verstand is door de zonde zo aangetast, dat ze uit zichzelf geen waarheid meer kan ontdekken. Een Godsbewijs start juist vanuit de menselijke ervaring waardoor het verstand uiteindelijk tot de conclusie komt dat God bestaat. Volgens Van Til is het zo, dat wanneer de niet-christen op basis van zijn verstand kan ontdekken dat God bestaat, dan zou dat betekenen dat zijn verstand door de zondeval onaangetast is en de mens op dat punt autonoom is gebleven, en dat kan niet volgens Van Til. De niet-christen zou het licht van de waarheid niet nodig hebben om tot de erkenning van het bestaan van God te komen. Maar wanneer de niet-christen tot een Godsbewijs komt, dan kan dit nooit de God van de Bijbel zijn, maar een afgod die de mens met zijn eigen verstand geproduceerd heeft, want de mens heeft immers een zondig en vervallen verstand zegt Van Til. En hoe kan iemand met een vervallen en zondig verstand een ware conclusie bereiken over de Heilige God? Van Til ontkent elke mogelijke gemeenschappelijke grond waarop christenen en niet-christenen met elkaar kunnen redeneren over het bestaan van God.
Het is dan ook opmerkelijk dat Van Til wél een christelijke apologetiek heeft, met als doel de niet-christen tot het inzicht te brengen, dat de christelijke wereldvisie de enige zinvolle is. Maar als het verstand van de niet-christen het licht van de waarheid mist, hoe kan de christen, de niet-christen dan overtuigen van de waarheid van het christendom? Immers de niet-christen zal met zijn zondige en vervallen verstand de argumenten moeten begrijpen van de christen. Maar als de niet-christen de argumenten begrijpt, dan heeft de niet-christen met zijn zondige en vervallen verstand waarheid ontdekt, juist datgene wat volgens Van Til niet kan.

De invloedrijke theoloog Karl Barth (1886-1968) zei dat  God zichzelf alleen bekend kan maken aan de mens, en daarom de mens zelf  niet in staat is om iets over God te ontdekken, tenzij God hetzelf openbaart aan de mens. Het menselijke verstand is zo aangetast door de zonde, dat ze van nature niets over God kan ontdekken. 

Zowel Cornelius Van Til als Karl Barth zijn met hun theologische opvattingen rechtstreeks in tegenspraak met Romeinen 1:20. De apostel Paulus stelt dat geen enkel mens zich kan verontschuldigen voor God, "want datgene wat van God niet gezien kan worden Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping van de wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat niemand een verontschuldiging heeft".  
Verschillende volgelingen van Van Til en Barth haasten zich dan ook om ons erop te wijzen dat de mens de waarheid vervangen heeft door de leugen, (Rom 1:25). De mens onderdrukt door de zonde de waarheid. Dat de mens de waarheid kan onderdrukken en dit ook vaak doet is een gegeven, maar dat is geen argument tegen de natuurlijke theologie an sich!  Immers, de tekst stelt in de eerste plaats dat de mens kan weten dat God bestaat door middel van zijn natuurlijk verstand. Van Til en Barth zeggen dat dit niet kan, wat rechtstreeks in tegenspraak is met de apostel Paulus. Dat er mensen zijn geweest die vervolgens de waarheid vervingen door een leugen, zegt iets over hoe de mens met de waarheid kan omgaan, maar niet dat hij met zijn verstand de waarheid niet kan kennen. Eerder heb ik al gezegd dat er wel degelijk mensen mede door een Godsbewijs tot geloof zijn gekomen, en dat er ook mensen zijn die ze niet willen erkennen. De mens blijft een keuze houden om God te accepteren of niet te accepteren, maar dat blijft met alles zo. Voor calvinisten is het overigens aardig om te weten dat Calvijn zelf positief was tegenover Godsbewijzen, in tegenstelling tot zijn neo-calvinistische volgelingen die zich graag op hem mogen beroepen.

Slot

In mijn inleiding heb ik verschillende bezwaren tegen Godsbewijzen genoemd. De eerste was dat ze irrelevant zijn omdat niemand er door overtuigd raakt. Deze opvatting is onjuist, er zijn wel degelijk mensen door overtuigd geraakt. En er zullen nog steeds mensen door overtuigd raken. Misschien is het zo dat weinig mensen er door overtuigd raken in de omgeving van christenen, omdat deze christenen er zelf niet overtuigd van willen zijn. Godsbewijzen hebben zeggingskracht. Wanneer we weten dat ze qua bewijskracht sterker staan dan de uitgangspunten van de natuurwetenschap, dan komen de Godsbewijzen in een heel ander daglicht te staan. Daarnaast is het zo, dat de Godsbewijzen uitgaan van de meest elementaire menselijke ervaring en ze het meest recht doen aan onze natuurlijke intuïties. Romano Guardini sprak in dit verband over "het kinetische karakter van de Godsbewijzen": de bewijzen zijn een natuurlijk heenwijzen naar God.[1] Ook vanuit christelijk theologisch perspectief gezien zijn er geen steekhoudende bezwaren tegen Godsbewijzen. 

We moeten wel duidelijk voor ogen houden, dat een Godsbewijs ons tot het bestaan brengt van een wezen dat we identificeren met God. Dit betekent dat een Godsbewijs op zichzelf niet voldoende is om christen te worden. Maar wanneer we tot de conclusie komen dat het bestaan van een God het meest redelijke is om te accepteren, kunnen we wel gestimuleerd worden om te zoeken. Godsbewijzen zijn op die manier prikkelend en dagen ons uit om verder te gaan. Ze kunnen een openheid creëren. 
Zo had ik onlangs op een studentenfeest een boeiend gesprek met een jonge collega-filosoof over het bestaan van God, moraal en wetenschap. Hij vertelde mij dat hij geen christen was, maar dat hij het uiterst moeilijk vond wanneer hij theoretisch probeerde de dingen uiteen te zetten, om God daar niet bij te betrekken, of om niet bij God uit te komen. Een Godsbewijs maakte twijfels bij hem los. Het is zonder meer waar dat vervolgens de keus bij hem ligt, om die twijfels toe te staan, of om er niet meer over na te denken, maar één ding was duidelijk: een Godsbewijs fungeerde als intellectuele en psychologische prikkel. Het appeleerde aan zijn verstandelijke vermogens, en vervolgens bracht het onrust teweeg in zijn denken.  
Het is natuurlijk altijd mogelijk dat iemand een Godsbewijs accepteert, maar verder zijn schouders ophaalt, maar dat is ook mogelijk wanneer iemand naar de kerk geweest is, of de Bijbel gelezen heeft.
Godsbewijzen overtuigen bepaalde mensen, en ze kunnen de christen steun tot steun zijn ten tijde van intellectuele twijfels. Daarom zijn ze zinvol

Noot

[1] Romano Guardini, Die Sinne und die religiöse erkenntnis, Würzburg, 1950.

 

Copyright © 2000, Jacques van der Meer, Tilburg


Aantal bezoekers sinds 3 april 2000:


UNIVERSI FINIS VERITAS!

 

Pagina Layout: Copyright © 1998-2000 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 3 april 2000
Pagina bijgewerkt op: 

Algemene disclaimer: 
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek (verder aangeduid met: "de stichting") om wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz. vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting. 
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische, irrationele, bijgelovige, occulte, enz.)  eigenschappen aan bepaalde groepen, stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen. 
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen. Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en de stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.