door
Samenvatting: Ondanks dat ze vaak heftig afgewezen worden door zowel theïsten als niet-theïsten, zal er altijd een plaats blijven bestaan voor Godsbewijzen. Wanneer we ze op hun juiste waarde inschatten zijn Godsbewijzen wel degelijk betekenisvol, ook in onze tijd. De zin en onzin besproken.
Moeilijkheid :
Navigatietips:
Algemene disclaimer: zie onderaan
Copyright © 2000, Jacques van der Meer, Tilburg
Inhoud
Inleiding
Als er één punt is waar theïsten (degenen die het bestaan van God
aanvaarden) en niet-theïsten (degenen die het bestaan van God afwijzen) het vaak over eens zijn,
dan is het wel over het punt dat Godsbewijzen weinig zin hebben. De niet-theïst
(atheïst) zou er niet door overtuigd raken, en de theïst heeft ze niet nodig,
want hij is al overtuigd. Daarnaast is het ook onzinnig om te proberen het bestaan van God
te bewijzen, want een bewijs voor Zijn bestaan betekent automatisch het
einde van het geloof. Weer anderen wijzen er fijntjes op, dat ook al zouden we
Zijn bestaan kunnen bewijzen, we er nog niets mee opgeschoten zijn, want het
gaat immers om de betekenis van dit geloof in Zijn bestaan, en niet om het feit
dat we ook weten dat Hij bestaat. Er zijn bijvoorbeeld christenen die de Godsbewijzen afwijzen, omdat ze
gebaseerd zijn op het zondige menselijke verstand, er zijn er atheïsten, die van mening zijn dat alle Godsbewijzen weerlegd zijn, en het dus geen
zin meer heeft te proberen er nog eentje te formuleren. Tot slot zijn er mensen
die zich agnost noemen en van mening zijn dat God misschien wel bestaat, maar we
simpelweg niet in staat zijn om dat te kunnen weten.
De geschiedenis van
Godsbewijzen
Godsbewijzen zijn door de geschiedenis altijd aanwezig geweest. Plato en
Aristoteles hadden al Godsbewijzen en deze zijn later door de christenen en ook
moslims overgenomen en verder uitgewerkt. De Godsbewijzen behoren tot het
gedeelte van de theologie, die natuurlijke theologie heet. Aurelius Augustinus
(354-430) zei al dat we op twee manieren God kunnen
leren kennen. In de eerste plaats door Zijn Openbaring, en in de tweede plaats
door het schone boek van Zijn schepping. In feite hangt de hele legitimatie van
een christelijke natuurlijke theologie af van de woorden van de apostel Paulus in Romeinen
1:20. Daarin stelt Paulus dat we met ons natuurlijk verstand kunnen weten dat God
bestaat, door onze aandacht te richten op Zijn werken, dat wil zeggen: de
Schepping. We zouden daarmee kunnen weten dat God bestaat, ook al hebben we de
Bijbel nog nooit gelezen. Het grote discussiepunt in de geschiedenis, waarbij het vooral een
discussie is geweest tussen verschillende protestantse groeperingen en de
rooms-katholieke Kerk, gaat
over de vraag wat de juiste interpretatie van deze tekst is. Bepaalde
invloedrijke protestanten wijzen de natuurlijke theologie af, terwijl het
katholicisme een lange geschiedenis van natuurlijke theologie met zich
meedraagt. Dit is onlangs nog bevestigd in de encycliek Fides et ratio
(1998) van paus Johannes Paulus II.
De onzin van Godsbewijzen
Tijdens mijn studie wijsbegeerte moesten we Godsbewijzen leren bij
middeleeuwse wijsbegeerte en metafysica. Vanuit dat standpunt gezien zouden we
misschien kunnen zeggen dat ze qua overtuigingskracht voor het geloof zinloos
zijn en enkel tot intellectuele hoofdpijn leiden. Zo herinner ik me de student
die het Godsbewijs van Anselmus moest presenteren. Deze student struikelde zin
na zin over de redenering en was nauwelijks in staat om de conclusie te
bevatten. Tal van medestudenten keken meewarig naar het bord, waar de vernuftige
redenering van Anselmus opgeschreven stond en ook de docent moest af en toe over
zijn voorhoofd strijken en zijn ogen dichtknijpen om de lijn van de redenering
helder vast te kunnen houden. Bij het mondeling tentamen metafysica moesten de
Godsbewijzen van Thomas van Aquino opgezegd worden. Lijkbleke studenten verdwenen in het
kamertje van de hoogleraar en tal van hen liepen door de zenuwen vast en haalden
de bewijzen door elkaar. Op het schriftelijk tentamen moesten we uitleggen wat
het verschil was tussen het Godsbewijs van Augustinus en het Godsbewijs van
Anselmus. Dat bleek voor velen geen geringe opgave, want die twee Godsbewijzen
kunnen formuleren was op zichzelf al moeilijk genoeg, maar om dan ook nog
eens te gaan uitleggen wat het verschil is tussen die twee, was voor velen
teveel gevraagd. Ik hoop dat je begrijpt dat wanneer we alleen op de
bovenstaande manier met de Godsbewijzen omgaan, ze inderdaad weinig zin
hebben qua overtuigingskracht. Daar ben ik het zelfs over eens. Ze dienen dan
vaak als intellectuele martelingen, los van elk intuïtief besef. Het is dan ook
begrijpelijk dat Blaise Pascal uitriep dat het hier om de God van de filosofen
ging, en niet die van de Bijbel.
Maar die opmerking van Pascal kan tot misverstanden leiden. Waar Pascal mede op
doelde, was dat die Godsbewijzen losgekoppeld waren van de menselijke
intuïties, en enkel dienden als afronding van een wijsgerig stelsel. Vanuit
die optiek hebben ze weinig zin. Toch ben ik van mening dat Godsbewijzen wel
degelijk zin hebben. Ik zal proberen uit te leggen wat die zin van Godsbewijzen
is.
De zin van Godsbewijzen
Reacties naar aanleiding van gesprekken over God met verschillende
filosofiestudenten:
"Het is uiterst moeilijk om niet
bij het bestaan van een God uit te komen, wanneer ik op theoretische wijze de
dingen uiteenzet"
"Wanneer we discussieren over het bestaan van God moet
ik vaak mijn meerdere erkennen en stiekem denk ik: 'hij heeft gelijk", maar
ik wil er dan liever ook niet teveel over nadenken"
"Eerlijk gezegd heb ik me nooit zo geïnteresseerd voor die
kwesties, maar toen ik die bewijzen las voelde ik me wel geprikkeld om erover na
te denken. Ik moet zeggen dat als ik alles op een rijtje zet, het vrij
moeilijk is om het bestaan van God te ontkennen. Op z'n minst gezegd zal ik
nooit meer durven
stellen dat ik atheïst ben"
"We hebben vaak gesprekken gehad en ik moet ook eerlijk erkennen,
dat wanneer ik schoonheid ervaar, dan komt voortdurend die gedachte in me op:
zou er toch een God zijn. Dat besef motiveert me toch op een of andere manier om
me er mee bezig te blijven".
Bovenstaande reacties zijn er enkele die ik in de loop van de tijd heb gehoord
en die voortkomen uit een diep intuïtief besef van de menselijke natuur. Het
stemt overeen met wat de apostel Paulus schreef in zijn Romeinenbrief over dat
natuurlijke besef van God. De mens is een geboren metafysicus zei Aristoteles
al, want de mens is het het wezen dat altijd de vraag zal stellen naar zijn
eigen oorsprong en doel, en naar de zin van het alles.
Afgezien van de theologische interpretatie, speelt de discussie rondom de
Godsbewijzen zich voornamelijk af op psychologisch vlak. Veel tegenstanders van
de Godsbewijzen beroepen zich dan ook graag op het argument dat de Godsbewijzen
nutteloos zijn, omdat niet-theïsten niet er door overtuigd raken, en theïsten ze niet nodig
hebben om te kunnen geloven.
Het idee dat een Godsbewijs niemand overtuigd, is simpel gezegd onjuist. Ik
ken wel degelijk mensen die op zijn minst theïst zijn geworden door de
Godsbewijzen. Enkelen van hen zijn later ook christen geworden, en verschillende
Godsbewijzen hebben in de beginperiode als prikkelende factor gefungeerd, zodat
deze personen gestimuleerd werden om zich te gaan verdiepen in het christelijk
geloof. Ikzelf ben één van deze personen. Natuurlijk is het van belang te
weten dat niet iedereen die de Godsbewijzen accepteert ook daadwerkelijk
christen wordt. Christen wordt je niet eenvoudig door een Godsbewijs, maar om daarmee
te zeggen dat een Godsbewijs zinloos is, is een onjuiste conclusie. Het is
namelijk ook niet vanzelfsprekend dat je christen wordt zodra je een keer een
kerk bezocht hebt, of uitvoerig de Bijbel gelezen hebt. Maar dat betekent nog
niet dat de Kerk en de Bijbel zinloze dingen zijn. Toch worden Godsbewijzen vaak om die
reden afgewezen. Het lijkt erop dat een Godsbewijs pas toegestaan is,
wanneer iedereen er gelijk christen door wordt. Dat is natuurlijk net zo
onzinnig als te stellen dat de Bijbel pas zinvol is, als iedereen door er in te
lezen zich meteen bekeert.
Dat de Godsbewijzen niet-theïsten niet zouden overtuigen is niet waar, maar de andere opvatting dat theïsten ze niet nodig hebben, is ook niet waar. Als we bijvoorbeeld kijken binnen de christelijke wereld, wijzen christelijke tegenstanders van de Godsbewijzen er op, dat de christen ze niet nodig heeft. Mijn punt is dat Godsbewijzen voor de christen wel degelijk betekenis hebben. De betekenis is dan als volgt: een Godsbewijs kan de christen ten tijde van intellectuele twijfels voldoende houvast bieden. Let wel, geloofstwijfel is een uitermate complexe zaak, en kan vanuit verschillende achtergronden ontstaan. Soms kan een Godsbewijs de christen steunen, net zoals bepaalde aspecten van het geloof steun kunnen bieden ten tijde van emotionele problemen. Geloven is een zaak van zowel het verstand als het gevoel. Geloofsproblemen die zich emotioneel uiten, kunnen vaak een dieper liggende verstandelijke achtergrond hebben die voortkomen uit verkeerde opvattingen. Er zijn op die manier genoeg mensen geweest die het christelijk geloof vaarwel hebben gezegd omdat ze verstandelijk gezien vast liepen en daarbij niet voldoende geholpen konden worden. "Het geloof zoekt het begrijpen", is wat de kerkvaders al zeiden. Natuurlijk zal niet iedere christen zitten te wachten op een Godsbewijs en is het ook geen noodzaak dat je ze expliciet moet kunnen formuleren om christen te zijn, maar daarmee zijn ze in het algemeen nog wel betekenisvol voor de christen die ze nodig heeft.
Maar wat dan te denken van de uitspraak dat een Godsbewijs ten koste gaat van
het geloof. De schrijver Harry Mulisch zei ooit in een interview met Andries
Knevel dat we niet kunnen weten dat God bestaat en dat een bewijs ook niet kan,
want of we of van mening zijn dat God bestaat is enkel in geloof te aanvaarden en dat
geloven typeert zichzelf juist door een niet-weten. Mulisch
maakte toen een uiterst sluwe maar misleidende analogie. Wat hij onder weten
liet verstaan, was een wiskundig weten. Dat we weten dat 2x2=4, vergeleek hij met het
weten dat God bestaat. Mulisch zette toen een definitie neer van weten, als een
wiskundig weten. Maar wanneer een wiskundig weten de norm wordt voor al ons
weten, dan
moeten we vrijwel al onze ervaringskennis als niet-weten gaan beschouwen. Op
grond van de definitie van Harry Mulisch kunnen we dan niet weten of er andere bewuste
personen bestaan, of de aarde al langer dan vijf jaar bestaat, dat de wet van
de zwaartekracht bestaat, dat liefde beter is dan haat en dat Napoleon de slag
bij Waterloo verloor. Met andere woorden:
al onze ervaringskennis, geschiedkundige kennis, morele kennis, maar óók onze natuurwetenschappelijke kennis zullen we als
niet-weten moeten bestempelen als we de definitie van Harry Mulisch aannemen.
Daarnaast is het een opmerkelijk idee, dat "geloven" iets moet zijn,
wat vooral gekenmerkt wordt door afwezigheid van "bewijs". Laat ik het
met een voorbeeld uitleggen om duidelijk te maken waarom ik van mening ben dat
deze opvatting niet klopt. Ik geloof bijvoorbeeld dat een aantal vrienden van
mij uiterst betrouwbaar zijn. Maar dat geloof wordt in geen enkel geval bedreigd
wanneer ik ook goede bewijzen voor die betrouwbaarheid heb. Met andere woorden:
een bewijs voor bepaalde dingen, hoeft niet ten koste te gaan van het geloof dat
ik heb in bepaalde dingen. Dit geldt net zo zeer voor een christen die van
mening is dat Jezus uit de dood is opgestaan. Goede historische bewijzen die dat
geloof bevestigen hoeven in het geheel niet bedreigend te zijn voor het geloof
van de christen in de Opstanding van Jezus.
Er zijn ontzettend veel dingen in de wereld die we "geloven", en waar
we ook "bewijzen" voor kunnen geven, maar die bewijzen doen vaak niets
af aan het geloof dat we hebben in die dingen. Het is dan ook vreemd dat bij
religieuze zaken plotseling dit onderscheid ingevoerd wordt.
De
agnost zegt: misschien bestaat God, misschien niet, we weten het niet
De meeste mensen in onze cultuur zullen zich agnost noemen. Een agnost is
iemand die zegt dat we niet kunnen weten dat God bestaat. De agnost is dan ook
van mening dat we ons beter van een oordeel kunnen onthouden omtrent de vraag of
we kunnen weten dat God bestaat. Een agnostische houding is aantrekkelijk om in
te nemen, het lijkt erop dat je geen definitieve uitspraken doet over de
werkelijkheid, maar alles open laat. Toch is dit niet waar. Je kunt je
namelijk afvragen hoe de agnost weet, dat we niet kunnen weten dat God bestaat.
Namelijk als de agnost zegt dat zaken rondom God gaan over een gebied die zich
aan onze kenvermogens onttrekt, dan heeft hij daarmee een uitspraak gedaan over
de aard en reikwijdte van onze kenvermogens. Maar hoe weet de agnost dit, tenzij
hij voorbij die grens gaat? Het aanvaarden van de uitspraak dat er een voor ons
onkenbaar gebied van de werkelijkheid is, betekent direct dat dit gebied binnen
het veld van onze kennis komt te liggen, wat in tegenspraak is met het standpunt
van de agnost. Dus de agnost kan enkel iets zeggen over de onkenbaarheid van de
werkelijkheid, tenzij hij al weet hoe die werkelijkheid is, maar dan is ze niet
onkenbaar meer. Conclusie: een strikt agnosticisme is zelfweerleggend.
De bewijskracht van een
Godsbewijs
Wat de meeste mensen niet weten, is dat de uitgangspunten van een Godsbewijs
sterker zijn dan de uitgangspunten van de natuurwetenschap. Dat klinkt wat
ongeloofwaardig, maar het kan heel eenvoudig verklaard worden. De
natuurwetenschap is net als een Godsbewijs afhankelijk van ervaringskennis. Op
grond van onze ervaring ontdekken we patronen in de natuur en concluderen we dat
er zoiets als wetmatigheden bestaan. Godsbewijzen starten vanuit hetzelfde
principe, met dit verschil dat ze in het algemeen uitgaan van meer basalere
ervaringen dan de bewijzen van de natuurwetenschap. De natuurwetenschap werkt
vaak met modellen en theorieën die niet in de algemene ervaring gegeven zijn,
terwijl de meeste Godsbewijzen starten vanuit de meest directe ervaring, zoals
dat dingen veroorzaakt worden en er een eerste oorzaak moet zijn, dat de natuur
ontwerp vertoont, of dat objectieve morele waarden bestaan. De natuurwetenschap
moet vaak tussenstappen afleggen voordat ze bij de algemene ervaring uitkomt, de
Godsbewijzen niet. Daarom is het opvallend dat veel mensen zonder problemen de
uitgangspunten van de natuurwetenschap als evident accepteren, en op grond
daarvan ook haar conclusies, terwijl men bij een Godsbewijs plotseling erg sceptisch
wordt. Godsbewijzen staan qua bewijskracht sterker dan de natuurwetenschappelijke
bewijzen.
Het onvermogen van het
menselijk verstand
Volgens de neo-calvinistische theoloog en apologeet Cornelius van Til
(1895-1987) kunnen we los van de Bijbel niets weten over God. Het
menselijk verstand is door de zonde zo aangetast, dat ze uit zichzelf geen
waarheid meer kan ontdekken. Een Godsbewijs start juist vanuit de menselijke
ervaring waardoor het verstand uiteindelijk tot de conclusie komt dat God
bestaat. Volgens Van Til is het zo, dat wanneer de niet-christen op basis van zijn verstand kan ontdekken dat
God bestaat, dan zou dat betekenen dat zijn verstand door de zondeval
onaangetast is en de mens op dat punt autonoom is gebleven, en dat kan niet
volgens Van Til. De niet-christen zou het licht van de waarheid niet nodig
hebben om tot de erkenning van het bestaan van God te komen. Maar wanneer de
niet-christen tot een Godsbewijs komt, dan kan dit nooit de God van de Bijbel
zijn, maar een afgod die de mens met zijn eigen verstand geproduceerd heeft,
want de mens heeft immers een zondig en vervallen verstand zegt Van Til. En
hoe kan iemand met een vervallen en zondig verstand een ware conclusie bereiken
over de Heilige God? Van Til ontkent elke mogelijke gemeenschappelijke grond
waarop christenen en niet-christenen met elkaar kunnen redeneren over het bestaan
van God.
Het is dan ook opmerkelijk dat Van Til wél een christelijke apologetiek heeft,
met als doel de niet-christen tot het inzicht te brengen, dat de
christelijke wereldvisie de enige zinvolle is. Maar als het verstand van de
niet-christen het licht van de waarheid mist, hoe kan de christen, de niet-christen dan overtuigen van de waarheid van het christendom? Immers de
niet-christen zal met zijn zondige en vervallen verstand de argumenten moeten
begrijpen van de christen. Maar als de niet-christen de argumenten begrijpt, dan
heeft de niet-christen met zijn zondige en vervallen verstand waarheid ontdekt,
juist datgene wat volgens Van Til niet kan.
De invloedrijke theoloog Karl Barth (1886-1968) zei dat God zichzelf
alleen bekend kan maken aan de mens, en daarom de mens zelf niet in staat
is om iets over God te ontdekken, tenzij God hetzelf openbaart aan de mens. Het
menselijke verstand is zo aangetast door de zonde, dat ze van nature niets over
God kan ontdekken.
Zowel Cornelius Van Til als Karl Barth zijn met hun theologische opvattingen
rechtstreeks in tegenspraak met Romeinen 1:20. De apostel Paulus stelt dat geen
enkel mens zich kan verontschuldigen voor God, "want datgene wat van God
niet gezien kan worden Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de
schepping van de wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat niemand
een verontschuldiging heeft".
Verschillende volgelingen van Van Til en Barth haasten zich dan ook om ons erop
te wijzen dat de mens de waarheid vervangen heeft door de leugen, (Rom 1:25). De
mens onderdrukt door de zonde de waarheid. Dat de mens de waarheid kan onderdrukken en dit ook vaak doet is een gegeven,
maar dat is geen argument tegen de natuurlijke theologie an sich!
Immers, de tekst stelt in de eerste plaats dat de mens kan weten dat God bestaat
door middel van zijn natuurlijk verstand. Van Til en Barth zeggen dat dit niet kan, wat
rechtstreeks in tegenspraak is met de apostel Paulus. Dat er mensen zijn geweest
die vervolgens de waarheid vervingen door een leugen, zegt iets over hoe de
mens met de waarheid kan omgaan, maar niet dat hij met zijn verstand de waarheid
niet kan kennen. Eerder heb ik al gezegd dat er wel degelijk mensen mede door
een Godsbewijs tot geloof zijn gekomen, en dat er ook mensen zijn die ze niet
willen erkennen. De mens blijft een keuze houden om God te accepteren of niet te
accepteren, maar dat blijft met alles zo. Voor calvinisten is het overigens aardig
om te
weten dat Calvijn zelf positief was tegenover Godsbewijzen, in tegenstelling tot
zijn neo-calvinistische volgelingen die zich graag op hem mogen beroepen.
Slot
In mijn inleiding heb ik verschillende bezwaren tegen Godsbewijzen genoemd.
De eerste was dat ze irrelevant zijn omdat niemand er door overtuigd raakt. Deze
opvatting is onjuist, er zijn wel degelijk mensen door overtuigd geraakt. En er
zullen nog steeds mensen door overtuigd raken. Misschien is het zo dat weinig
mensen er door overtuigd raken in de omgeving van christenen, omdat deze
christenen er zelf niet overtuigd van willen zijn. Godsbewijzen hebben
zeggingskracht. Wanneer we weten dat ze qua bewijskracht sterker staan dan de
uitgangspunten van de natuurwetenschap, dan komen de Godsbewijzen in een heel
ander daglicht te staan. Daarnaast is het zo, dat de Godsbewijzen uitgaan van de
meest elementaire menselijke ervaring en ze het meest recht doen aan onze
natuurlijke intuïties. Romano Guardini sprak in dit verband over "het
kinetische karakter van de Godsbewijzen": de bewijzen zijn een natuurlijk
heenwijzen naar God.[1] Ook vanuit christelijk theologisch perspectief gezien
zijn er geen steekhoudende bezwaren tegen Godsbewijzen.
We moeten wel duidelijk voor ogen houden, dat een Godsbewijs ons tot het bestaan
brengt van een wezen dat we identificeren met God. Dit betekent dat een
Godsbewijs op zichzelf niet voldoende is om christen te worden. Maar wanneer we
tot de conclusie komen dat het bestaan van een God het meest redelijke is om te
accepteren, kunnen we wel gestimuleerd worden om te zoeken. Godsbewijzen zijn op die
manier prikkelend en dagen ons uit om verder te gaan. Ze kunnen een openheid
creëren.
Zo had ik onlangs op een studentenfeest een boeiend gesprek met een jonge
collega-filosoof over het bestaan van God, moraal en wetenschap. Hij vertelde
mij dat hij geen christen was, maar dat hij het uiterst moeilijk vond wanneer
hij theoretisch probeerde de dingen uiteen te zetten, om God daar niet bij te
betrekken, of om niet bij God uit te komen. Een Godsbewijs maakte twijfels bij
hem los. Het is zonder meer waar dat vervolgens de keus bij hem ligt, om die
twijfels toe te staan, of om er niet meer over na te denken, maar één ding was
duidelijk: een Godsbewijs fungeerde als intellectuele en psychologische prikkel.
Het appeleerde aan zijn verstandelijke vermogens, en vervolgens bracht het
onrust teweeg in zijn denken.
Het is natuurlijk altijd mogelijk dat iemand een Godsbewijs
accepteert, maar verder zijn schouders ophaalt, maar dat is ook mogelijk wanneer
iemand naar de kerk geweest is, of de Bijbel gelezen heeft.
Godsbewijzen overtuigen bepaalde mensen, en ze kunnen de christen steun tot
steun zijn ten tijde van intellectuele twijfels. Daarom zijn ze zinvol
Noot
[1] Romano Guardini, Die Sinne und die religiöse erkenntnis, Würzburg, 1950.
Copyright © 2000, Jacques van der Meer, Tilburg
Aantal bezoekers sinds 3 april 2000:
Pagina Layout: Copyright ©
1998-2000 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 3 april 2000
Pagina bijgewerkt op:
Algemene disclaimer:
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek
(verder aangeduid met: "de stichting") om
wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de
evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te
geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz.
vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting.
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische,
irrationele, bijgelovige, occulte, enz.) eigenschappen aan bepaalde groepen,
stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om
stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen.
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat
de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen.
Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en
de
stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.