actueel36b.gif (1487 bytes)

1999

 

Navigatietips:   als u tot deze pagina toegang kreeg via een link van buitenaf (bijv. via een search engine), dan kunt u hier de nederlandse homepage van de stichting vinden

Algemene disclaimer: zie onderaan

Op onze engelstalige site zijn meer niews te vinden (bij de afdeling "events".)

 

Overzicht:

 

 

 

 



1999



 

Descartes: Atheïst of Apologeet?

(...) Door tijdgenoten, en ook door hedendaagse auteurs, is Descartes wel afgeschilderd als een atheïst en Pascal beschouwde hem als een deïst. Maar niets is minder waar. Descartes komt bijvoorbeeld met een bewijs voor het bestaan van God. Hij zegt zelfs dat hij het bestaan van God zekerder acht dan het bestaan van zijn lichaam. Voorts is hij van oordeel dat zowel materiële dingen als geestelijke wezens geen moment zonder de bijstand van God kunnen bestaan. Atheïsten en deïsten die zo denken, kom je niet vaak tegen!  (...)

Descartes wordt ook vaak afgeschilderd als een rationalist en men zou op grond hiervan kunnen denken dat Descartes alleen maar over God wil spreken in zoverre de rede dat toelaat. Maar ook dat is niet waar. In zijn werk over de principes van de filosofie schrijft hij bijvoorbeeld: „Als een belangrijke regel moet in ons geheugen worden ingeprent dat de dingen die ons door God zijn geopenbaard als de meest zekere van allemaal moeten worden aangenomen. Ook al schijnt het meest heldere en evidente licht van de rede ons misschien iets anders te suggereren, moet toch alleen aan de goddelijke autoriteit geloof worden gehecht – eerder dan aan ons eigen oordeel.” 

Apologeet

Er valt zelfs iets voor te zeggen om Descartes te beschouwen als een apologeet van het christelijk geloof. Het christelijk geloof is volgens Descartes ondenkbaar zonder geloof in het bestaan van de ziel. Descartes' beroemde en veel gesmade dualisme van lichaam en geest, van uitgebreide substantie en denkende substantie beoogt mede overeind te houden dat de mens niet identiek is aan zijn lichaam maar een ziel heeft (of is) en dat een mens, anders dan vliegen of mieren, inderdaad „na dit leven iets te hopen of te vrezen” heeft. 

Descartes' dualisme is uiting van de overtuiging dat de mens meer is dan materie. Descartes is van oordeel dat de ziel niet uit de materie kan zijn voortgekomen maar afzonderlijk moet zijn geschapen. En het interessante is dat Descartes voor zijn dualisme ook argumenten geeft – argumenten die mijns inziens sterker zijn dan veel hedendaagse naturalistische filosofen denken. Bovendien zijn de argumenten voor het naturalisme zelf buitengewoon zwak. 

Gelet op de vaagheid, duisterheid en onduidelijkheid die veel hedendaags filosoferen kenmerkt, zou ik wel willen dat meer filosofen zich zouden spiegelen aan de helderheid en duidelijkheid die Descartes nastreefde. Een van de regels die Descartes zichzelf stelde, luidde: „nooit iets voor waar aan te nemen waarvan ik niet zelf de waarheid op evidente wijze zou inzien, dat wil zeggen zorgvuldig te vermijden overhaast of op grond van vooroordelen te oordelen en in mijn oordeel niets anders te betrekken dan wat zich zo helder en zo welonderscheiden aan mijn geest zou voordoen, dat ik er op geen enkele wijze aan kon twijfelen.” (...)

Willem van Oranje

Ik zeg niet dat er geen problemen zijn met deze regel. Die zijn er wel. Want als men hem consequent hanteert, kunnen we ook niet voor waar aannemen dat Willem van Oranje door Balthasar Gerards is vermoord. Immers, dat de Vader des Vaderlands vermoord is, zien we niet op evidente wijze in. We geloven dat dit zo is op basis van getuigenis dat we nooit volledig kunnen controleren, maar dat toch aannemelijk is. Niettemin: de passie voor helderheid, duidelijkheid en overzichtelijkheid die uit de regel spreekt, lijkt me nu meer dan ooit gewenst. (...)

Gedeelten uit de boekrecensie van René van Woudenberg, Reformatorisch Dagblad, 17 nov. 1999, blz. 24

 


Proefschrift over Godskennis bij Suárez en Descartes

LEIDEN – Godsbewijzen mogen we niet afschrijven, ook al laten velen zich er niet door overtuigen. De poging van christelijke theologen om kosmologische Godsbewijzen (die het bestaan van God bewijzen uit de schepping) te formuleren, ligt inhoudelijk in het verlengde van Paulus' woorden in Romeinen 1:19 en 20.

Dat zegt drs. Aza Goudriaan. Vandaag promoveert hij in Leiden op een studie over de filosofische Godskennis van de jezuïtische filosoof Francisco Suárez en de filosoof René Descartes. Goudriaan analyseert hen in samenhang met hun gereformeerde critici én volgelingen. Het zijn intrigerende personen die Goudriaan (30) met elkaar vergelijkt. Zo'n vier jaar werkte hij in Leiden als oio (onderzoeker in opleiding) aan dit onderzoek. Prof. dr. H. J. Adriaanse en prof. dr. Th. Verbeek (Utrecht) zijn de promotores. Eerder studeerde de promovendus theologie aan de universiteiten van Leiden en van München, waar hij bij de Duitse theoloog W. Pannenberg een scriptie over de Nederlandse cartesiaan Heidanus schreef. Goudriaan hoopt volgend jaar enkele geschriften uit te geven die de 17e-eeuwse gereformeerde theoloog Revius tegen Descartes schreef.

De filosofen die Goudriaan bestudeerde, waren in hun tijd zeer invloedrijk. Suárez (1548-1617) schreef een systematische metafysica (leer aangaande het zijnde en de eerste principes), die al snel meer dan twintig drukken kreeg en ook aan Duitse en Nederlandse protestantse universiteiten invloed had. (...)

Goudriaan onderzocht vooral twee vragen: Hoe komt volgens Suárez en Descartes filosofische Godskennis tot stand? En: Hoe houden zij rekening met Gods onbegrijpelijkheid? „Suárez houdt er nog aan vast –hoewel minder duidelijk dan Thomas van Aquino– dat God vanuit de schepping gekend wordt. Daarmee breekt Descartes radicaal. In zijn filosofie wordt God uitsluitend vanuit de menselijke rede gekend. Verder schreef Suárez aan de natuurlijke Godskennis van de mens minder hoge kwaliteiten toe dan Descartes. Je zou kunnen zeggen dat Suárez meer ernst maakt met het oneindige onderscheid tussen God en mens.”

„Gereformeerde theologen beschouwden de jezuïet Suárez positief-kritisch: kritisch, vooral omdat hij jezuïet was; en toch ook positief, vanwege zijn uiteenzettingen van filosofische kwesties of van christelijke leerstukken waarover met Rome geen conflict bestond. Voetius zei van Suárez zelfs: „Waar hij goed is, daar is niemand beter.”

De kloof tussen de gereformeerden en Descartes was veel groter. „Descartes' filosofie brengt diverse inhoudelijke veranderingen in de christelijke dogmatiek met zich mee. Bij sommige van zijn opvattingen over Gods wezen en eigenschappen vervaagt de oneindige afstand die er tussen God en mens is. Descartes houdt minder dan Suárez rekening met de Bijbel. Suárez stelt de filosofie meer in dienst van de theologie.”

Wat is het verschil tussen filosofische en theologische Godskennis?
„Theologische Godskennis berust vooral op de Bijbel, terwijl filosofische Godskennis ook buiten de Bijbel om ontstaat. Dan gaat het om Godskennis uit de schepping. Romeinen 1:20 stelt dat Gods onzienlijke dingen uit de schepselen worden verstaan, zowel Zijn eeuwige kracht als Zijn Goddelijkheid. En in Romeinen 2:15 zegt Paulus dat heidenen „het werk der wet” in hun hart geschreven hebben. Dat staat niet los van een ingeschapen Godsbesef. Als je de filosofie beschouwt als een breed toegankelijke vorm van denken, dan kan ook de Godskennis daarin aan de orde komen. Daarom is altijd gewezen op het belang van de natuurlijke theologie, bijvoorbeeld voor de apologetiek.” (...)

Gedeelten uit het artikel van K. van der Zwaag, Reformatorisch Dagblad, 11 nov. 1999, blz. 2

 


Kinneging over mens & deugd - 16 oktober 1999

 

Hij staat te boek als een gezaghebbend VVD-ideoloog, maar is veeleer conservatief dan liberaal. Met genoegen en herkenning leest dr. Andreas Kinneging de ”Bezwaren tegen de geest der eeuw” van Isaäc da Costa. Wetenschappelijke studie bracht de Leidse rechtsfilosoof tot het inzicht dat de mens van nature helemaal niet goed is, maar een slechterik van de bovenste plank.

(...)

Als Kinneging zelf tien jaar geleden lid van de Tweede Kamer zou zijn geworden, dan was hij een liberale vrijheidsdenker geworden met een (in moreel opzicht) optimistisch mensbeeld, zoals de meeste VVD'ers. Als VVD-ideoloog publiceerde hij destijds voor de Telderstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD. Maar Kinneging werd geen kamerlid. Hij studeerde door, onderzocht de diepere dingen van het leven, proefde de tijdgeest en herontdekte een oude wetmatigheid: „De mens is van nature slecht, onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.”

„Je ziet dat overal om je heen”, zegt Kinneging. „Ook bij jezelf. Je gaat voortdurend de mist in. Elke dag is er weer het falen en is bekering nodig. De mens is een giftige bron, zoals de Heidelberger Catechismus het zegt.”

Het is geen exclusief calvinistische belijdenis om te zeggen dat de mens van nature een grote slechterik is, meent Kinneging. „Het is zelfs niet bij uitsluiting christelijk erfgoed. De slechtheid van de mens is een kernpunt in de leer van Augustinus, maar eveneens een uitgangspunt van de antieke Griekse en Romeinse traditie. Sterker nog, het is een van de meest wezenlijke inzichten die in de grote traditie van het westerse denken is overgeleverd. Al vóór Plato komt het verhaal van Hercules voor, die moet kiezen tussen het brede en aantrekkelijke pad van de ondeugd en het smalle, lastige en moeilijke pad van de deugd. Daar speelt dus al de gedachte van de geneigdheid tot het kwaad.”

Paus Gregorius de Eerste gaf aan die geneigdheid in ongeveer 600 na Christus voor het eerst een concrete uitwerking. In een commentaar op het bijbelboek Job verdeelde de kerkvader het kwaad in zeven hoofdzonden. „Kardinale ondeugden”, noemt Kinneging ze. „Moeders die diverse dochters baren.” De indeling van Gregorius gaf Kinneging het begrippenkader dat hij nodig had om de slechtheid van de mens daadwerkelijk te zien. „Het is met deze dingen zo: het ligt eigenlijk allemaal voor je voeten, je hebt het altijd al geweten. Maar je bent er ziende blind voor. Pas als je het begrippenkader vindt, kun je het benoemen en gaat je een licht op.”

Hoogmoed, hebzucht, wellust, toorn, gulzigheid, afgunst en traagheid. Zeven vreselijke moeders met vele vreselijke dochters. Kinneging: „Hoogmoed staat tegenwoordig vooral bekend als eigenwaan, trots, arrogantie, inbeelding, verwaandheid, hooghartigheid, zelfingenomenheid. Hebzucht is verwant aan gierigheid, vrekkigheid, inhaligheid. Wellust is niets anders dan geilheid, hitsigheid, bronstigheid. Toorn uit zich als wrok, rancune, verbolgenheid, woede, verontwaardiging. Gulzigheid wordt vanouds gedefinieerd als onmatigheid inzake voedsel en drank. Afgunst is verbonden met jaloezie en leedvermaak. En met traagheid wordt ten slotte bedoeld: inertie, luiheid, ledigheid, slonzigheid, onverschilligheid.”

Kinneging betreurt het dat de reformatoren Luther en Calvijn deze concrete benoeming van ondeugden en deugden niet hebben overgenomen. „Vanuit een zekere aversie tegen de scholastiek hebben ze ook waardevolle inzichten overboord gegooid. Hun leer over de zonde heeft daardoor een wat abstract karakter gekregen. Ze geeft geen aanknopingspunten om in het alledaagse leven de slechtheid van de mens te onderkennen.”

Tegenover de ondeugden onderscheidt Kinneging in navolging van de augustijnse traditie zeven deugden: voorzichtigheid, matigheid, rechtvaardigheid, moed, geloof, hoop en liefde. „Door zich toe te leggen op die deugden kan de mens zijn aangeboren kwade aandriften temperen en soms wellicht zelfs smoren. De deugden vormen samen de sleutel tot een gelukkig leven.”

U noemt de deugden de sleutel tot het geluk. Dat is toch iets heel anders dan het belijden van de Heidelberger Catechismus?

„Ik geloof niet dat er veel verschil is. De leer van de Heidelberger Catechismus beoogt geen doemdenken. Dankzij de genade Gods is de mens niet gedoemd tot het kwade, hij is er slechts toe geneigd. Doemdenken past niet in de bijbelse traditie, die in belangrijke mate ook een ethische traditie is, met als kern de tien geboden. God heeft de mens daarmee opdrachten gegeven, normen om naar te leven. Hij dient zijn best te doen. Als de mens gedoemd was tot het kwade, zou dat alles geen zin hebben.”

U spreekt telkens over God. Gelooft u in een persoonlijke God?

„Volgens mij is alle getheologiseer over God in wezen hoogmoedig”, meent Kinneging. „Als mens kun je jezelf niet verheffen boven de zijnsorde om eens uit te leggen hoe de Schepper van die orde in elkaar zit. Wij weten niet vanwaar we komen en waar we naartoe gaan. God is het mysterie dat boven de zijnswerkelijkheid staat. Wij kunnen slechts de schepping, de zijnswerkelijkheid, doordenken en daarin bepaalde wezenstrekken leren onderscheiden. Bijvoorbeeld de wet van Newton, de zwaartekracht, maar ook de wet van de ziel, de natuurlijke geneigdheid tot alle kwaad.”

U zegt: Die slechtheid zie ik overal om me heen en ook in m'n eigen ziel. Tegelijkertijd signaleert u dat het uitgangspunt van de slechtheid van de mens in vergetelheid is geraakt. Het gros van de mensen ziet die slechtheid kennelijk niet. Hoe kan dat?

„Een beroemd auteur, die in de loop van zijn leven christen is geworden, heeft eens gezegd dat de leer van de geneigdheid tot het kwade het gemakkelijkst bewijsbare denkbeeld van het christendom is, maar tegelijk ook het voor de mens minst acceptabele. Als er iets is wat we van nature niet willen horen, is het namelijk dat wel. De mens omarmt liever de leer van de eigen goedheid, niet omdat die realistisch is, maar omdat die zo sterk appelleert aan onze eigenliefde en zo'n enorme geruststelling met zich meebrengt. De waarheid is te hard.”

De maatschappelijke gevolgen van de ontkenning van het innerlijke kwaad zijn groot: „Chaos in de ziel en in de samenleving.” Kinneging: „Men gaat het geluk in de verkeerde hoek zoeken. Men zoekt genot, geld, eer, macht. Men is slaaf van zijn behoeften, onder het motto zichzelf te zijn. Men denkt dat dit het hoogst haalbare is, de zin van het leven. Maar we kunnen het ons niet permitteren om onszelf te zijn, omdat er zoveel rottigheid in ons zit.”

Kinneging geeft toe dat je op een vreemde manier gelukkig kunt zijn door „van sensatie naar sensatie te leven.” „Het geeft absoluut een zekere bevrediging. Als de volgende sensatie maar snel genoeg komt, dan gaat het wel.” Toch blijft het naar zijn mening een „schrale, oppervlakkige, onrustige en onstabiele vorm van geluk.” Voorzover zo'n leven al is vol te houden: „Niemand kan tot het einde toe van hoogtepunt tot hoogtepunt blijven gaan.”

Kerkvader Augustinus is het sprekende voorbeeld, aldus Kinneging. „Hij brak uiteindelijk resoluut met een leven vol van de ondeugden. Dat die het ware geluk niet geven, heeft hij zelf ondervonden. Dat is goed te lezen in zijn ”Bekentenissen”. Het hart van Augustinus vond pas rust in God.”

Volgens Kinneging kan de overheid op het gebied van ethiek en moraal lang niet zoveel als velen denken. „De overheid kan de cultuur niet veranderen, zij is daarvan zelf de resultante”, aldus de Leidse hoofddocent. „Het zijn in de eerste plaats de kerken en de gezinnen die persoonlijke morele discipline kunnen en moeten bevorderen. De ontkerkelijking van Nederland is daarom zeer zorgelijk.” Zelf is Kinneging op zoek naar een kerk waar hij zich na vele jaren onkerkelijkheid thuis kan voelen. „Ik ben momenteel preken van de Haagse hervormde predikant Van Dongen aan het lezen.”

Naast de kerk is het traditionele gezin van man, vrouw en biologische kinderen de meest fundamentele, meest basale institutie voor orde in de samenleving en in de ziel, meent Kinneging. „Het traditionele gezin is de pijler waarop iedere gezonde samenleving rust. Dat betekent niet dat iedereen per se moet trouwen en kinderen krijgen; sommige mensen passen door aanleg en geaardheid gewoon niet in deze figuur. Maar dat doet niet af aan de bijzondere positie van het gezin.”

„Gelijkstelling van andere levenswijzen en samenlevingsvormen met het traditionele gezin, zoals bijvoorbeeld het homohuwelijk, is daarom niet juist. Zoiets miskent en verhult de speciale positie en taak van het traditionele gezin in de samenleving.”

Het paarse kabinet wil niet alleen het homohuwelijk mogelijk maken, maar is tegelijkertijd bezig de abortus- en euthanasiewetgeving verder te verruimen. „Wanneer de vraag aan de orde komt of er geaborteerd moet worden of niet, dan is de situatie eigenlijk al hopeloos”, wil Kinneging bij het onderwerp abortus van tevoren gezegd hebben. „Als je de abortus verbiedt, heb je te maken met een vrouw die tegen haar zin moeder wordt. Als je de abortus toestaat, maak je leven dood. Welke van de twee mogelijkheden je ook kiest, beide zijn slecht. Daarom moet eerst dit gezegd: laten we strijden voor de deugd van de kuisheid, want kuisheid voorkomt dat men voor het dilemma komt te staan. De steeds verdergaande seksualisering is vanuit dit oogpunt natuurlijk een ramp.”

Waar de vraag om abortus zich concreet voordoet, wil Kinneging uitgaan van „de heiligheid van het leven.” In dit verband citeert hij de paus, die vindt dat zelfs als er sprake is van verkrachting, niet moet worden geaborteerd. Kinneging: „In Nederland is deze uitspraak weggehoond, maar hoe tragisch het ook is, het is voor mij evenmin zonder meer duidelijk dat een onschuldig kind de doodstraf moet krijgen voor de walgelijke misdaad van zijn vader.”

Hetzelfde geldt wat Kinneging betreft voor de wetsvoorstellen met betrekking tot euthanasie. „We moeten oppassen voor onverschilligheid en desinteresse. In de discussie moet de heiligheid van het leven vooropstaan, samen met deugden als de zorg voor een zieke vader of een stervende moeder. Daarom moet euthanasie volgens mij in principe strafbaar en onder de toetsing van het openbaar ministerie blijven.” Toch is de Leidse hoogleraar op dit punt niet zo rooms als de paus. „Bij abortus gaat het om het leven van iemand anders, van het ongeboren kind. Bij euthanasie gaat het om je eigen leven. Daar ligt voor mij toch een verschil. Ik kan euthanasie niet ten principale en voor honderd procent afwijzen.”

Des te krachtiger ageert Kinneging tegen het kabinetsvoornemen om kinderen in de leeftijd van 12 tot 16 jaar zelfbeschikkingsrecht te geven. Wanneer dat wettelijk wordt vastgelegd, kunnen zij tegen de wil van hun ouders om een levensbeëindigende ingreep vragen. Kinneging: „Daarmee elimineer je de gedachte van het gezin als een welhaast mystieke eenheid. Het kind wordt gezien als drager van rechten, het gezin als iets wat gebaseerd is op het contractenrecht. Daardoor fragmenteert het gezinsverband. We zullen in de nabije toekomst nog meemaken dat kinderen hun ouders juridisch aanspreken op het niet of niet naar behoren nakomen van hun contractuele zorgverplichtingen.”

Homohuwelijk, abortus en euthanasie: de voorstellen van het kabinet zijn in de optiek van Kinneging maar „kleine onderdeeltjes van een heel groot historisch proces.” „Ik bedoel het proces van de radicale individualisering, dat al heel lang gaande is. De opvattingen van de jaren zestig en zeventig, die in wezen nog steeds dominant zijn, hebben dit proces enorm voortgestuwd. Sedert die tijd wordt het huwelijk meer en meer gezien als een vorm van contract. Tegenwoordig zou je het familierecht haast kunnen afschaffen en het vennootschapsrecht kunnen toepassen. Zo ver zijn we.”

Dat proces van individualisering is een rechtstreeks gevolg van de Franse Revolutie. Kinneging: „Ik heb enkele jaren geleden het boek ”Bezwaren tegen de geest der eeuw” van Isaäc da Costa gelezen. Ongelofelijk. Het is al meer dan 150 jaar geleden geschreven, maar het had gisteren kunnen zijn. Zo actueel.”

(...)

 

Uit het interview door P. Chr. van Olst, 'Herontdekking van de deugden',   Reformatorisch Dagblad, 16 okt. 1999.

Zie ook:

 

 


Brits overheid erkent invloed gebed

Het Britste instituut voor opleidingen in de gezondheidszorg (HEA) erkent dat er verband bestaat tussen gebed en verbeterde geestelijke gezondheid. Dat blijkt uit een rapport naar de samenhang tussen christelijk geloof en geestelijke gezondheidszorg. (...) Volgens HEA-woordvoerder Gary Ward is religiositeit door artsen al te vaak verwaard met symptomen van mentale aandoeningen. Inmiddels is gebleken dat religieuze overtuiging paitënten juist ten goede komen. "Kerkgang, gebed en bijbellezing kan net zo belangrijk zijn als medische behandeling", aldus Ward. (...) "Het is belangrijk dat mensen in de geestelijke gezondheidszorg erkennen dat de religieuze en spirituele overtuigingen van hun patiënten een belangrijke alternatieve bron voor genezing en steun kunnen betekenen."

Katholiek Nieuwsblad, 15 okt. 1999, blz. 7.

 


Mgr. Punt over de neergang van Europa - 8 okt. 1999

Wat is Europa zonder christendom? Die vraag stelde mgr.dr. J.M. Punt vorige week in een lezing bij de vijfde internationale conferentie van Eurodefense in het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. Hieronder drukken wij de tekst van zijn lezing af.

Europa worstelt met zichzelf en z'n identiteit. Die identiteit is eeuwenlang, vrijwel vanaf de Romeinse tijd, bepaald door de christelijke wereld- en levensbeschouwing en de daarmee samenhangende waarden- en normenstructuur. Die identiteit is niet weg, maar wel vervallen. We moeten hierbij onderscheid maken tussen Oost- en West-Europa. Het Oosten heeft een eigen ontwikkeling gekend, zeker in deze eeuw. Zeventig jaar is door het communistisch-atheïstisch systeem op veel plaatsen met ongekend sluw en bruut geweld geprobeerd de traditionele christelijke identiteit met wortel en tak uit te roeien. In Tsjecho-Slowakije b.v. werden na de inlijving in het Oostblok in een nacht alle priesters en religieuzen in het land opgepakt, gedood, gemarteld of verdwenen voor vele jaren naar de concentratiekampen.

Na de ineenstorting van het communisme is gebleken hoe diep Europa in het christendom geworteld was. In snel tempo is de orthodox-christelijke kerkstructuur weer uit de as herrezen. De patriarch van Georgië , Ilja II, vertelde mij onlangs over de sterke opleving van het christelijk leven in zijn land. De kerken zitten vol met vooral jonge mensen. Oost-Europa zoekt z'n identiteit grotendeels weer in de traditie.

Revolutie

In West-Europa ging het anders. Zij heeft die brute openlijke aanval op haar christelijke identiteit niet gekend. Ook het nazisme heeft die niet echt kunnen raken. De omslag in West-Europa kwam pas in de jaren '60. Toen gebeurde er van alles tegelijk. De economische opbloei met de massale toestroom van gastarbeiders met hun eigen niet-christelijke religieuze en culturele identiteit ; de informatie-explosie en uitwisseling met andere volken, culturen, religies; technische en wetenschappelijke ontwikkelingen die de plausibiliteit van Bijbel, geloof en Kerk onder druk leken te stellen; en niet te vergeten de 'culturele revolutie' van de jaren '60.

Ikzelf ben een kind van die generatie. Misschien herinnert u het zich nog: hoe de provo's, Dolle Mina's, hippies, flower people elkaar afwisselden in het gemeenschappelijk streven naar doorbreking van taboes, naar bevrijding van traditionele waarden- en normensystemen, naar bevrijding uiteindelijk van de christelijke moraal. De revolutionaire geest van de jaren '60 is inmiddels uitgedoofd, maar de breuk met veel waarden en normen uit het verleden is doorgegaan en heeft ook de massa's bereikt. We zijn nu beland in een situatie waarin velen van hun christelijke wortels zijn losgeraakt, sommigen er met één been in staan en met één been daarbuiten. Anderen vermengen het met gedachtegoed uit allerlei andere tradities en culturen. We zijn in een 'cultureel schemerland' terechtgekomen.

Christelijk fundament

Net als Oost-Europa is ook West-Europa te diep gevormd door het christendom om daar echt los van te kunnen komen. Er zijn aanzetten voor een kentering. Het plant zich ook voort in allerlei humane doelstellingen en strevingen, maar zonder echte cohesie. Europa heeft op dit moment weliswaar een redelijke welvaart, geordende politiek, sociale en veiligheidsstructuren maar tegelijk draagt zij honderden miljoenen mensen in zich die geen duidelijke levensbeschouwing meer hebben, geen helder waarden- en normensysteem. En ook weinig echte idealen. Dat is voor Europa een existentieel probleem en uiteindelijk ook een veiligheidsprobleem.

De codewoorden van onze tijd - multi-culturaliteit, pluriformiteit, tolerantie - zijn onvoldoende basis voor een Europese identiteit, samenhang en sterkte. Het zijn veeleer gedragsregels, die formuleren hoe respectvol om te gaan met verschillen in culturen en overtuigingen. Maar het zegt niet waar we als Europa wel voor staan. Wat is ons als Europeanen dierbaar, heilig? Waarvoor zijn we bereid te vechten, of zelfs ons leven te geven? Een cultuur die dat niet meer kan verwoorden zal uiteindelijk in zichzelf inzakken. Een cultuur kan uiteindelijk niet leven van welvaart, veiligheid en sociale gedragsregels alleen, maar heeft idealen nodig. Vooral jonge mensen hebben idealen nodig. Jonge mensen hebben recht op grootse idealen, idealen zonder voetnoten, voor zichzelf en voor de wereld. Daar ligt hun kracht en die kracht heeft Europa nodig. Die idealen zijn er te weinig.

Kernprobleem

Met de gemeenschappelijke culturele identiteit zijn ook de gemeenschappelijke idealen grotendeels verdwenen: de religieuze idealen, die eeuwenlang miljoenen mensen hebben geïnspireerd. Het zijn de politieke idealen, van vrijheid, gelijkheid en democratie die voor een groot deel verwerkelijkt zijn. Ze houden geen echte fascinatie meer in voor jonge mensen. Evenmin als economische idealen van meer groei en welvaart, of idealen van technische en wetenschappelijke vooruitgang, die vaak verbonden zijn met huiver: genetische manipulatie, Big Brother.

We zien dat velen zich terugtrekken op privé-idealen, de carrière, het huis, de auto. Maar dat zijn idealen waar uiteindelijk het hart van een mens niet van kan leven, die ook een volk of gemeenschap niet kunnen dragen. Jonge mensen, beroofd van hun idealen, die geen weg meer vinden voor hun edelmoedigheid, enthousiasme en dadendrang zijn een kernprobleem voor Europa.

Leegheid

Zinloos geweld, criminaliteit, verslaving, hedonisme zijn slechts de symptomen. In een lezing enkele maanden geleden heeft de paus hierop gewezen. Hij wijst daarin op de "ontworteling en anonimiteit", die de westerse, vooral urbane, cultuur met zich brengt. Dat leidt tot "verlies aan identiteit en van bewustzijn van menselijke waardigheid". "Het resultaat", zegt hij, "is vaak het geweld". In het centrum van dit geweld ziet hij een "diepliggende ontgoocheling": "De westerse urbane cultuur belooft de mensen zoveel en geeft ze zo weinig". "Dit gevoel van ontgoocheling is verbonden met verlies van vertrouwen in de instituties van politiek, justitie, opvoeding, maar ook van Kerk en gezin. In zo'n wereld, een wereld van de grote afwezigheden, lijkt de Hemel gesloten (Jes. 46, 1) en God ver weg te zijn. Het wordt steeds meer een seculiere wereld, een eendimensionale wereld, die al te veel mensen als een gevangenis ervaren. In deze 'stad van de mens' zijn wij geroepen de 'stad van God' op te bouwen!" Waar de paus hier eigenlijk op wijst is dat we de grote sociale problemen van deze tijd in Europa niet in de greep krijgen met alleen politieke of maatschappelijke maatregelen, maar dat Europa weer een identiteit nodig heeft met geestelijke spirituele dimensies.

Klimaat

Dat is geen vrome taal, uit eigen belang van de Kerk, maar een existentiële noodzaak. Want zonder een blik die verder reikt dan de grenzen van aarde en tijd, verschrompelt de mens, verkwijnt z'n morele kracht en zakt hij weg in het hier en nu. Alleen vanuit het perspectief van toekomst en eeuwigheid kan een mens boven zichzelf uitstijgen, vindt hij kracht om idealen na te streven die verder gaan dan geld, goed of comfort om een mens te zijn zoals God het bedoeld heeft. Waarden, normen en idealen, die Europa zo nodig heeft, kunnen we niet bedenken of organiseren. Ze ontspruiten alleen aan een levens- en wereldbeschouwing, aan een visie op mens, leven en dood, aan de hoop op een betere wereld, aan het geloof dat God en het goede sterker zijn dan alle kwaad en mislukking van mensen. Zonder de eerbied voor God, verdwijnt uiteindelijk ook de eerbied voor de mens, voor het leven, voor de natuur.

Hier ligt een opdracht niet alleen voor de kerken, maar ook voor de politiek in Europa. De opdracht om een klimaat te scheppen waarin idealen kunnen gedijen en het grote menselijke kapitaal dat Europa heeft - de kennis, de daadkracht en vooral de edelmoedigheid van zo velen - tot ontplooiing kan komen. Een klimaat waarin de eerbied voor de natuur kan gedijen, en grenzen gesteld worden aan alle uitbuiting en roofbouw. Een klimaat waarin de eerbied voor het leven kan gedijen, vooral waar het bedreigd is, het weerloze leven, het ongeboren leven, het gehandicapte leven, het schijnbaar onbenutte leven en niet het omgekeerde. Een klimaat waar de eerbied voor de mens kan gedijen, vooral de verdrukte en vervolgde mens, in wiens bescherming Europa nog steeds sterk is, maar ook de eerbied voor de waardigheid van de mens in z'n lichamelijk zijn en grenzen te stellen aan de schaamteloosheid van die onze cultuur in z'n greep houdt en haar in haar wezen bedreigd. Een klimaat waarin de eerbied voor God kan gedijen, welke weg een mens daar ook voor kiest en grenzen te stellen aan de profanisering van het maatschappelijk leven.

leder mens heeft het recht op z'n eigen weg, ook z'n eigen geestelijke weg, maar voor mij is er geen werkelijk alternatief voor Europa dan het christendom. Het christendom heeft Europa groot gemaakt, het is de mortel waarmee het huis Europa is gebouwd. Als de mortel vergaat zal het huis instorten. Als het lukt het huis opnieuw met spiritueel-christelijke mortel te voegen, zal het sterker worden dan ooit en heeft het ongekende kansen, ook in het 3e millennium.

 

De auteur is bisschop van het militair ordinariaat en apostolisch administrator van het bisdom Haarlem.

Toespraak van Mgr. Punt, 'Als de mortel maar goed is' , Katholiek Nieuwsblad, 8 okt. 1999

 

Zie ook:

 


Mgr. Tauran pleit voor christelijke ziel Europa - 8 okt. 1999

 

(...) Tenslotte ging mgr. Tauran in op de centrale Europese waarde: haar christelijke ziel. Om die reden verzet de Kerk zich tegen ieder streven de godsdienst "op te sluiten in de sacristie", dat wil zeggen in de privé-sfeer. Op dit punt heeft de paus in het Europees Parlament krachtige taal gebruikt: "Het is mijn plicht om sterk te benadrukken dat als het religieuze en christelijke fundament van dit werelddeel in zijn rol van ethische inspiratie en zijn sociale uitwerking ooit gemarginaliseerd zou worden, niet alleen de erfenis van het Europese verleden ontkend zal worden, maar ook de toekomstige waardigheid van de individuele Europeaan - en werkelijk alle Europeanen, gelovigen evengoed als ongelovigen - ernstig zal worden aangetast." (...)

Katholiek Nieuwsblad, 8 okt. 1999, blz. 15.

 


Europa sterft uit - 10 sept. 1999

Europa stevent af op een record aantal 60-plussers, op halvering van het percentage werkenden en een afname van de bevolking met 20 procent. Veranderingen die dramatische gevolgen zullen hebben voor onze kinderen.

Bijna vijfhonderd statistici uit heel Europa bogen zich vorige week in het Nederlands Congrescentrum in Den Haag over de verwachte bevolkingsontwikkelingen op ons continent gedurende de komende vijftig jaar. Wat zullen de effecten zijn van vergrijzing, van het dalend aantal geboorten, van de instroom van migranten? Dat waren leidende vragen die de deelnemers elkaar stelden. (...)

Afname bevolking

In heel Europa neemt de (eigen) bevolking nu al af. Uitzondering vormt Ierland, waar volgens de verwachtingen de komende vijftig jaar de bevolking met de helft zal toenemen. Het aantal kinderen elders ligt onder het vervangingsniveau van 2,1. Italië en Spanje (twee katholieke landen!) staan op 1,2 en zullen iets stijgen. Oost-Europa zal dalen tot 1,1! Iedere vrouw daar zal minstens één kind meer moeten krijgen om de bevolking op peil te houden… 

Het is waarschijnlijk dat in het Westen het korten op kinderbijslag het aantal kinderen negatief beïnvloed heeft. Aan de andere kant leveren overheidsmaatregelen zoals meer crèches en ouderschapsverlof nauwelijks positief effect op. 

In West- en Noord-Europa zorgt immigratie van buiten Europa momenteel voor compensatie. Allochtonen zorgen ervoor dat de bevolking nog iets groeit. Maar dat effect is tijdelijk. Over een 35 jaar zal het aantal kinderen per vrouw (nog) lager liggen dan nu, zo is berekend. Volgens het meest waarschijnlijke en tevens meest zorgwekkende scenario ligt het aantal bewoners van heel Europa over 50 jaar 20 procent lager dan nu. Zowel economisch als wat zorg voor ouderen betreft is zo'n ontwikkeling dramatisch. Met name voor Oost- en Centraal-Europa, gebieden die voor het grootste deel van die daling verantwoordelijk zijn. Daar wordt een halvering van het aantal werkenden verwacht. Dat komt door een lager aantal geboorten en een hoger aantal emigranten. De daling van het aantal beschikbare arbeiders zal leiden tot hogere lonen, tot inflatie, tot afname van investeringen en het wegtrekken van hoger opgeleiden. Een neerwaartse spiraal die tot armoede en sociale chaos kan leiden. De kloof tussen rijkdom in het Westen en armoede in het Oosten zal door die ontwikkeling steeds groter worden.

Vergrijzing

(...)  De verhouding tussen werkenden en ouderen die onderhouden moeten worden, zal de komende vijftig jaar sterk verslechteren. In Zuid-Europa en in de vroegere communistische landen zal het aantal werkenden (20 tot 60 jaar) ten opzichte van 60-plussers met de helft afnemen, zoals boven al aangegeven. Meer oudere mensen dus en een halvering van het percentage werkenden. Met andere woorden, de last om voor de ouderen te zorgen (AOW, ziekenzorg) zal daar meer dan verdubbelen! Ook West-Europa stevent af op een verdubbeling, zij het op iets langere termijn. De negatieve effecten hier zullen geringer zijn door het geld dat momenteel wordt belegd in pensioenfondsen

Immigratie

De aanvoer van allochtonen houdt onze bevolking momenteel nog enigszins op peil. Toch overheerste een negatieve benadering. In Den Haag werd door een Nederlandse spreker beweerd dat de tijd van politieke correctheid voorbij is. Hij noemde de hoge werkloosheid onder allochtonen (op sommige plaatsen 70%), het boven gemiddeld gebruik maken van de gezondheidszorg, en het aantal gestraften en 'drop outs' onder allochtone jongeren. Het enige positieve was dat vanaf de top in 1993 (1,3 miljoen immigranten) het aantal asielzoekers daalt. Twee jaar later, in 1995, lag het aantal op de helft. Waar de illegalen bijgeteld moeten worden. Hun aantal wordt geschat op 300.000 per jaar. Verrassend is dat de verwachte instroom van Oost-Europeanen na de val van de Muur niet heeft plaatsgehad. Uitzondering vormen alleen de uittocht van etnische Duitsers en joden uit de voormalige Sovjet-Unie. Transmigratie vond wel plaats, maar dan binnen Oost-Europa: veel Oekraïners bijvoorbeeld trokken naar Polen.

Vanaf het podium werd de suggestie gedaan om allochtonen in te zetten voor onderbetaald werk. Op die manier kan het bedrijfsleven in West-Europa een tijd lang voorkomen dat productie wordt verplaatst naar lage-lonen-landen…

Gezamenlijke aanbevelingen en conclusies leverde Den Haag niet op. Onderzoek en uitwisseling stonden centraal. Het is te hopen dat de cijfers straks de beleidsmakers zullen bereiken en zullen leiden tot een lange termijnplanning. Aan politieke struisvogels hebben onze kinderen geen behoefte.

Uit het artikel van Ed Arons, 'Wat Europa te wachten staat', Katholiek Nieuwsblad, 10 sept. 2000

 

Zie ook:

 


Onrustbarende Ned. demografie - 26 aug. 1999

 

Gisteren publiceerde het CBS nieuwe demografische gegevens. Daaruit blijkt dat de bevolkingsomvang de 16 miljoen nadert. Er is in ons land sprake van een duidelijke bevolkingsgroei, zij het minder omvangrijk dan in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog.

Het grote verschil is echter wel dat die groei toen veroorzaakt werd door een hoog geboortecijfer. Thans zijn het de immigratie en een relatief hoog geboorteniveau onder het gekleurde bevolkingsdeel, die voor de geconstateerde bevolkingsgroei zorgen.

Bij de autochtone bevolking is er van groei geen sprake. Een gemiddeld aantal kinderen van anderhalf per Nederlandse vrouw is volstrekt onvoldoende om de bevolking op peil te houden.

Vandaar dat het niet-blanke deel van onze bevolking steeds groter wordt. Een op de vijf baby's heeft een gekleurde moeder. In de vier grote steden maken de allochtonen al meer dan de helft uit van de leeftijdsgroep onder de 18 jaar.

Dat dat een gunstige ontwikkeling is, is moeilijk vol te houden, allerlei hoogdravende beschouwingen over de verrijking die een multiculturele samenleving zou betekenen, ten spijt. De integratie van de allochtonen in de Nederlandse samenleving verloopt moeizaam, de werkloosheid en de criminaliteit onder hen zijn onrustbarend hoog.

Bij een meer terughoudend toelatingsbeleid in het verleden zouden deze problemen minder groot zijn geweest. Maar gedane zaken nemen geen keer. Wel is er alle reden om de huidige instroom van allochtonen zoveel mogelijk te beperken.

Overigens is het wel zo dat zonder de nieuwe medelanders de problematiek van de vergrijzing nog veel omvangrijker zou zijn dan zij nu al is. Dertig jaar geleden was een op de tien Nederlanders 65 jaar of ouder. Thans is dat een op de acht en over 40 jaar is dat vermoedelijk een op de vier.

Dat geeft problemen op de arbeidsmarkt. De financiering van de AOW komt onder druk te staan. Ook wordt het steeds moeilijker om de vele hoogbejaarden de nodige verzorging te bieden. Die is erg kostbaar en er moeten ook mensen voor te vinden zijn. Bejaarde Nederlanders zijn straks voor hun verzorging aangewezen op Surinaamse of Turkse meisjes.

De samenhang in de maatschappij wordt er door de aanwezigheid van omvangrijke etnische minderheden echter niet hechter op. Raciale scheidslijnen zijn nu eenmaal moeilijk te overwinnen. De Verenigde Staten waren als etnische smeltkroes redelijk succesvol. Immigranten uit Scandinavië, Spanje, Ierland of Polen voelden zich na een of twee generaties vóór alles Amerikaan. Alleen de negers bleken in die Amerikaanse smeltkroes een moeilijk verteerbare brok te zijn.

Het lage kindertal van de Nederlandse vrouwen heeft duidelijk te maken met een toenemend individualisme en hedonisme in onze maatschappij. Kinderen kosten hun ouders veel geld, als ze klein zijn en ook als ze gaan studeren. Geld dat die ouders anders aan allerlei leuke dingen hadden kunnen besteden. Kinderen kosten ook tijd en zorg. Zij gelden daarom als een belemmering voor de maatschappelijke carrière en de zelfontplooiing van hun moeder.

Vandaar dat velen in het geheel geen kinderen willen of het krijgen van kinderen zo lang mogelijk uitstellen. In ieder geval willen ze er niet meer dan twee. Onmiskenbaar werkt dat denk- en leefpatroon ook door in meer orthodoxe kring. Maar daarmee zijn we wel ver verwijderd geraakt van de wijze waarop de Bijbel spreekt over de kinderzegen

'Bijna 16 miljoen', Reformatorisch Dagblad, 26 aug. 1999.

 

Zie ook:

 


Ratzinger wijst merendeel post-conciliaire theologie af

 

De visie van Vaticanum  II op de Kerk is helaas niet bewaard in de post-conciliaire theologie. Zij is daarin vervangen door een voorstelling van het volk van God, die meestal is teruggebracht tot een zuiver sociologisch idee en weinig meer met theologie te maken heeft. 

Kardinaal Joseph Ratzinger, prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, verklaart in een nieuw verschenen boek Dilexit Ecclesiam, dat de post-conciliaire theologie de Kerk heeft teruggebracht tot een zuiver sociologisch idee, dat weinig meer met theologie te maken heeft. De nieuwe publicatie werd uitgegeven door de Salesiaanse Universiteit in Rome. Met deze publicatie lijkt Ratzinger opnieuw het debat te willen aanzwengelen over de rol van de Kerk, één van de meest besproken thema's zowel binnen als buiten de Catolica, telkens wanneer deze zich in crisissituaties bevindt.

De banalisering van de- theologie over de Kerk (ecclesiologie) wordt volgens, kardinaal Ratzinger gecombineerd met een gereduceerde en Gepolitiseerde christologie. Voor velen is de Kerk een menselijke uitvinding, een instelling die is opgericht door de christelijke gemeenschap en die naar believen gereorganiseerd kan worden naar de behoeften van de historische en culturele variabelen van de tijd. De boodschap van Ratzinger lijkt bedoeld om de geloofsovertuiging dat de Kerk niet van ons is maar van de Heer zelf, weer heel exact in beeld te brengen. Het lijkt of hij een waarachtig katholiek klimaat wil creëren, waarin opnieuw de betekenis van de Kerk kan worden begrepen als Kerk van de Heer, als een plaats van de aanwezigheid van het mysterie van God en van de verrezen Christus in de wereld. (...)

Katholiek Nieuwsblad, 6 aug. 1999, blz. 8.

 


Kerkgangers leven langer

Oude mensen die regelmatig naar de kerk gaan leven langer dan andere senioren. Dat blijkt uit de jongste uitgave van het tijdschrift Journal of Gerontology. In het blad over ouderdomsverschijnselen staat een langjarig onderzoek beschreven onder 4000 oudere  kerkgangers. Deze mensen, die iedere zondag naar de kerk gaan, hadden vijftig procent minder kans de volgende 6 jaar te overlijden dan niet-kerkgaande leeftijdgenoten. De mate van 'gezondheidsnut' van de kerkgang is volgens de onderzoekers vergelijkbaar met het afzien van nicotine. In de regel zijn kerkgangers gezonder en hebben zij minder te lijden onder depressies dan personen die geen actief godsdienstig leven hebben. (KNA)

Katholiek Nieuwsblad, 30 juli 1999, blz. 8.

 


Lijkwade uit Heilig Land

Terwijl Hervormd Nederland de Lijkwade van Turijn afdoet als een vroom middeleeuws kunstwerk, waarvan ieder een in die tijd wist dat zij niet 'echt' was, komt een joodse professor met wetenschappelijke bevestigingen. Avinoam Danin, botanicus en professor aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem heeft stuifmeel afkomstig van de lijkwade onderzocht. Hij komt tot de conclusie dat het afkomstig is van onder meer de zygophyllum dumosum, die enkel groeit in Israël, Jordanië en de Sinaï-woestijn. Ook zijn elementen gevonden van de cistus creticus, die in het Mdden-Oosten voorkomt en van de goundelia tournefortii, waarvan men aanneemt dat die gebruikt is voor Jezus' doornenkroon. (...)

Katholiek Nieuwsblad, 30 juli 1999, blz. 6.

 


10-delige serie hoogetpunt uit de Europese kunst

Elk zondag avond vanaf begin juli, KRO, 18.30-19.30

 


Bolkenstein tegen Rousseau en voor de christelijke moraal - 16 juni 1999

,,Dat is één van de fouten die ik als VVD-leider heb gemaakt.'' In de week van zijn voordracht als Europees commissaris spreekt Frits Bolkestein zijn politieke testament uit. Hij verwijt zichzelf niet te hebben ingegrepen toen de partijraad elke VVD'er die het woord 'moraliseren' nog in de mond durfde nemen, met pek en veren bedreigde. ,,Ik bleef zitten en zweeg. Ik had moeten interveniëren.'' Zijn strijd tegen de 'romantiek' in de politiek is de rode draad in zijn loopbaan.

door Marcel ten Hooven

(...)

Bolkestein: ,,De bourgeoisie heeft een leidende rol in het bewaren van het evenwicht in de samenleving. Wie is de bourgeois tegenwoordig? In de negentiende eeuw behoorde hij tot de adel noch het proletariaat. Hij was de drager van de modernisering, de industrialisatie, het kapitalisme, soms van de mensenrechten en de democratie. Hij kon ook reactionaire trekjes hebben. Aan de ene kant bevrijdde hij ons van kerk en adel, aan de andere kant wilde hij met de democratisering niet verder gaan dan het censuskiesrecht. Tegenwoordig behoren de meeste mensen tot de bourgeoisie, de dragende klasse. Dankzij de gestegen welvaart is een brede middenklasse ontstaan, met mensen die dankzij de tv, het verbeterde onderwijs en de grote mobiliteit ook cultureel naar elkaar zijn toegegroeid. (...).''

,,Die middenklasse is het draagvlak van de samenleving. Het zijn de mensen die in de jaren zeventig, tachtig werden aangeduid als het klootjesvolk. Zij doen het werk, de radicale chic parasiteert op hen.''

(...)

De denkwereld van de 'radicale chic' met haar hervormingsdrift heeft volgens Bolkestein lange tijd op de Nederlandse politiek een onevenredig grote invloed uitgeoefend, óók op christelijke partijen, de PvdA én de VVD. Hij meent dat een 'romantische levensvisie' die in de jaren zestig vat kreeg op de Nederlandse samenleving, in de politiek een voedingsbodem legde voor een vérgaande radicalisering. Een 'visionair' idealisme dat zich loszong van de werkelijkheid won volgens hem veld, ten koste van de gematigde politiek die in de jaren van Beel, Drees, De Quay de toon zette.

(...)

Sinds hij afstand deed van het VVD-leiderschap, na de kabinetsformatie van vorig jaar, heeft Bolkestein weer tijd zich te verdiepen in de aantrekkingskracht van de romantiek. Hij komt regelmatig bijeen met de conservatieve rechtsfilosofen Paul Cliteur en Andreas Kinneging om Le contrat social te lezen, het standaardwerk van Jean-Jacques Rousseau. De achttiende-eeuwse filosoof geldt als één van de grondleggers van de romantiek. Bolkestein wil meer van diens ideeën weten, om de sporen van de romantiek in onze tijd te kunnen traceren.

Rousseau formuleerde als één van de eersten de romantische opvatting dat elk individu een unieke persoon is die zijn eigen weg zoekt en daarom van anderen niets kan leren over goed en kwaad. De omwenteling van de jaren zestig maakte volgens Bolkestein hetzelfde mensbeeld dominant. In deze benadering is elk mens in aanleg goed. In de ideale situatie kan hij zich volledig afschermen van maatschappelijke invloeden, om zichzelf ongestoord te kunnen ontplooien. Elke correctie om het individu in te voegen in de samenleving doet afbreuk aan zijn authenticiteit en is daarom kwalijk. Bolkestein: ,,Dat is die vermaledijde ontplooiingsideologie. Bij sommige mensen is het helemaal niet goed als sommige eigenschappen tot ontplooiing komen. Een inbreker bijvoorbeeld. Moet hij zijn kunde verder ontplooien? Daar ben ik tegen.''

(...)

,,Trouwens, ook onder de jeugd en in de politiek verliest de romantiek aan invloed. Jonge mensen hechten weer aan decorum, werken zorgvuldig aan de opbouw van hun curriculum vitae, zijn nuchter.  (...)

(...)

Onder invloed van het romantische mensbeeld dat ieder voor zich kan uitmaken wat goed is en wat slecht, maakte sedert de jaren zestig plichtsbesef bij mensen plaats voor eigenrichting, meent Bolkestein. Hij vindt het optimisme over de goede neigingen van mensen naïef: ,,Helaas, vriend, was het maar zo. Vijf procent van de mensen is goed, vijf procent slecht. De rest zit ertussen in. Welwillend, een beetje kortzichtig, het vlees is zwak.''

(...)

Ook de VVD is volgens Bolkestein in de loop van de jaren zeventig in de ban geraakt van de idee dat de mens tot het goede neigt. De liberalen schrapten destijds de verwijzing naar het christelijke en humanistische fundament van de Nederlandse cultuur uit hun beginselprogramma. Zij gaven daarmee aan dat mensen ook los van elk 'bezielend verband' van christelijke en humanistische normen, uit zichzelf het onderscheid tussen goed en kwaad kunnen maken. 'Gewoon jezelf kunnen zijn' werd in die jaren het credo van de liberale politiek, tot Bolkesteins afgrijzen.

Hij wil niets weten van de romantische opvatting dat mensen weinig boodschap hebben aan de ervaring van anderen en vooral naar hun innerlijke stem, hun vox sui moeten luisteren. Hij is opgevoed met de klassieken, volgens wie goed gedrag voortkomt uit gehoorzaamheid aan de regels die zijn ingebed in de collectieve wijsheid die generatie na generatie is opgebouwd.

Daarom pleitte hij voor herstel van dat 'bezielend verband', door de verwijzing naar het christendom en humanisme weer in het beginselprogramma op te nemen. Bolkestein wilde dat de VVD zich bezon op de vraag welke grenzen de publieke moraal stelt aan de individuele vrijheid. Tevergeefs. De liberalen maakten op hun partijraad een resoluut einde aan die discussie. Tekenend voor de wrevel die zich meester had gemaakt van de afgevaardigden, was de opmerking dat elke VVD'er die nog één keer het woord 'moraliseren' in de mond durfde te nemen, het pand 'besmeurd met pek en veren' zou verlaten.

Bolkestein zegt dat zijn terughoudende reactie destijds op de partijraad één van de 'fouten' uit zijn politiek leiderschap is. ,,Ik bleef zitten en zweeg. Ik verwijt dat mijzelf. Ik had moeten interveniëren. Dat debat is nu onvoldragen. Het probleem is niet scherp in focus gebracht. Mijn partij mag het er niet bij laten zitten. Ik hoop dat de bezinning op de publieke moraal bij ons alsnog op gang komt.''

,,We hebben het per slot van rekening over een essentieel vraagstuk in de moderne samenleving. Voetbalrellen worden steeds gewelddadiger, het wapenbezit van scholieren loopt uit de hand, de omgangsvormen verruwen, de misdaad stijgt, de politie heeft steeds minder gezag en ontmoet steeds meer agressie. (...)

(...)

,,Aan de andere kant grenst het liberalisme aan het conservatisme, met zijn hang naar traditie. Ik zit meer aan die kant. In een ander tijdperk zou ik misschien aan de andere kant hebben gezeten.''

(...) Moeten de kinderen niet hun eigen weg gaan? Moderne kinderen kunnen hun vrijheid toch wel aan? Dat is onjuist. Ik heb mijn kinderen in hun opvoeding aangegeven wat goed is en wat kwaad. De libertijnen hebben daar moeite mee. Dat past niet in hun mensbeeld. Hun benadering getuigt van een te groot optimisme over de menselijke natuur.''

Dat optimisme over de menselijke natuur kenmerkt ook het vooruitgangsgeloof dat bij de liberalen, net als bij sociaal-democraten, diep geworteld is. Volgens dat geloof is permanente verandering de normale toestand in de maatschappij. Vanuit dat perspectief is iets wat al lang bestaat verdacht. Die opvatting botst met de overtuiging van de classicus Bolkestein. Is de traditie, waaraan hij zo hecht voor de overdracht van deugden, niet het slachtoffer van het liberale vooruitgangsdenken? Bolkestein: ,,Het vooruitgangsgeloof bijt zichzelf in de staart. We danken onze enorme vooruitgang aan deugden die de traditie ons heeft meegegeven, zoals zelfbeheersing en zelfoverstijging. Zelfbeheersing vereist spaarzaamheid, netheid en bescheidenheid. Zelfoverstijging vergt moed, ijver, inventiviteit en doorzettingsvermogen. Dankzij die deugden hebben we het deze eeuw zoveel beter gekregen. Maar door zijn afkeer van traditie brengt datzelfde vooruitgangsgeloof die deugden in gevaar. Het kapitalisme heeft iets destructiefs. Creative destruction, in de woorden van de econoom Schumpeter. Die destructie houdt meer in dan de verouderde fabriek die voor een moderne plaatsmaakt. Het is ook ongeduld met de bestaande orde, in een mobiele maatschappij. De kunst is evenwicht te scheppen tussen veranderingsgezindheid en traditie. Soms zal dat lukken, meestal niet. Dat is ons menselijk tekort.''

Uit het interview door Marcel ten Hooven, 'Afscheid van het liberalisme', Trouw, 26 juni 1999

 


Studentenvereniging Solidamentum sluit jaarthema af met oproep voor apologetiek 

(...) De tweede spreker van de middag, historicus dr. B. J. Spruyt, bouwde op de eerste lezing voort. Hij ging in op het belang van apologetiek (verdediging van het geloof). Spruyt noemde het een trieste zaak als jongeren worden opgevoed in een bepaalde traditie en de bijbehorende standpunten voor waar aannemen, maar niet weten op grond van welke argumenten dat is. Hij verwees met instemming naar uitspraken van dr. W. Fieret, dat het grootste tekort van het onderwijs is dat de leerlingen een verbrokkeld pakket krijgen. "De afzonderlijke vakken zijn niet geïntegreerd met godsdienst en geloof. Daardoor leeft men in twee werelden."

 Volgens Spruyt valt veel te leren van apologeten. "Het verdedigen van het christelijk geloof is niet nieuw. In 1 Petrus 3 roept Petrus de in de verstrooiing levende christenen op altijd bereid te zijn "tot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop die in u is, met zachtmoedigheid en vreze." Spruyt zei dat door de eeuwen heen vele apologeten het christelijk  geloof hebben verdedigd, zoals Van Til, Pascal en  Lewis.

 Grondvraag  De historicus ziet in de geschriften van de  apologeten steeds één grondvraag naar voren  komen. "Die vraag is ingewikkeld, omdat die  teruggaat op de verhouding tussen natuur en  genade, een van de diepste kwesties in de  theologie. We moeten echter de leegte van het  leven zonder God ontmaskeren. In de waan van  zijn zelfgenoegzaamheid vlucht de moderne mens  in de verstrooiing van moderne media en in  plannen voor de toekomst. (...)

Reformatorisch Dagblad, 14 juni 1999.

 


Moderne theologen in de leer bij oude critici (Porphyrius, Celsus)

 

De laatste tijd lezen we af en toe over proefschriften uit schijnbaar onverdacht orthodoxe kring, die toch hele stukken uit de Schrift snijden en tegen de pretenties van de betrokken boeken in afrekenen met auteurschap of historiciteit. Vroeger leverde zoiets bij volharding kerkelijke tucht op. Nu zijn we blij dat "een van ons" toch weer mooi wetenschappelijke erkenning heeft verworven.

Regelmatig krijgt een afstandelijk toeschouwer de indruk dat de "gereformeerde gezindte" op allerlei gebied gewoon dertig jaar achterliep, blijkbaar intellectueel oneerlijk was, en nu bezig is de ballast van zich af te werpen. Dat is een zorgwekkende ontwikkeling, die om nadere bezinning vraagt, en daartoe wil ik graag een aanzet geven vanuit mijn vakgebied.

Veel mensen denken dat bijbelkritiek een verschijnsel is van de laatste tijd, maar dat is niet waar. Al in de tweede en derde eeuw had de Kerk te maken met geleerden die bestreden wat er in de Schriften stond. De  bekendste van hen waren de filosofen Celsus en Porphyrius. Het grote verschil met die tijd is echter dat de geleerden van buiten de kerk kwamen en dat de gemeente van Christus hen bestreed. De laatste eeuwen zijn het juist wetenschappers binnen de kerk die vallen voor het gedachtengoed van het aloude heidense neoplatonisme. De kerk gaat te goedgelovig met wetenschap om. (...)

[de auteur, Zuiddam,  beschrijft dan de kritiek van Porphyrius en Celsus en vergelijkt deze met de moderne theologie]

(...)Veel bijbelwetenschappers hangen tegenwoordig dezelfde gedachte aan, en noemen dit vaticinia post eventu. De schande van het kruis was een belangrijk struikelblok voor de antieke wereld, maar de pretenties van Gods Woord en openbaring niet minder. De kerk van onze tijd moet zich ernstig afvragen in hoeverre zij in feite denkwijzen van het antieke, heidendom heeft overgenomen, en zich daarmee distantieert van de apostolische kerk. Wie zijn predikanten in de leer stuurt bij Porphyrius en Celsus, of zijn opleiding baseert op hun erkenning, zal oogsten wat hij zaait. Een kerk die scheidt van apostoliciteit, wordt zelf het kind van de rekening, of het nu in Utrecht, Nijmegen, Apeldoorn of Kampen is.

Gedeelten uit het artikel van Dr. B. A. Zuiddam, Reformatorisch Dagblad, 14 juni 1999, blz. 8

 


Kan geloofsoverdracht eigenlijk nog wel?

(...) De enorme veranderingen in de Kerk na het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965) hebben grote problemen en spanningen veroorzaakt die ook in de catechese en godsdienstles tot uiting kwamen. Een belangrijke oorzaak is de invloed van radicale theologieën en moderne tendensen die vooral in ons land een ongekend snel en onvoorzien verloop hebben gehad. De nieuwe koers van de catechese in lesprogramma's, leerplannen en werkboeken werd mede bepaald door deze ontstane zeer kritische theologie, bijbelkritiek en moderne sociologie. (...)

Secularisatie en ervaringscatechese

Wat bepaalde nu deze 'nieuwe' inhoud? Sinds de jaren zestig werd de Kerk overspoeld door de secularisatie van het geloof. Het moderne gesloten wereldbeeld liet niet meer toe dat er ook nog een 'bovennatuur' bestaat. Het geloof moest voortaan 'binnenwerelds' worden verstaan en uitgelegd. Een radicale herinterpretatie van het geloof volgde. De evangeliën zouden niet echt zijn gebeurd zoals ze beschreven staan. Ze zouden slechts de neerslag zijn van de gelovige ervaringen van de apostelen, van de oergemeente in de taal van hun toenmalige wereldbeeld. Heil en historie werden ontkoppeld. Het objectieve steunvlak in de verhalen verdween. Zo werd de altijd beleden en verdedigde historiciteit van het ontstaan van het authentieke christendom ingrijpend onderuit gehaald. Dat ging samen met overmatige aandacht voor ervaring in de catechese, die aansloot bij het streven in de moderne tijd naar zelf-expressie, religieuze zelfervaring en autonomie. Bovendien werd in de jaren zeventig door de invloed van het marxisme alle gezag omvergeworpen. Ook het Instituut Kerk diende zo spoedig mogelijk te verdwijnen. Men kon ook niet meer spreken van dé Waarheid. Waarheid is tenslotte historisch bepaald, dat wil zeggen afhankelijk van tijd en cultuur. Alles, dus ook het dogma als vaste uitdrukking van de geloofswaarheid, is uiteindelijk relatief en tijdgebonden. De Waarheid-op-zich was voortaan voorbij.

Deze geweldige ommezwaai hield diepgaande consequenties in voor het verstaan van het geloof in de moderne geloofsoverdracht. Ontdaan van de bovennatuurlijke aspecten werd Jezus niet meer geloofd en aanvaard als de eniggeboren Zoon van God, het mens-geworden Woord. Jezus van Nazareth was een groot men, een bijzondere rabbi en meester. In de terechte benadrukking van zijn mens-zijn verdween Zijn God-zijn vrijwel geheel van het theologische toneel. De Drie-eenheid werd verzwegen of weggeïnterpreteerd. Van de feitelijkheid van de in de historie plaatsgevonden verrijzenis van Jezus kon geen sprake meer zijn. Wonderen konden niet echt gebeurd zijn. De H.Schrift werd van het geïnspireerde Woord van God tot een louter menselijk boek, een bijzonder document uit de oudheid vol religieuze ervaringen. Het christendom leek op zijn kop gezet. (...)

Nieuwe wegen in de catechese?

(...) Het mateloze accent echter in de huidige catechese op ervaring laat nauwelijks nog ruimte voor openbaring. Volgens prof. I. Verhack moet voorop staan dat wij in de huidige catechese - in aansluiting bij de kern van het nieuwtestamentisch geloof - Jezus erkennen en belijden als de Heer "opdat Jezus Zich opnieuw onder ons als de Heer zou (kunnen) tonen". Evangelisatie, die juist ook in de catechese plaatsvindt, zal volgens Verhack de mensen zo behoren aan te spreken dat ontwaken voor Gods Woord in Jezus mogelijk wordt, wetende dat dit niet van ons afhangt. Over gevoel en rede in het geloof worden door N. Polet zinnige dingen gezegd. Gevoel en ervaring zijn thans zo overheersend dat de rol van het verstand in het kennen van het geloof wordt onderbelicht. (...)

Gedeelten uit het artikel van Cees Luttik,  Katholiek Nieuwsblad, 21 mei 1999

 


"Geluk en toekomst" Discussie avond 19 mei 1999 

(door Jacques van der Meer) 

 


Paus over kunst en Schoonheid

(...) De paus wijst er op dat de dialoog tussen Kerk en kunst niet altijd vlekkeloos is verlopen. Ook in de moderne tijd bestaat er een bepaalde discrepantie tussen kunst en geloof. Moderne kunstenaars lijken hun interesse voor religieuze thema's te hebben verloren. Toch heeft de Kerk de kunstenaar nodig en de kunstenaar de Kerk, aldus de paus. De kunst kan zelfs als brug tot   religieuze ervaring dienen. Paus Johannes Paulus II hoopt dat de kunst ertoe zal bijdragen de ware schoonheid vorm te geven als weerspiegeling van de geest van God in het innerlijke van de mens en aldus de zin voor het eeuwige zal ontsluiten.

(...)

Schoonheid

Hoofdstuk drie gaat over 'de artistieke roeping in dienst van de schoonheid' en hier zegt de paus: in zekere zin is schoonheid de zichtbare vorm van het goede, net zoals het goede de metafysische voorwaarde is van schoonheid. Hij onderstreept dat de kunstenaars een bijzondere relatie met schoonheid hebben en de plicht om hun talent niet te verspillen maar te ontplooien om het vervolgens ten dienste van hun naaste te stellen en van de mensheid als geheel.

In de volgende hoofdstukken: 'Kunst en het mysterie van het geïncarneerde Woord', en 'Een vruchtbaar bondgenootschap tussen het Evangelie en de Kunst', bekijkt paus Johannes Paulus hoe in de loop van de tijd de Heilige Schrift en de menswording van Jezus Christus in het bijzonder, de verbeelding hebben geïnspireerd van schilders, dichters, musici, toneelschrijvers en filmmakers. "Door mens te worden heeft de Zoon van God in de menselijke geschiedenis de evangelische rijkdom van de waarheid en het goede gebracht, en daarmee heeft Hij ook een nieuwe dimensie van schoonheid ontsluierd." (...)

Katholiek Nieuwsblad, 30 april 1999

 


EO Programma 'Geloven met Verstand' - 6 apr. 1999

Vierdelige serie van de Evangelische Omroep waarin Hans Schouten zal bewijzen dat het christelijk geloof niet onredelijk is. Aflevering 1 op 6 april, Nederland 2.

 


E. P. Bos over Aquino - 16 feb. 1999

(geplaatst op deze site op 1 maart )

LEIDEN – De Bijbel is een boek van waarheden, onderscheiden van de waarheden van het natuurlijk verstand. In de Middeleeuwen ging men uit van de eenheid van de waarheid. Het is dóm geen gebruik te maken van de Bijbel. Dit is de voorsprong van de christenen boven de heidenen. Dat zei dr. E. P. Bos gisteravond in Leiden tijdens een Studium Generale ”Bewijs en waarheid”, waarin de docent wijsbegeerte vooral sprak over het godsbewijs bij de middeleeuwse denker Thomas van Aquino.

De Bijbel werd in de Middeleeuwen opgevat als een boek van autoriteit, een boek van waarheden, die volgens alle middeleeuwse denkers niet allemaal met het natuurlijk verstand inzichtelijk zijn, maar die, in ieder geval volgens Thomas, niet strijdig zijn met de wetenschappelijke waarheden. De Bijbel geeft aan dát bepaalde waarheden aanvaard moeten worden door de christen. Wanneer een middeleeuws denker een theorie opbouwt, kunnen waarheden uit de Bijbel een argument zijn: dit zijn waarheden van gezag. In een argumentatie vormt een gezagswaarheid echter nooit het sterkste argument, maar dan gaat het om het onderzoek naar gronden, een rationeel onderzoek vanuit het begrippenapparaat van de filosoof.

(...)

„De natuurlijke notie van God die de mens heeft, is in beginsel juist. De mens kan in dit leven meer en meer te weten komen over God. Natuurlijke en geopenbaarde theologie gaan, althans bij Thomas, hand in hand, zij het dat de mens nooit in Gods wezen kan doordringen. Maar God ligt wel in het verlengde van de mens: de mens is van nature op Hem aangelegd. Het geloof staat dus niet haaks op onze aard en kennis.

In het godsbewijs van Thomas gaat het om een weg van kennis van lager niveau naar kennis van hoger niveau. Het hogere niveau is tot hulp van de mens aan de christen gegeven in de Bijbel, zij het in de vorm van woorden die de christen moet geloven. We kunnen dus beter spréken over God dan dénken.”,  aldus dr. Bos.

Middeleeuwse theologie is primair het bereiken van een doel onder leiding van God, het doel van de individuele mens. Het christendom is niet ethisch in onze zin, niet wettisch, het is eerder zelfrealisatie, en sterk intellectualistisch. Het christelijk geloof had een nauwe band met de werkelijkheid en de wetenschap, en dit samengaan is nastrevenswaardig. Anders verliest het christelijk geloof zijn geloofwaardigheid, aldus dr. Bos.

Reformatorisch Dagblad, 17 feb. 1999.

 


Klacht tegen ethische uitspraken van Rietdijk - feb. 1999

(geplaatst op deze site op 1 maart)

'Gehandicapten moet je doden'

 

De voorzitter van de Nederlandse Gehandicaptenraad, de heer Jan Troost, heeft dinsdag bij de politie te Utrecht aangifte gedaan wegens belediging door natuurkundige en cultuurfilosoof C. Rietdijk. Deze omschrijft in het boek De holle diamant mensen met een lichamelijk of geestelijke handicap als 'onvolwaardig'. Wanneer van iemand voor of na de geboorte vastgesteld kan worden dat hij geestelijk of lichamelijk inferieur is, dient hij gedood te worden, aldus Rietdijk. Een dergelijke selectie van mensen zou men niet aan de ouders van het kind over moeten laten, beweert Rietdijk, maar aan een meerderheid van de bevolking. Ook legt hij een causaal verband tussen selectieve abortus en euthanasie en de toename van menselijk geluk.

De gehandicaptenraad vindt dat er een einde moet komen aan dergelijke grievende openbare uitspraken. De Raad verwijst ook naar de uitlating over mensen met een handicap van de Engelse bondscoach, een uitspraak die hem zijn baan kostte. Bijkomende reden voor de actie is het boek van journalist Maurits Schmidt, waarin het artikel van Rietdijk is opgenomen, zeer gretig aftrek vindt. In hetzelfde boek pleit Midas Dekkers voor ingrijpen in de erfelijkheid door selectie en manipulatie om zo te voorkomen dat het menselijk ras 'ten onder gaat'.

Katholiek Nieuwsblad, 12 febr. 1999

 

„Levensbeëindiging pasgeboren gehandicapten moet mogelijk zijn”

Door J. van Klinken
Cultuurfilosoof dr. C. W. Rietdijk grossiert in omstreden opvattingen maar dat leidde tot voor kort nooit tot grote opschudding. Dat is raar, want wat hij voorstaat is buitengewoon schokkend. Hij pleit bijvoorbeeld voor de mogelijkheid van levensbeëindiging voor pasgeborenen die ernstig gehandicapt zijn en voor onverbeterlijke criminelen. Ook is hij voorstander van een verbod op voortplanting door asociale mensen.

(...)

Daarin bepleit hij abortus dan wel euthanasie bij „geestelijke of lichamelijke onvolwaardigheid” en geeft hij de voorkeur aan hoogstaande en begaafde mensen boven „mongooltjes” als Nederland niet meer dan een bepaald aantal inwoners zou mogen tellen.

Tegen de achtergrond van zijn eerdere boeken zijn de denkbeelden niet opzienbarend maar dit keer bleven ze niet onweersproken. De voorzitter van de Gehandicaptenraad nam kennis van het interview en was zo verontwaardigd dat hij besloot aangifte te doen bij Justitie wegens belediging. Ook de SGP-fractie in de Tweede Kamer vond dat de uitspraken van Rietdijk smeekten om justitieel optreden. In schriftelijke vragen drong kamerlid Van der Staaij vorige week bij minister Korthals van Justitie aan op strafrechtelijke vervolging. Of dat ervan komt, is nog even afwachten.

(...)

(aldus Rietdijk) „Waar het mij om gaat is dat vrouwen hun gehandicapte kindje wel kunnen laten weghalen als het nog niet geboren is, maar dat ze niet de mogelijkheid hebben het te laten euthanaseren als het eenmaal geboren is. Ze zijn dan vaak veroordeeld tot een lijdensweg die tientallen jaren kan duren.”

(...)

Democratische weg
Rietdijk zegt zich te realiseren dat het moeilijk is om aan te geven welke categorie wel voor levensbeëindiging in aanmerking komt en welke niet. Anders gezegd: Hoe ernstig moet de handicap zijn?

„Dat zou langs democratische weg bepaald moeten worden. Het is een kwestie van de meerderheid van de stemmen.”

Alsof een meerderheid per definitie de juiste weg aangeeft. Hitler kon ook rekenen op een meerderheid. Een zeer grote zelfs.
„We hebben niets beters. Een beetje vertrouwen in de democratie mogen we toch wel hebben.”

Maar hanteert u dan zelf geen enkel ethisch principe?
„Ja zeker, maar ik word, anders dan u, daarbij niet geleid door christelijke principes. Ik ga uit van leedvermijding en geluksvergroting. Dan kom ik uit op de voorstellen die ik tot nu toe heb gedaan.”

(...)

U heeft ook weinig last van het spookbeeld van het hellend vlak?
„Natuurlijk realiseer ik mij dat ik me op een hellend vlak begeef. Maar dat risico hebben we ook genomen met abortus en gewone euthanasie. Het gevaar van het hellend vlak mag natuurlijk geen reden zijn om dan maar niets te doen.”

U bent ook voorstanders van verbetering van de menselijke soort?
„Dat klopt. Daar schrikken veel mensen van maar het is minder bijzonder dan zij denken. In Amerika komt het al veelvuldig voor dat zaadbanken adverteren met keuzemogelijkheden. Vrouwen die zich willen laten insemineren, kunnen kiezen uit verschillende soorten sperma. Ze kunnen bijvoorbeeld dat van een hoogbegaafde student nemen. Dat komt hier ook. Dat is een kwestie van tijd. Je kunt dan ook de kleur ogen en de kleur haar bepalen. Het intelligentiequotiënt is dan eveneens vooraf aan te geven. Dat heeft in mijn ogen te maken met kwaliteitsverbetering van de mens. Mijn opvatting over eugenetica is dus helemaal niet zo revolutionair.”

Gedeelten uit het Reformatorisch Dagblad, 15 feb. 1999

 

 


Aantal bezoekers sinds 1 sept. 2000:


UNIVERSI FINIS VERITAS!

Site design: Copyright © 1998-2000 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 1 sept. 2000
Pagina bijgewerkt op: 

Algemene disclaimer: 
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek (verder aangeduid met: "de stichting") om wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz. vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting. 
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische, irrationele, bijgelovige, occulte, enz.)  eigenschappen aan bepaalde groepen, stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen. 
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen. Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en de stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.