Discussie over Nederland, conservatisme en politieke partijen 1999-2000

 

Navigatietips:

Algemene Disclaimer: zie onderaan

 

Twee Nederlandse denkers, Andreas Kinneging (filosoof en ex-ideoloog van het VVD) en F.W. Rutten (econoom, vader van het poldermodel en ex-lid van het CDA), hebben een debat ontketend over conservatisme en de Nederlandse politiek. 

Ze merken op dat er een conservatieve partij ontbreekt in Nederland, en dat alle bestaande en relevante partijen met problemen kampen. Zo is de VDD pragmatisch, kijkt alleen naar wat gebeurt op de markt op korte termijn en heeft nauwelijks principes. Het CDA is niet meer echt christelijk te noemen (en daarom een onduidelijke partij) en heeft niet veel meer principes dan de VVD. Vanwege haar grondslag is de zog. "ChristenUnie" alleen bestemd voor calvinisten en protestante 'evangelicals' (het is echter meer een "CalvinistUnie"); bovendien is die partij toch heel links en blijkbaar naïef met enkele van haar huidige standpunten (over economie, immigratie, milieu...). De KPP (katholiek partij) is alleen bestemd voor Katholieken en veel te klein. De SGP heeft wel conservatieve standpunten, maar staat achter de theocratie (Calvinisme). Kinneging en Rutten pleiten voor de totstandkoming van een nieuwe, conservatieve partij en hebben de onlangs opgerichte ChristenUnie gevraagd om zich in die richting te bewegen.

Andere denkers, zoals de filosoof Ad Verbrugge of de socioloog Pim Fortuyn, spreken zich niet uit over de totstandkoming van een conservatieve partij, maar hebben wel scherpe kritiek op de koers van de Nederlandse politiek en wensen meer conservatisme, meer realisme in de Nederlandse politiek.

Door de stellingen van deze denkers naast elkaar te stellen ontstaat er een boeiend debat, dat u hieronder kunt volgen. 

 


Met de oprichting van de Edmund Burke Stichting wordt het conservatieve gedachtegoed zelfstandig uitgewerkt in Nederland. Daarom zal de stichting Europese Apologetiek na 31 december 2000, geen berichten meer plaatsen op deze pagina over het conservatisme in Nederland. We verwijzen  u naar de volgende sites voor actuele informatie over conservatisme:

 


Overzicht

 

Zie ook andere berichten op de algemene pagina van de afdeling actueel

Zie ook de volgende site en pagina :

 


Van Wissen over de overeenkomsten tussen conservatisme en christendom - 30 dec. 2000

Conservatieven in Nederland zoeken al enige tijd toenadering tot de kleine christelijke partijen. Het gedachtegoed van de twee groepen stemt voor een deel overeen. Er zijn echter ook fundamentele verschillen, schreef C. van der Meer vorige maand in deze krant. Mr. R. G. Th. van Wissen ziet echter nog steeds genoeg punten van overeenstemming en bestrijdt de kritiek van van der Meer.

Op dinsdag 19 december had de eerste gedachtewisseling tussen conservatieven en christenen in Nederland plaats. Daartoe was eerder dit jaar een oproep gedaan door de Leidse rechtsfilosoof dr. Kinneging. Aanvankelijk bestond aan christelijke zijde onduidelijkheid over wat het conservatisme inhoudt, wat de standpunten van conservatieven zijn en wie de Nederlandse conservatieven precies zijn. Daarom schreef ik op 15 juli van dit jaar een artikel voor deze krant, getiteld ”Zwaluwen in de lucht, maar nog geen zomer”. Op 7 november kwam hierop een reactie van Jacques van der Meer. In het onderstaande zal ik zijn kritiek tegen het licht houden.

Opgemerkt zij overigens dat het niet helemaal juist is om te spreken over verschillen tussen dé conservatieven en christenen. Veel conservatieven zijn namelijk christen. Juister is het daarom te spreken over verschillen tussen ”seculiere” conservatieven en christenen.

Mensbeeld

Om te beginnen plaatst van der Meer enige kanttekeningen bij het conservatieve mensbeeld, dat in de Grieks-Romeinse oudheid en het christendom tot ontwikkeling is gekomen en inhoudt dat de mens van nature geneigd is tot alle kwaad. Daarmee wordt bedoeld dat de mens zonder sturing van buitenaf de verkeerde keuzes maakt. De conservatieve positie is dat karaktervorming plaatsheeft in het gezin; dat de mens in de kerk op zijn plicht wordt gewezen; en dat de staat het laatste redmiddel is. van der Meers kritiek richt zich vooral op de conservatieve visie op de rol van de kerk. Hij ziet parallellen, maar daarnaast gevaren die kunnen voortvloeien uit de verschillen tussen het conservatieve en het christelijke mensbeeld. Hij stelt daarom: „Het gevaar is dat het christelijke geloof in dit conservatieve beeld een ”instrumentalistische” functie heeft. De kerk wordt hier als middel gebruikt om een stuk burgerfatsoen te garanderen. Het belangrijkste motief voor de staat is primair het nut van de kerk, en niet haar waarheidclaims.”

Op zichzelf is de stelling dat de kerk volgens de conservatieve optiek wordt geïnstrumentaliseerd begrijpelijk. De kerk is er inderdaad niet in de eerste plaats voor de staat. Maar dát wordt ook niet door conservatieven beweerd. Tegen van der Meers betoog kan een aantal argumenten worden aangevoerd. Ten eerste: als van der Meer niet van mening is dat de kerk een heilzame invloed heeft op het welzijn van mensen en de maatschappij is er iets merkwaardigs aan de hand. Dat zou dan betekenen dat de kerk geen betekenis heeft voor het leven op aarde, maar slechts voor de voorbereiding op het hiernamaals, met veronachtzaming van het hiernumaals, terwijl de staat er juist is voor het leven op aarde. Ten tweede is de stelling dat het belangrijkste motief van de overheid met betrekking tot de kerk is gelegen in het nut ervan en niet in haar waarheidsclaims in zekere zin juist, maar dit hoeft geen probleem te zijn. van der Meer bepleit tenslotte zelf dat overheid en kerk gescheiden moeten zijn. De overheid profiteert op dezelfde manier van de heilzame werking van de kerk als de kerk bijvoorbeeld profiteert van een wettelijke regeling die gunstig voor haar is.

Traditie

Het tweede thema uit mijn artikel dat van der Meer bekritiseert, is de traditie. Conservatieven zijn tegenstanders van het opnieuw uitvinden van het wiel. In de traditie, dat wil zeggen de Grieks-Romeinse Oudheid en het christendom, vinden we gezaghebbende bronnen van kennis van zowel de hogere zaken (Waarheid, Schoonheid, Rechtvaardigheid) als van de vele praktische zaken waarmee we in ons leven worden geconfronteerd. van der Meer stelt dat ook christenen het belang van de traditie zullen inzien en erkennen dat ze maatstaven biedt om het heden te beoordelen. „Maar”, zo stelt hij, „dit beroep op de traditie is verre van waterdicht om christenen en conservatieven samen te laten werken. In de eerste plaats is de traditie voor christenen niet automatisch een juiste norm voor het heden. Met een beroep op de traditie is indertijd de slavernij verdedigd en de democratie verworpen.”

van der Meer heeft gelijk dat de traditie niet volmaakt is. Maar de manier waarop hij dat illustreert is niet helemaal juist. Immers, als de waarde van iets, in dit geval de traditie, wordt verminderd doordat iemand er een beroep op doet wanneer hij iets slechts doet, geldt hetzelfde voor religie. Maar als iemand een restaurant binnenrent en de bezoekers neerschiet en daarbij een beroep doet op de openbaring kan toch nauwelijks worden gezegd dat dit afdoet aan de openbaring.

Zowel in naam van de traditie als in die van de openbaring zijn vreselijke dingen gebeurd, maar dat ligt niet aan die concepten, maar aan de onvolmaaktheid van de mens. Bovendien is de traditie geen statisch geheel. Ze houdt ook alleen waarde als ze door steeds weer nieuwe generaties wordt bestudeerd en bekritiseerd. Maar ze moet enerzijds niet enkel worden bekritiseerd en anderzijds niet klakkeloos worden overgenomen.

Conservatieven willen dingen niet houden zoals ze zijn, maar willen het ”goede” bewaren. En de eeuwige vraag is dan natuurlijk wat het goede is. Het feit dat iets onderdeel is van de traditie betekent niet per definitie dat het goed is, maar vormt daarvoor wel een sterke indicatie. Het feit dat iets er altijd is geweest is daarvoor natuurlijk niet normgevend –tenslotte zijn ook moord en doodslag er altijd geweest– maar het feit dat het er altijd is geweest in combinatie met de overtuiging dat het goed was wel.

(...)

Samenwerken

Uiteraard zijn er verschillen tussen seculiere conservatieven en christenen. Vooral over de vraag of de openbaring de enige bron van wijsheid is of dat ook veel kan worden geleerd van de oude Grieken en Romeinen. Maar het is de vraag of dit samenwerking in de weg moet staan tussen enerzijds christenen die vanuit hun eigen drijfveren politiek bedrijven en anderzijds seculiere conservatieven die uitgaan van een verschillend verankerde morele orde maar in de praktijk op dezelfde standpunten uitkomen. Het lijkt mij van niet. Met het eerste gesprek tussen conservatieven en christenen en de oprichting van de Edmund Burke Stichting zijn de eerste stappen tot deze samenwerking gezet.

De auteur is medeoprichter van de Edmund Burke Stichting en hoofdredacteur van de website www.ConservatismeWeb.com.

Uit het artikel van René van Wissen, 'Conservatisme en christendom verenigbaar',  Reformatorisch Dagblad, 16 dec. 2000.

 


Kinneging in gesprek met CDA-ideologen - 16 dec. 2000

 

Na een twee uur durend gesprek schudden de CDA-ideologen prof. dr. A. C. Zijderveld en fractiesecretaris H. Hillen de conservatieve rechtsfilosoof dr. A. A. M. Kinneging de hand. (...)

Halverwege het gesprek heeft Hillen zo veel punten van overeenkomst vastgesteld dat hij eigenlijk vindt dat Kinneging zich beschikbaar moet stellen om een voortrekkersrol te gaan vervullen in de conservatieve profilering van het CDA. Hillen springt dan enthousiast van zijn stoel, opent een kartonnen doosje met de nieuwe visitekaartjes van de CDA-Tweede-Kamerleden en overhandigt het zijne verwachtingsvol aan Kinneging. „Dat zal je aanspreken.”

(...)  Op de achterkant staat het ”mission statement” van de fractie: „Het CDA wil een betrokken samenleving, waarin respect, naastenliefde en verantwoordelijkheid centraal staan.” Kinneging legt het kaartje voor zich op tafel en formuleert zijn conclusie: „Dit vind ik echt onvoldoende.”

De reden waarom hij Hillen en Zijderveld heeft moeten teleurstellen licht hij vervolgens toe. „Kijk, ik hoor jullie belangrijke begrippen noemen. Jullie hebben het over soevereiniteit in eigen kring, over het belang van naastenliefde, enzovoort. Maar ik constateer een gapend gat in het christen-democratische denken. Jullie prijzen allerlei sociale deugden aan –zoals naastenliefde, respect en verantwoordelijkheid– maar laten onvermeld dat alleen mensen die over persoonlijke deugden beschikken die sociale deugden kunnen opbrengen. Die deugden kan een mens zich door een morele opvoeding –in het gezin en in andere cultuurdragende instituties– eigen maken. Maar daar hoor ik jullie niet over. Heb toch het lef dat eens te zeggen!”

(...)

Binnen de christelijke traditie, gevormd door grote namen als Burke, Groen van Prinsterer en Kuyper, is er wel aandacht voor de belangrijke thema's. En het had volgens Kinneging „voor de hand hebben gelegen” als hij onderdak bij het CDA had gezocht, „wegens de grote en belangrijke traditie waarin die partij staat.” Maar hij constateerde dat het „intellectuele erfgoed” bij het CDA wel erg ver was weggezakt en dat de partij te zeer tegen het „radicale individualisme van het vrijheid-blijheidsdenken” aanleunde. Het werden voor Kinneging dus de kleine christelijke fracties van RPF/GPV en SGP, in de hoop dat die „over de politiek minder belangrijke verschillen van mening” zullen heenstappen en aan de rechterkant van het politieke spectrum eenzelfde staaltje van politieke daadkracht ten toon zullen spreiden als GroenLinks aan de andere kant: de vorming van een christelijk-conservatieve partij die „het debat kan aanjagen, een machtsfactor van belang kan zijn en een tuchtigende invloed op CDA en VVD kan uitoefenen.”

(...)

Dan licht Zijderveld zijn eigen doopceel. „Het is interessant dat ik langs een vergelijkbare weg die Kinneging heeft afgelegd en in ieder geval op dezelfde gronden juist bij het CDA ben uitgekomen. Eind jaren zeventig, toen de verzorgingsstaat zijn hoogtijdagen beleefde en de staat een soort albedil werd, gingen mijn ogen ervoor open dat een democratie zonder mediërende structuren tussen burgers en overheid en tussen burgers en markt kapotgaat. Want een samenleving die als gevolg van de verzorgingsstaat verpietert en verloedert, wordt immoreel. Er wordt geschopt tegen de waarden en normen die zo'n samenleving bijeen houden.”

(...)

Respect, naastenliefde, subsidiariteit: het zijn begrippen die ook Kinneging aanspreken. „Maar er gaat wat aan vooraf. Jullie noemen belangrijke, sociale deugden, maar jullie moeten eerst belangrijke, andere deugden propageren. Zoals zelfbeheersing, doorzettingsvermogen, je eigen boontjes doppen. Alleen die deugden creëren een samenleving van mensen die voor de zwakkeren kunnen zorgen en de naastenliefde daadwerkelijk kunnen beoefenen. Voor soevereiniteit in eigen kring heb je een bepaald soort mensen nodig, met bepaalde waarden en normen. Die komen niet vanzelf, integendeel.”

Bovendien moet het nadenken over deugden altijd beginnen met een mensvisie, en de christelijke is de meest juiste. Die houdt ons voor dat de mens tot het kwade geneigd is en dat er een innerlijke ommekeer moet komen om de zonden in toom te houden. Dan gaat het dus over het belang van de opvoeding en een goede cultuurpolitiek. Dat zijn de meest wezenlijke zaken, die het fundament van de beschaving raken. Maar daarover zie en hoor ik bij het CDA echt helemaal niets.”

„Jullie bepleiten wel subsidies voor kinderopvang. Maar dan denk ik: zijn jullie daarmee niet bezig mee te zingen in het radicaal-individualistische koor? Eigenlijk zouden jullie een herwaardering van het kostwinnersbeginsel moeten bepleiten. Het gezin is immers de hoeksteen van de samenleving. En als je kleine kinderen hebt, kan een van beide partners beter thuis zijn om voor hen te zorgen. Een samenleving waarin zowel vaders als moeders werken, leidt tot grote problemen, op allerlei terreinen. Jullie oplossing van deeltijdarbeid is utopisch, want heel veel werk kan niet in deeltijd worden verricht. En in een samenleving waarin zowel vaders als moeders werken, blijft er steeds minder tijd over voor de opvoeding en dus zal het steeds minder lukken kinderen de waarden en normen bij te brengen die zij moeten bezitten in de samenleving die jullie voor ogen staat.

 

Kerk

Hillen en Zijderveld kijken elkaar inmiddels wat ongerust aan. „Juist wij hebben steeds geprobeerd het beleid van morele kaders te voorzien”, probeert Hillen. „Maar je moet niet vergeten dat wij een brede partij zijn. Wij zijn geen ChristenUnie, een kleine partij waarin een eenduidige, orthodox-christelijke koers zich altijd heeft kunnen handhaven. Wij zijn een volkspartij en moeten daarom draagvlak creëren om de mensen mee te krijgen. Als we dan over het kostwinnersbeginsel beginnen, haken de mensen af. Omdat ze daar in de praktijk geen zin in hebben. We kunnen geen bevelen uitdelen of ons al te stellig uitdrukken.”

Kinneging: „Ik begrijp best dat een generaal niet te ver voor zijn troepen kan uitlopen. Maar heb het lef om mensen te overtuigen. Daar ben je politiek leider voor. Anders verzand je in marketing: we doen wat de mensen willen. En eerlijk gezegd mis ik die overtuigingskracht een beetje. Misschien komt dat wel omdat jullie er zelf niet echt in geloven.

„Maar jij wilt van het CDA een kerk maken!” roept Zijderveld uit. „Het was immers de kerk die de mensen voorheen die deugden bijbracht. Maar de dominee is verdwenen. Wil je nu dat een politieke partij die rol gaat overnemen?”

Kinneging: „Juist in een geseculariseerde samenleving, waarin de mensen 's zondags niet meer horen hoe het ook alweer zat, worden scholen en de politiek steeds belangrijker om de normerende kaders uit te zetten.”

„Onze beschaving is altijd gedragen door drie basisinstituten. De kerk, de aristocratie, en de universiteit. Dat zijn de cultuurdragers bij uitstek. Je ziet dat de kerk is gemarginaliseerd en dat de aristocratie is verdwenen. En doordat ook de universiteit tegenwoordig aan het nuttigheidscriterium moet beantwoorden, is die ook in een hoekje gedrongen. Dus ook haar rol als cultuurdrager is uitgespeeld. Ik geloof daarom dat juist in deze tijd een Gideonsbende nodig is, die met kracht van argumenten de cultuur weer een stoot in de goede richting kan geven. En ik geloof in de noodzaak van institutievorming, zoals ook Abraham Kuyper dat deed.”

Dik en dun

Over het belang van instituties zijn de gesprekspartners het grotendeels eens. Het gaat dan om het gezin, het maatschappelijk middenveld, de markt en de rechtsstaat. Zijderveld, die onlangs een Engelstalig boek over dit onderwerp publiceerde, zoekt naar mogelijkheden om deze instituties te „revitaliseren” zodat ze ook in de toekomst levend kunnen blijven.

„Je moet ze dan moderniseren en actualiseren”, betoogt Zijderveld. „Want als je het oude alleen maar handhaaft, dreigt het gevaar dat ze fossiliseren en verdwijnen. Anders dan de CDA-fractie in de Tweede Kamer ben ik dan ook een voorstander van het homohuwelijk. Je verandert het karakter, maar handhaaft het wezen van het instituut. Hetzelfde geldt voor het moderne gezin. Ik bepleit geen terugkeer naar de jaren vijftig en het kostwinnersmodel. In een modern gezin werken beide partners en zijn beiden verantwoordelijk voor de opvoeding van de kinderen. Dat lukt ze nooit alleen, ook niet als ze beiden in deeltijd werken. Ook grootmoeder moet een dag komen oppassen en er moet een goede crèche zijn voor de overige dagen van de week.”

(...)

Uit het verslag van A. de Jong en B. J. Spruyt, 'Volkspartij of Gideonsbende', Reformatorisch Dagblad, 16 dec. 2000.

 


Van Dijke geboeid door conservatieve stichting - 14 dec. 2000

DEN HAAG – Volgens RPF-fractievoorzitter L. van Dijke moeten christenen niet „wanhopen” over de mogelijkheid van een terugkeer van de politiek naar vaste waarden en normen. „We moeten onze kansen grijpen, door zowel in als buiten de Tweede Kamer coalities te vormen.”

Van Dijke reageert op de lichte commotie die is ontstaan door de principiële bereidheid die de RPF/GPV-fractie in de Tweede Kamer heeft uitgesproken om met linkse fracties te spreken over de vorming van een progressief kabinet. Daarbij gaat Van Dijke ook in op de Edmund Burke Stichting, het platform dat conservatieven in het leven hebben geroepen om met anderen een front te vormen tegen het postmoderne relativisme dat Nederland in zijn greep houdt.

Ik vind dat een heel boeiend en uniek initiatief. Zoiets is in Nederland nog nooit gebeurd. De Burke Stichting kan een belangrijke rol spelen in het ontmaskeren van de ideeën die in de Amsterdamse grachtengordel leven. Die elite ziet kans het te doen voorkomen alsof haar moderne manier van leven normaal is en door heel Nederland wordt geaccepteerd. Daaruit blijkt alleen maar hoe ver zij af staan van het leven van de gewone burger, die nog altijd gelooft in het huwelijk tussen man en vrouw, in trouw en in de noodzaak goed voor de kinderen te zorgen. De Burke Stichting kan een belangrijke bijdrage leveren aan het doorprikken van die modieuze, elitaire denkbeelden en ons helpen bij het formuleren van politieke antwoorden. De ChristenUnie wil graag meedoen om van deze stichting een spreekbuis te maken van al die mensen in het land die nog altijd vanuit de solide en vuurvaste patronen denken die de eeuwen door hun waarde hebben bewezen.” Maar bij deze buitenparlementaire coalitievorming wil en kan de ChristenUnie het niet laten, vindt Van Dijke.

Waarom eigenlijk niet? Welke mogelijkheden ziet u voor de ChristenUnie in het parlement, wanneer u weet dat zowel links als rechts in de ban is van het relativisme en een bijdrage levert aan de stormloop op christelijke instellingen?
„Kijk, we moeten ons goed realiseren dat de conservatieven niet in de Tweede Kamer zijn vertegenwoordigd. De linkse fracties zijn uitgesproken progressief, D66 is ultralibertijns en de rechtse fracties nemen vaak standpunten in die allesbehalve behoudend kunnen worden genoemd. Toch willen wij ons maximaal inzetten voor een alternatief voor paars. Want de paarse kabinetten zijn verwoestend voor het land gebleken. Kok heeft zich niet als premier van alle Nederlanders kunnen bewijzen. Als de vice-fractievoorzitter van de PvdA, Duivesteijn, dan met een plan komt voor een alternatief, sta ik vooraan om hem aan te moedigen op dat spoor verder te gaan en wil ik zelf daaraan zo mogelijk een bijdrage leveren.”

Dat betekent niet dat wij bij de vorming van een alternatief kabinet als gatenvuller willen fungeren, uitsluitend en alleen om dat kabinet aan een kamermeerderheid te helpen. We zijn natuurlijk een kleine fractie, maar willen wel worden behandeld met respect voor onze inbreng en met honorering van onze politieke ambities.”

(...)

Ik bedoel vooral: Waarop baseert u de verwachting dat die anderen die bijzondere wensen van de ChristenUnie zullen willen honoreren?
„VVD en PvdA hebben in de afgelopen periode dezelfde libertaire lijn getrokken. Dat is waar. Maar Cohen heeft toch om weinig principiële redenen de omslag naar een keuze voor het homohuwelijk gemaakt. Hij deed dat onder de indruk die door de grachtengordelelite was gewekt: Nederland wil dit en daarom moeten we dat honoreren.

Buiten- en binnenparlementaire coalitievorming moeten elkaar dus gaan versterken. Als de Burke Stichting duidelijk kan maken dat de meeste mensen dat libertijnse helemaal niet willen en dat er goede alternatieven zijn voor de keuzes van het postmodernisme, kan er een bewustwordingsproces ontstaan waardoor de wal het schip gaat keren. Dat zal ook zijn neerslag hebben op de fracties die in de Kamer vertegenwoordigd zijn.”

(...)

Uit het artikel van B. J. Spruyt, 'RPF'er Van Dijke: Kans op wederkeer niet irreëel', Reformatorisch Dagblad, 15 dec. 2000.

Zie ook : 

 


Conservatieven richten stichting op - 13 dec. 2000

DEN HAAG – De groep van conservatieven rondom de Leidse rechtsfilosoof dr. A. A. M. Kinneging heeft zich georganiseerd in een stichting. Deze stichting, genoemd naar de Engelse staatsman Edmund Burke, wil een platform gaan vormen voor conservatieve menings- en gedachtevorming. De oprichting van een conservatieve partij behoort niet tot de doelstellingen.

De Edmund Burke Stichting wil haar doel bereiken door het organiseren van (mini)congressen en door publicaties. Bij de organisatie van de congressen gaat de stichting onder meer samenwerken met professor F. W. Rutten, een behoudende katholiek die zijn politieke onderdak niet meer bij het CDA kan vinden.

De stichting wil ook graag de gedachte-uitwisseling met de ChristenUnie en de SGP aangaan. De voorzitter van het bestuur, Kinneging, sprak al eens op een SGP-bijeenkomst. Mede-initiatiefnemer Joshua Livestro, een christelijke VVD'er, gaat morgenavond in discussie met SGP-senator Holdijk. Met een delegatie van de ChristenUnie heeft het stichtingsbestuur aanstaande dinsdag een onderhoud. Met deze partij zijn al eerder informele contacten gelegd, nadat Kinneging publiekelijk zijn sympathie voor de unie van RPF en GPV had uitgesproken.

Maar ook CDA en VVD zouden een rol moeten gaan spelen bij de „buitenparlementaire coalitievorming” die de stichting voor ogen staat. De partij- en fractie-ideoloog van het CDA prof. A. C. Zijderveld en fractiesecretaris H. Hillen hebben Kinneging te verstaan gegeven dat hun partij voor een conservatieve koers kiest.

Partijvorming

Bij eerdere gelegenheden heeft Kinneging zich uitgelaten over de wenselijkheid van een conservatieve partij in Nederland. Zo'n partij behoort echter niet tot de doelstellingen van de nieuwe stichting. Volgens Kinneging is dat streven „prematuur.” „De Burke Stichting wil voluit inzetten op conservatieve meningsvorming. We willen met elkaar het al dan niet christelijk geïnspireerde gedachtegoed van het conservatisme in zijn volle breedte, lengte en diepte vastleggen en daar zo veel mogelijk mensen achter krijgen. Vervolgens kijken we naar de politieke keuzes die uit die grondslag voortvloeien. Partijvorming zou misschien alleen in beeld komen bij een wijziging van het kiesstelsel. We hebben het veel te druk om daarop te gaan zitten wachten. We hebben vooral nog veel uit te leggen over wat conservatisme allemaal inhoudt. Daarover bestaan nog veel misverstanden, ook binnen de ChristenUnie.”

Naast Kinneging maakt mr. R. G. Th. van Wissen, hoofdredacteur van de website www.conservatismeweb.com, deel uit van het stichtingsbestuur. Het secretariaat ligt bij dr. B. J. Spruyt, hoofd van de politieke redactie van het Reformatorisch Dagblad.

'Conservatieven richten stichting op', Reformatorisch Dagblad, 12 dec. 2000.

Zie ook : 

 


CDA verwerpt de christelijke visie op het gezin - 12 dec. 2000

AMSTERDAM – De linkse columnist en presentator Theodor Holman wilde er gisteravond maar niet aan dat het goed gaat met het gezin. Steeds weer probeerde hij achteruitgang van het gezin boven water te krijgen, maar zonder succes. Onder zijn leiding had in de Rode Hoed in Amsterdam een discussie plaats over de vraag of de familieband niet een rem is voor de persoonlijke ontwikkeling van een vader of moeder. De ontnuchtering voor Holman kwam al aan het begin van de avond. Het onderzoeksbureau Trendbox presenteerde voor hem „zeer opmerkelijke en ook saaie cijfers. Is er zo weinig van de emancipatie van de vrouw terechtgekomen?”

(...)

CDA-Tweede-Kamerlid J. Wijn had gisteravond de taak uit te leggen dat zijn partij onder ”het gezin” al lang niet meer „het oubollige jaren '50-gezin van vader, moeder, kinderen verstaat. Gezin en familie zijn voor ons nog steeds de hoeksteen van de samenleving, maar wij zijn wel meegegaan met de tijd. Onder een gezin verstaan wij een leefeenheid met kinderen, dat kunnen dus ook twee vrouwen of twee mannen met een kind zijn”, zo benadrukte de jonge parlementariër om de „emancipatie van het CDA” te illustreren.

(...)

Uit het artikel van W. G. Hulsman, 'Ontnuchtering over het gezin', Reformatorisch Dagblad, 12 dec. 2000, blz. 5

Zie ook :

 


ChristenUnie valt blindelings voor politieke loverboys - 2 dec. 2000

Uitgerekend in de week waarin de christelijke fracties op het scherp van de snede het debat over de euthanasiewet voerden, verklaarde de ChristenUnie zich bereid tot gesprekken over deelname aan een progressief kabinet. Die verrassende stap is teleurstellend, en valt waarschijnlijk alleen te verklaren als een poging tot compensatie van enkele recente teleurstellingen.

Professionaliteit kan in de politiek blijkbaar gemakkelijk omslaan in naïviteit. Wie aan het politieke spel in Den Haag meedoet, moet in principe bereid zijn regeringsverantwoordelijkheid te aanvaarden. Misschien is niemand meer van de noodzaak van die professionele houding doordrongen als het Tweede-Kamerlid E. van Middelkoop (RPF/GPV). Maar die professionaliteit verleidde hem deze week tot een wat erg naïeve reactie op een voorstel van de vice-voorzitter van de PvdA-fractie, A. Duivesteijn, om deel te gaan uitmaken van een progressief kabinet.

Duivesteijn publiceerde een artikel in het blad ”Socialisme en Democratie” waarin hij vraagtekens plaatste bij een voortzetting van de coalitie met de VVD. De samenwerking met de liberalen heeft het nodige opgeleverd, maar alle resultaten van paars zijn door ruilhandel totstandgekomen. Nu dienen zich maatschappelijke problemen aan die alleen door een progressief kabinet kunnen worden aangepakt, vindt Duivesteijn. Partners in zo'n kabinet zouden niet alleen PvdA, D66 en GroenLinks moeten zijn, maar ook de ChristenUnie.

Dat artikel is op persoonlijke titel geschreven. De inhoud wordt niet gedekt door de instemming van fractievoorzitter Melkert. Bovendien is duidelijk dat de strekking ervan een poging is tot 'VVD'tje-pesten', teneinde het progressieve deel van de PvdA-achterban, dat steeds onrustiger wordt over de koers van de partij, koest te krijgen.

Geen starre principes

Wie de status van het artikel en de spits ervan doorziet, zal beseffen dat het artikel eigenlijk vooral voor intern gebruik is en zich niet laten verleiden tot een al te serieuze, laat staan welwillende reactie. De politiek leider van het CDA, De Hoop Scheffer, liet tijdens een spreekbeurt in Rotterdam in ieder geval weinig van het voorstel heel. Maar RPF-leider Van Dijke verklaarde zich trots tot een gesprek bereid en Van Middelkoop liet zich samen met Duivesteijn op een trap in het kamergebouw fotograferen. In een begeleidend interview zei hij dat de ChristenUnie afspraken moet kunnen maken met PvdA, CDA, D66 en GroenLinks. „We nemen onze christelijke bagage mee, maar dat zijn geen starre principes zoals iedereen denkt” (Algemeen Dagblad, 25 november).

Die bereidheid is niet alleen naïef, maar eigenlijk vooral onthutsend, zeker nu zij niet zomaar door de eerste de beste verwoord is, maar door een intelligent en uiterst bekwaam kamerlid als Van Middelkoop. We hebben onlangs gezien hoe het protest van een christelijke minderheid in de Kamer tegen verdere liberalisering van abortus, het homohuwelijk en de legalisering van euthanasie op een progressieve coalitie stuitte, aangevoerd door D66, die geen onduidelijkheid over haar motieven heeft laten bestaan. Doel is de afbraak van de christelijke fundamenten van de samenleving. Twee wereldbeschouwingen botsten, geloof stond tegenover ongeloof, luidde de analyse van RPF'er Rouvoet. Twee dagen later moeten we in de krant lezen dat er met die progressieven eigenlijk best te praten valt en dat de christelijke uitgangspunten van de unie geen starre principes zijn.

Politieke schade

Het is pijnlijk te moeten constateren dat de ChristenUnie het spoor bijster lijkt. Laat het waar zijn dat D66 per ongeluk in het rijtje van Van Middelkoop terecht is gekomen. Maar dan nog: was het niet GroenLinks-kamerlid Halsema die de legalisering van euthanasie enthousiast begroette als een bevrijding van „onderdrukkende instituties als God, gezin, overheid en vorst”? Heeft GroenLinks het homohuwelijk niet verwelkomd als „de genadeslag aan het traditionele huwelijk als onderdrukkend en uitsluitend instituut”?

De gretigheid waarmee de ChristenUnie op de uitnodiging van Duivesteijn is ingegaan, is wellicht te verklaren uit de recente teleurstellingen die de ChristenUnie te verwerken heeft gekregen. Het „product ChristenUnie” vond op de kiezersmarkt niet het onthaal dat Van Dijke had verwacht. De aanwijzing van een nieuwe lijsttrekker leidt tot spanningen. Belangstelling van anderen is in zo'n situatie misschien een troost. Maar de politieke schade kan groot worden. De afstand tot de SGP, die het standpunt huldigt dat zij liever een concurrent rijker dan een bondgenoot armer is, dreigt groter te worden. En als het CDA inderdaad een conservatieve koers kiest –en daar ziet het naar uit– kan de ChristenUnie het wel vergeten in de achterban van die partij electoraal in te breken.

Retraite

(...)

Het tweede artikel is deze week verschenen in het ”Jaarboek parlementaire geschiedenis 2000”. Het is een recensie door Van Middelkoop van een studie over de omslag in de ARP in de jaren zestig. Van Middelkoop constateert daarin dat de ARP in die periode verlinkste en in toenemende mate werd „aangetrokken” door de PvdA. Hij vraagt dan: „Of moet ik misschien zeggen: bij de PvdA in het gevlei wilde komen als blijk van voltooide emancipatie en moderniteit?” Is dat niet precies de vraag die de ChristenUnie zich nu moet stellen?

Uit het artikel van B. J. Spruyt, 'ChristenUnie lijkt spoor bijster - Bereidheid tot deelname aan progressief kabinet is onthutsend ',  Reformatorisch Dagblad, 2 dec. 2000, blz. 5

Zie ook:

 


ChristenUnie doet graag mee met links, progressief kabinet met PvdA, D66 en GroenLinks - 24 nov. 2000

 'Van Dijke wil praten met progressieven', Reformatorisch Dagblad, 23 nov. 2000.

DEN HAAG – RPF-leider Van Dijke is graag bereid te praten met de linkse fracties in de Tweede Kamer over de vorming van een progressief kabinet. „Wij willen graag ons gedachtegoed inbrengen.” Maar de ChristenUnie wil niet zomaar aanschuiven. „Voor christelijk Nederland moet duidelijk zijn dat het zin heeft als wij erbij gaan zitten.”

Van Dijke reageert met deze uitlatingen op een artikel dat de vice-fractievoorzitter van de PvdA, A. Duivesteijn, onlangs heeft gepubliceerd. Deze spreekt daarin zijn teleurstelling uit over de samenwerking met de VVD en oppert de mogelijkheid om in de komende kabinetsperiode samen te gaan werken met partijen die een progressief beleid nastreven. Behalve D66 en GroenLinks komt, wat Duivesteijn betreft, de ChristenUnie voor regeringsdeelname in aanmerking. De partij is op sociaal terrein en bij milieuzaken zeer herkenbaar, vindt de sociaal-democraat.

„Ik vind die opmerkingen van Duivesteijn heel interessant”, reageert Van Dijke. „Blijkbaar zijn wij niet alleen voor conservatieven, maar ook voor progressieven een aantrekkelijke partner. Als de mensen in het land een herkenbaar christelijk-sociaal geluid in een volgend kabinet willen horen, weten ze dus op wie ze moeten stemmen.”

Kanttekening

Maar Van Dijke plaatst wel een kanttekening bij de belangstelling van progressieve zijde. „Sociale en ecologische kwesties zijn voor ons belangrijk, maar er zijn nog meer dossiers. En we willen niet spreken over het een zonder het ander.”

Van Dijke doelt op onderwerpen die de „grondslagen van de samenleving” raken, zoals euthanasie, abortus en het homohuwelijk. „Die onderwerpen zijn voor ons geen gesloten boeken. We begrijpen natuurlijk wel dat we de besluitvorming over die onderwerpen niet volledig terug zullen kunnen draaien. Maar na afloop van de regeerperiode moet voor christelijk Nederland duidelijk zijn geworden dat het zinvol was dat de ChristenUnie erbij was.”

„Als het aan de orde komt, zullen we de gesprekken over al deze onderwerpen met belangstelling voeren”, aldus Van Dijke. „We geloven in ons gedachtegoed en willen dat als politieke partij natuurlijk graag inbrengen en uitdragen.”

Zie ook:

 


ChristenUnie uitgenodigd tot links, progressief kabinet met PvdA, D66 en GroenLinks - 23 nov. 2000

DEN HAAG – De PvdA moet in de komende kabinetsperiode samenwerking zoeken met partijen die een progressief beleid nastreven. Naast D66 en GroenLinks zou ook de ChristenUnie in aanmerking komen voor regeringsdeelname.

De vice-fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer, Duivesteijn, schrijft dat in het nieuwste nummer van Socialisme & Democratie, het blad van het wetenschappelijk instituut van de PvdA.

Hiermee keert de PvdA'er zich tegen voortgezette samenwerking met de VVD. Politiek-zakelijk is de samenwerking tussen de partijen weliswaar geslaagd, maar inhoudelijk is deze mislukt, vindt de sociaal-democraat. „Paars is noch een mislukking geworden, noch een nieuwe eenheidsideologie.”

Duivesteijn denkt dat de samenleving behoefte heeft aan een „meer ideologische beleidsgrondslag.” Een progessief regeerakkoord met de VVD is niet mogelijk omdat deze partij „te zeer is verknocht aan een naar rechts overhangende interpretatie van het eigen ideologisch gedachtegoed.”

Ronduit lovend is de sociaal-democraat over GroenLinks. Deze partij is gereed en bereid regeringsverantwoordelijkheid te dragen. Veel verschillen tussen PvdA en GroenLinks ziet Duivesteijn niet. „Feitelijk nemen beide fracties in de Tweede Kamer zelden werkelijk verschillende standpunten in.”

Naast D66 en GroenLinks rekent de PvdA'er ook de ChristenUnie tot de partijen die kunnen toetreden tot een kabinet met een progressief karaker. Omdat de RPF/GPV-fractie in de Tweede Kamer op een aantal terreinen eenzelfde lijn kiest als de progressieve partijen, ziet hij perspectief in samenwerking met deze protestantse partij.

Spagaat

Samenwerking met het CDA lijkt Duivesteijn geen aantrekkelijke gedachte. Hij twijfelt of er bij de christendemocratie ruimte is voor een sterke sociale stroming. De partij vaart op dit moment geen heldere koers en „manoevreert zich telkens in een spagaat tussen progressief en VVD”, zo schrijft de vice-fractievoorzitter.

(...)

 'PvdA'er Duivesteijn wil kabinet zonder VVD', Reformatorisch Dagblad, 23 nov. 2000.

Zie ook:

 


ChristenUnie kiest voor theocratie als centrale punt - 23 nov. 2000

DEN HAAG – De ChristenUnie wil dat de overheid geestelijke vrijheid waarborgt, maar wil tegelijkertijd niet dat die vrijheid een geestelijke leegte schept waarin allerlei ideologieën zich kunnen nestelen. Het pleidooi voor een „theocratische gezindheid” bij de overheid moet het denken in het groepsbelang van christenen voorkomen, aldus prof. dr. R. Kuiper, directeur van de Mr. G. Groen van Prinsterer Stichting, het wetenschappelijk bureau van de ChristenUnie.

(...)

Neutraliteit

„Op die manier”, aldus Kuiper, „vermijden we twee klippen. Geestelijke vrijheid mag niet leiden tot de gedachte van neutraliteit. Dat is het humanistische vrijheidsbegrip. De geschiedenis leert dat die vrijheid vervolgens wordt ingevuld door allerlei ideologieën. Zie bijvoorbeeld het huidige euthanasiedebat. Vrijheid is nooit ongekwalificeerd, maar vraagt om een norm. De overheid moet een richting aanduiden, namelijk de dienst aan God. Wat wij voor ogen hebben, is de publieke dienst aan God, als vervulling van de ware vrijheid, zonder dat de overheid –en dat is de tweede klip– een bepaalde vorm van theocratie moet gaan huldigen. Wij zijn tegen geestelijke dwang door de overheid. Hiermee is een authentiek christelijke staatsvisie verwoord in onze unieverklaring.”

(...)

Dit niet willen opgeven van de publieke ruimte is een belangrijk motief achter de nieuwe unieverklaring. „We willen niet in dopers vaarwater verzeild raken”, aldus Kuiper. „Dan krijg je zoiets als: wanneer wij als christenen maar de vrijheid hebben om ons eigen kringetje van scholen, kerken en organisaties te handhaven. We willen de overheid Gods geboden blijven voorhouden en als dienares van God blijven aanspreken. We mogen de publieke ruimte niet opgeven omdat de politieke kanalen verstopt zouden zijn geraakt. Bovendien: Als we onze politieke strijd zouden toespitsen op het waarborgen van onze eigen vrijheden, voeren we een strijd die we uiteindelijk zullen verliezen. Wie uitsluitend de belangen van een te klein groepje wil behartigen, trekt uiteindelijk aan het kortste eind.”

Theocratische gezindheid

Binnen de ChristenUnie-achterban bestaat daarom vreugde over de nieuwe unieverklaring, omdat de „theocratische gezindheid” nu als „het centrale punt in onze staatsvisie” is vastgelegd. „De christelijke ethiek dient het gebinte van het staatsgebouw te zijn. Dit authentieke geluid staat in de prelude op onze nieuwe beginselverklaring. Het is de hoeksteen onder ons fundament. Maar we hopen natuurlijk vooral dat van die woorden een appèl op de samenleving uitgaat: Mensen, zoek het in die richting.”

Uit het artikel van B. J. Spruyt, 'ChristenUnie wil klip van dopers denken omzeilen', Reformatorisch Dagblad, 23 nov. 2000.

 


Van Putten over de moeilijkheden met het conservatisme - 7 nov. 2000

 

De afgelopen zomer is meermalen gesproken over de mogelijke samenwerking tussen de conservatieven en de kleine christelijke partijen. Interesse van christelijk zijde is er zeker en binnenkort zal een gesprek plaatsvinden. Er zijn in de loop van de tijd al enkele van de moeilijkheden tot samenwerking belicht. Die moeilijkheden hadden betrekking op het belang van de eigen confessie en de economische koers van een partij als de ChristenUnie. Niet werd genoemd de moeilijkheden met het conservatisme zelf. Deze zijn er wel degelijk voor de christelijke partijen.

Van Wissen beschrijft in het Reformatorisch Dagblad van 15 juli jl, de drie hoofdkenmerken van het conservatisme. Deze kenmerken zouden in grote lijnen compatibel moeten zijn met de christelijke ideeën van politiek. Hoewel dit op het eerste gezicht zeker het geval is, blijkt bij nadere studie in deze aantrekkelijke kenmerken ook de moeilijkheden te liggen. Laat ik kort ingaan op de drie genoemde hoofdkenmerken.

De eerste moeilijkheid vloeit voort uit het hoofdkenmerk van het conservatieve mensbeeld. Dit stelt dat de mens van nature geneigd is tot het kwade, en daarom sturing van buitenaf nodig heeft. " In de kerk wordt de mens op zijn plicht gewezen, terwijl de staat de zwaardmacht uitoefent." Zo bekeken stemt dit mensbeeld overeen met het christelijke mensbeeld, maar de consequenties die eruit voortvloeien zijn niet zonder risico’s. Het gevaar is dat het christelijk geloof in dit conservatieve beeld een instrumentalistische functie heeft. De kerk wordt hier als middel gebruikt door de staat om een stuk burgerfatsoen te garanderen. Het belangrijkste motief voor de staat is primair het nut van de kerk, en niet haar waarheidsclaims. De consequentie van dit instrumentalisme is, dat dit denken geen enkele garantie biedt dat de staat zich niet met het beleid van de kerk gaat bemoeien wanneer haar nut op een dag wat minder uit de verf komt.

Het tweede genoemde hoofdkenmerk van het conservatisme is het belang van de traditie. "In de traditie vinden we gezaghebbende bronnen van kennis van zowel de hogere zaken (Waarheid, Schoonheid, Rechtvaardigheid) als van de vele meer praktische zaken waarmee we in ons leven te maken krijgen." Ook de christenen zullen het belang van de traditie inzien en erkennen dat deze maatstaven levert om het heden te beoordelen. Maar dit beroep op de traditie is verre van waterdicht om christenen en conservatieven ongehinderd samen te laten werken. In de eerste plaats is de traditie voor christenen niet automatisch een juiste norm voor het heden. Met een beroep op de traditie is indertijd de slavernij verdedigd en de democratie verworpen. Ten tweede zijn tradities aan historische wijzigingen onderhevig. Wat vandaag nog progressief is, kan morgen traditie zijn. Zodoende is het goed denkbaar (en dus mogelijk) dat bepaalde anti-christelijke opvattingen (zoals het homo-huwelijk) in een later stadium een onderdeel van de traditie kunnen worden. Een beroep op traditie betekent dus voor een christen geen voldoende argument voor de juiste morele opvattingen. Traditie kan voor een christen enkel geldigheid hebben wanneer ze goedgekeurd is in het licht van het Evangelie.

Het laatste hoofdkenmerk van het conservatisme is de vrijheid, ze vormt zelfs het uitgangspunt van het conservatisme. Het moet niet gezien worden als "lekker doen waar je zin in hebt", maar het in toom houden van de driften en de vrijwillige keus voor het goede. Op zich volgt uit deze bepaling een formele afwijzing van het hedonisme, maar ze blijft mager, wanneer niet inhoudelijk aangegeven wordt wat het goede is. Er is verondersteld dat dit blijkbaar direct correspondeert met wat in het christendom als het goede wordt gezien. Al zou dit al zo zijn, dan nog blijft de vraag open hoe dit goede bereikt moet worden. Voor een christen zal het werk van de genade een cruciale rol spelen. In deze conservatieve opvatting ligt het gevaar verscholen van een burgerlijke godsdienstigheid, waarbij de kans op oppervlakkigheid van het geloofsleven niet ondenkbaar is. Ook een deïst als de verlichtingsfilosoof Kant verdedigde het christendom als belangrijk voor de moraal en het in toom houden van de driften, en zijn ideeën zijn in het algemeen niet gunstig geweest voor het christendom.

Ondanks het wijzen op de genoemde moeilijkheden, ben ik van mening dat het zoeken van toenadering een goede zaak is. De ideeën van tal van conservatieve denkers zijn uiterst stimulerend en verrijkend voor een christen-denker. Het is zeker de moeite waard voor christen-politici om te bekijken waar er vruchtbare samenwerking kan zijn met conservatieven. Dat zal zeker niet het probleem zijn. Het enige waar ik hier op wil wijzen, is dat christenen zich niet te vroeg rijk moeten rekenen met de toenadering die conservatieven zoeken. Er blijven ondanks, wellicht de vele overeenkomsten belangrijke verschillen bestaan die niet eenvoudig opzij geschoven kunnen worden. De hierboven genoemde waren er enkele die inherent zijn aan het conservatisme. Tevens zullen tal van christenen zich moeilijk kunnen vinden in de politieke visie op de economie en het milieu van de conservatieven. Op dat punt zijn de verschillen naar mijn mening zeker onoverbrugbaar voor wat betreft het vormen van één grote conservatieve partij. Wat betreft het samenwerken liggen er naast de moeilijkheden, tal van mogelijkheden open. Zeker zolang Paars nog de scepter in handen heeft.

Jacques van der Meer is student filosofie en secretaris van de Stichting Europese Apologetiek.

 

'De moeilijkheden met het conservatisme',  Reformatorisch Dagblad, 7 nov. 2000.


Roevoet en Bolkenstein over moraal en politiek - 27 okt. 2000

André Rouvoet wil in zijn nieuwe boek dat de politiek zich uitspreekt over haar achterliggende visies. Bovendien wil hij een debat over de grondslagen van de moraal, die volgens hem religieus zijn. Ethiek mag niet een uitkomst worden van de politiek, het dient er de voorwaarde van te zijn. Waarom praten hier geen katholieken over mee?

Toen CDA-leider Heerma het gezin in de politiek op de agenda wilde zetten, was kamerbrede hoon zijn deel. "Iedereen lachte. Maar ik niet!", aldus Frits Bolkestein. "Ik zeg niet dat ik de christelijke visie op het gezin zonder meer overneem, maar het is hoe dan ook een belangrijk thema. Het is dom daarover te lachen." Bolkestein sprak vorige week bij de presentatie van het nieuwe boek van RPF-Kamerlid André Rouvoet Politiek met een hart, een bundel beschouwingen over politiek en moraal. Die presentatie werd in het Haagse perscentrum Nieuwspoort een geanimeerde aangelegenheid. Onder leiding van Andries Knevel was een forum samengesteld bestaande uit de humanistische filosoof Paul Cliteur, de psychiater Van Danzig, Femke Halsema (GroenLinks) en EU-commissaris Frits Bolkestein. Nadat elk van de forumleden vanuit zijn eigen ideologische achtergrond een visie op Rouvoets boekje had gegeven, ontstond onder Knevels leiding een levendig gesprek waarbij het hele gezelschap, bestaande uit politici en persvertegenwoordigers, werd betrokken.

Frits Bolkestein en Rouvoet zelf speelden de hoofdrol. Rouvoet omdat hij het thema 'politiek en moraal' aangedragen had en het ook op deze bijeenkomst met verve verdedigde. Bolkestein omdat hij als VVD-leider dit thema ooit in zijn partij aan de orde gesteld had zonder er overigens veel gehoor voor te vinden. Hij ziet de joods-christelijke moraal als 'het bezielend verband' van de westerse cultuur. De deugden die daaruit voortvloeien en "die de traditie ons hebben meegegeven" hebben mede gezorgd voor de huidige welvaart. Nu die traditionele moraal niet meer wordt aanvaard, ontstaat er een steeds voelbaarder tekort. Hoe dat moet worden opgevuld? Bolkestein kwam er ruiterlijk voor uit: "Ik heb daar geen antwoord op". Intussen vond hij het gezin wel een van de belangrijkste plaatsen waar het 'moreel kapitaal' van de samenleving wordt doorgegeven. Hij citeerde uit de beginselen van de VVD uit 1948 waarin het gezin "de kern van de maatschappij" wordt genoemd en de overheid wordt opgeroepen de positie van het gezin te versterken. "In het huidige beginselprogramma is daarvan niets terug te vinden. Vanwaar deze omslag in het denken? Hebben deze oude liberalen ons niets meer te zeggen? Het zou goed zijn als hierover, niet alleen binnen mijn partij een grondige discussie zou worden gevoerd", aldus Bolkestein.

André Rouvoet had vorige week in NRC Handelsblad al een voorschot genomen op de discussie die hij met zijn boek wil uitlokken. Onder de uitdagende kop Tegen het relativisme de waarheid haalde hij de politicoloog James Kurth aan. Deze weerspreekt de stelling van Samuel Huntington (zie ook boekenkolom, blz. 24) dat de komende eeuw grote oorlogen tussen de beschavingen zal laten zien. Volgens Kurth zal de grootste oorlog zich echter binnen onze beschaving afspelen. Hij zal gaan tussen de 'pre-moderne' aanhangers van de traditionele moraal en die van het Verlichtingsdenken dat de wereld verovert met zijn multiculturaliteit en postmodernisme. Uiteindelijk echter, aldus Rouvoet, weerlegt het relativisme zichzelf. Hij haalt een Amerikaanse denker aan die stelde: "If everyone's ideas are okay, then no idea is right." Als alle ideeën goed zijn, is er geen een juist. De moraal is uiteindelijk absoluut en religieus gefundeerd, vindt Rouvoet. Het recht is niet slechts een systeem van maatschappelijke afspraken op grond van meerderheidsbelangen, er dient een universele ethiek aan ten grondslag te liggen.

Het was jammer dat de levendige discussie in Nieuwspoort zich na verloop van tijd toespitste op de abortus- en euthanasieproblematiek. Op deze punten - hoe belangrijk ook - hebben de verschillende partijen zich zo ingegraven dat een vruchtbare discussie voorlopig uitgesloten is. Ook is het jammer dat er in Den Haag geen orthodoxe katholieken waren. Hoewel de katholieke Kerk formeel de grootste van het land is, werd zij op deze middag niet eens gemist. Wie had Rouvoet kunnen uitnodigen? Ontwikkelde en gelovige katholieken, die een debat niet als 'geruzie' beschouwen, hadden niet alleen de discussie verrijkt, maar zelfs tussen protestanten en humanisten met vrucht kunnen bemiddelen.

André Rouvoet, Politiek met een hart. Beschouwingen over politiek en moraal. Uitg. Kok-Kampen, 120 pp., pb., f 24,90, ISBN 90-435-0294-4.

Uit het artikel 'Katholieken schitteren door afwezigheid' van Henk Rijkers,  Katholiek Nieuwsblad, 27 okt. 2000, blz.13.

 


Heldring tegen het drijfzand van de Paarse ethiek - 24 okt. 2000

(...) 

Waar komt Rouvoets standpunt op neer? Het is niet verrassend van een rechtzinnige protestant: de werkelijke grondslagen van onze beschaving zijn religieus van aard; goed en kwaad vinden hun verankering niet in zichzelf, maar in een transcendente waarheid. Zo is de wet niet de neerslag van opvattingen over recht en onrecht zoals die op een bepaalde plaats en op een bepaald ogenblik in de samenleving leven, maar het uitvloeisel van een transcendent, voorgegeven rechtsbegrip. 

Dit is, zoals gezegd, niet verrassend. Wat wèl verrassend is, is dat Rouvoet aan zijn boek, waarin deze gedachten zijn neergelegd, de titel Politiek met een hart heeft gegeven. Immers, wat hebben die gedachten nu met het hart te maken? Zij hebben met een bepaald geloof te maken, en dat geloof geeft hun standvastigheid en bestendigheid. Het hart daarentegen is wisselvallig, zo niet wispelturig. Politiek met een hart doet het ene jaar dit, het andere het tegenovergestelde. 

Maar aangezien ik Rouvoets boek niet heb gelezen, zal ik het daar niet verder over hebben en me bepalen tot zijn artikel in de krant. Het is getiteld: 'Tegen het relativisme de waarheid!' Heel mooi, maar welke waarheid? De waarheid van Rouvoet natuurlijk. Maar tegenover die waarheid staan de - even onwrikbare - waarheden van anderen (orthodoxe communisten bijvoorbeeld), en die monden vaak in een heel andere politiek uit dan Rouvoet voorstaat. Die kop is dus ook onbevredigend. 

Dat wil niet zeggen dat Rouvoet niet heel juiste opmerkingen plaatst in zijn artikel. Bij degenen wier opvattingen over goed en kwaad een 'transcendente verankering' - bijvoorbeeld in God - vinden, weet je tenminste waar je aan toe bent. Dat is veel minder het geval bij degenen die die opvattingen laten afhangen van wat er op een bepaalde plaats en op een bepaald ogenblik in de samenleving leeft. 

Waarom, zo vraagt Rouvoet, slaakt het democratische Westen een zucht van verlichting wanneer het Algerijnse leger de verkiezingen afgelast die het fundamentalistische FIS zeker zou hebben gewonnen, maar vaardigt het tegen Oostenrijk sancties af wanneer daar een ongewenste partij langs democratische weg gaat deelnemen aan de regering? 

Op grond van welk beginsel wordt, zo vraagt hij verder, het homohuwelijk aanvaard, maar polygamie niet (of moeten we zeggen: nog niet?) Waarom worden euthanasie en abortus toegelaten of gedoogd, maar valt eugenetica nog onder een taboe? Waarom wordt elke culturele superioriteit afgewezen, maar zijn vereenzelviging van kerk en staat, kindhuwelijken, ondergeschikte positie van de vrouw in andere culturen onaanvaardbaar? Voor elk standpunt valt wel wat te zeggen, maar een samenleving die niet weet welk beginsel het ene standpunt toelaat en het andere verbiedt, bevindt zich op drijfzand. 

Dat bleek wel in het debat in Nieuwspoort. Slavernij, bijvoorbeeld, achtte Van Dantzig niet intrinsiek fout: "Waarom zou je het verbieden als iemand graag slaven houdt?" En Halsema vond dat polygamie "in sommige gevallen" kan worden toegestaan. Voor haar is de maatstaf of de vrouw wordt onderdrukt. Uitstekend, maar wat is de definitie van onderdrukking? Of is dit ook een kwestie van plaats en tijd? In Rouvoets bezwaren tegen het relativisme zit dus wel iets. (De citaten zijn ontleend aan een verslag van dit debat in Trouw.) Hij rekent zich, zo blijkt uit zijn artikel, tot de "gelovige 'conservatieven"'. Waarom hij dat woord conservatieven tussen aanhalingstekens zet, is niet helemaal duidelijk, maar belangrijker is de vraag: waar staan de niet-gelovige conservatieven, zij die eveneens bezwaren hebben tegen het relativisme en, in Bolkesteins woorden, een 'bezielend verband' nodig achten, maar de zekerheid van Rouvoets transcendente waarheid ontberen? 

Zou de Poolse filosoof Leszek Kolakowski hun uitkomst bieden? In zijn laatste boek, Over het alledaagse leven, meent hij - zo lees ik in een recensie in het Reformatorisch Dagblad van 18 oktober - "dat het onderscheiden van goed en kwaad het werk is van een morele intuïtie". En hij verklaart zich nader: "We raken niet vertrouwd met morele kennis doordat iemand ons ervan overtuigt dat Kant, Husserl of Plato gelijk had, maar omdat we ons schuldig kunnen voelen, en ook daadwerkelijk voelen, als we regels overtreden waarvan we weten dat ze geldig zijn." Dus toch een geloof? Of eerder een gevoel dat T.S. Eliot onder woorden bracht in zijn toneelstuk The Cocktail Party:"Maar zelfs als ik de weg uit het bos weet te vinden, zal ik achterblijven met de ontroostbare herinnering aan de schat die ik in het bos hoopte te vinden, maar nooit vond, en die daar niet was en misschien nergens is? Maar als hij nergens is, waarom voel ik mij dan schuldig hem niet gevonden te hebben?" Ons gevoel van goed en kwaad gebaseerd op een herinnering aan een - of zelfs misschien niet bestaande - afwezige God? 

Uit de column van J.L. Heldring, 'Herinnering aan een afwezige schat ', NRC Handelsblad, 24 okt. 2000.

 


Bolkenstein over samenleving, moraal en christendom - 20 okt. 2000

DEN HAAG – Warme bijval en scherpe kritiek lokte het boek van RPF-kamerlid A. Rouvoet gisteren uit tijdens een symposium in Den Haag. Er was lof voor zijn streven het debat over levensbeschouwelijke uitgangspunten in de politiek aan te zwengelen. Kritiek was er op zijn aanspraken op een absolute waarheid en moraal. 

(...)

Inenting

In een weliswaar niet zo diepzinnig, maar wel levendig en persoonlijk debat, geleid door EO-directeur Knevel, proefden politici en wetenschappers op deze manier elkaars nieren. Oud-VVD-leider Bolkestein, die een pleidooi hield voor de bescherming van instituties als huwelijk en gezin, kreeg de vraag voorgeschoteld of het schadebeginsel (mijn vrijheid houdt op waar de vrijheid van de ander in het gedrang komt) niet tot onoverkomelijke problemen leidt. Dat vond Bolkestein eigenlijk ook wel. Hij noemde het een „slappe formule.”

Bolkestein gaf als voorbeeld de discussie over verplichte inenting, gevoerd na de laatste polio-epidemie. Moest de overheid nette burgers die deugdzaam leven, tegen hun wil in dwingen hun kinderen in te enten? Hij wist het eigenlijk niet. Het riekt naar zedenmeesterij, maar in het belang van de volksgezondheid was dat in dit geval misschien wel gerechtvaardigd.

Bolkestein bepleitte in het algemeen grote terughoudendheid. „De overheid heeft geen mandaat om in morele aangelegenheden meer te doen dan in de wet staat. Zij moet geen morele normen aanleggen, waar wettelijke normen ontbreken. Hij zei dat in antwoord op de vraag van RPF-fractievoorzitter Van Dijke, die erop wees dat kamerleden nieuwe wetten maken en daarbij uitgaan van een bepaalde visie. „Het handhaven van wetten is een kerntaak van de overheid. Bescheiden verbeteringen in de bestaande wetgeving zijn mogelijk, maar we moeten daar voorzichtig mee zijn, want de samenleving is misschien een beetje maakbaar, maar vooral erg breekbaar.”

Bezielend verband

Het liberalisme, zei Bolkestein, is ontstaan in een samenleving die bijeen gehouden werd door het „bezielend verband” van het christendom. „Dat verband is weggevallen en ik weet niet waar ik nu moet zoeken. Als u mij naar een uitgangspunt vraagt, kan ik hooguit naar de categorische imperatief van Kant verwijzen.”

Ondanks alle verschillen tekenden zich ook overeenkomsten af, naar Rouvoet zelf vaststelde. Hij trok de grens tussen relativisten als Van Dantzig en het GroenLinks-kamerlid Femke Halsema (die de mogelijkheid van polygamie verdedigde), en „universalisten” als Cliteur, Bolkestein en hemzelf. De laatsten gaan uit van universele beginselen die „nergens meer vandaan komen”: Zij zijn van een „transcendente herkomst, zonder God.”

Uit het artikel van B. J. Spruyt, 'De verschillen zijn hemelsbreed', Reformatorisch Dagblad, 20 okt. 2000, blz. 1 


Bolkenstein over het voorrecht van het gezin - 19 okt. 2000

DEN HAAG – Het behoort niet tot de kerntaken van de overheid om als zedenmeester op te treden, vindt oud-VVD-leider F. Bolkestein. Maar de overheid zou er wel goed aan doen om instellingen als het gezin, die door de tijden heen hun geschiktheid voor het „cultiveren van moreel kapitaal” hebben bewezen, te beschermen.

Bolkestein, sinds vorig jaar eurocommissaris in Brussel, zei dit vanmiddag in Den Haag tijdens een symposium over het boek ”Politiek met een hart” van RPF-Tweede-Kamerlid A. Rouvoet. De deugden „die de traditie ons heeft meegegeven” hebben mede gezorgd voor de huidige welvaart, betoogde Bolkestein. Daarom moeten die in stand worden gehouden, niet door de overheid zelf, maar vooral door het gezin.

Bolkestein herinnerde aan zijn mislukte poging om de VVD te overtuigen van het belang van „moreel kapitaal.” Hij zei het „vertrouwen in de goedheid van de mens en een even groot optimisme over het vermogen van de overheid corrigerend op te treden als er iets fout mocht gaan” nog steeds niet te delen. Daarom herinnerde Bolkestein vanmiddag aan het verkiezingsprogramma van de VVD uit 1948, waarin het gezin „de kern van de maatschappij” wordt genoemd en de overheid wordt opgeroepen de positie van het gezin te versterken.

Oude liberalen

„In het huidige beginselprogramma”, aldus Bolkestein, „is daarvan niets terug te vinden. Vanwaar deze radicale omslag in het denken? Hebben deze oude liberalen ons op dit punt niets meer te zeggen? Het zou goed zijn als hierover, niet alleen binnen mijn partij, maar ook in de nationale media, een grondige discussie zou worden gevoerd.”

Met de centrale gedachte in het boek van Rouvoet, namelijk dat politiek en moraal in een belangrijke relatie tot elkaar staan, zei Bolkestein daarom geen moeite te hebben. Wel constateerde hij bij Rouvoet en de RPF de neiging om „te vaak te blijven steken in een politiek van goede bedoelingen.”

De door de RPF bepleite verdubbeling van het budget voor ontwikkelingssamenwerking doet „het hart van een enkeling ongetwijfeld sneller kloppen.” Maar de politieke leiders in de ontwikkelingslanden zelf weten inmiddels dat hulpverslaving hun landen arm houdt. „Als wij werkelijk hulp willen bieden, zo stellen deze leiders, dan kunnen wij niets beters doen dan onze grenzen voor hun producten openen.”

Resultaten

Het morele gehalte van een voorstel wordt niet uitsluitend bepaald door de kwaliteit van de bedoelingen, wierp Bolkestein Rouvoet tegen. Het gaat in de politiek om resultaten. Een politicus met een hart moet werkelijk willen helpen en zou daarom meer oog moeten hebben voor de ethiek van de uitkomsten, aldus Bolkestein.

'Bolkestein bepleit bescherming van gezin', Reformatorisch Dagblad, 19 okt. 2000, blz. 1 

 

 


Lezing van Kinneging over de slechte toestand van Nederland - 7 okt. 2000

 

7 October 2000: Het is alweer een tijd geleden dat de Leidse Rechtsfilosoof Dr. A.A.M. Kinneging een voorstel deed voor een gedachtewisseling tussen de conservatieven en de christelijken in Nederland. Op 22 September jongstleden had de eerste ontmoeting plaats. Er was een lezing van Dr. Kinneging, waarin de morele problemen van de moderne tijd treffend worden besproken. Het nu volgende is een weergave van die lezing.

"Velen, inclusief premier Kok, zijn ervan overtuigd dat het goed gaat met Nederland. We behoren, zo blijkt ook weer uit de recente cijfers van het SCP, tot de rijkste landen van Europa; de werkeloosheid is vrijwel nergens zo laag als bij ons; en, na ruim twintig jaar bezuinigen, is er nu eindelijk weer een begrotingsoverschot en dus ruimte voor 'leuke dingen voor de mensen'. Geen vuiltje aan de lucht dus, zou je zeggen.

Of zien we, als we zo redeneren, misschien iets over het hoofd? Getuigt deze wijze van redeneren misschien van een wat bijziende blik? 

Het antwoord op de vraag of het goed gaat met een land, is afhankelijk van het criterium dat wordt gehanteerd. Wanneer het nationaal inkomen als criterium dient, het officiële werkeloosheidscijfer of de omvang van het begrotingstekort, kan de conclusie niet anders luiden dan dat het goed gaat met Nederland. De vraag is echter of genoemde criteria wel goede meetinstrumenten zijn voor de beantwoording van de vraag of het goed gaat met een land.

Ik meen van niet en wel om twee redenen:

In de eerste plaats omdat genoemde criteria van een dusdanig hoog abstractie- of, zo U wilt, aggregatieniveau zijn, dat ze weinig meer zeggen over de maatschappelijke realiteit die erachter schuilgaat. Zo kan een zeer hoog nationaal inkomen gemakkelijk gepaard gaan met grote en wijdverspreide nooddruft, van personen, van organisaties of van maatschappelijke sectoren. Ik verwijs slechts naar de actuele situatie in het onderwijs en de gezondheidszorg. Met deze sectoren gaat het niet goed; integendeel: het gaat er ronduit slecht. Zich onder die omstandigheden te richten op een criterium als het nationaal inkomen is eerder verduisterend dan verhelderend.

In de tweede plaats meten al deze criteria gegevens die betrekking hebben op materiële welvaart, niet op spiritueel welzijn. Maar om dat laatste gaat het uiteindelijk, dat laatste - de mate van welzijn - is bepalend voor de vraag of en in welke mate het goed gaat met een land. Dat is, dunkt me, onbetwistbaar. 

(...)

Wanneer we nu onze blik richten op onze eigen maatschappij, dan kunnen we zonder meer constateren dat markt en staat een al te grote plaats innemen en de familie en het middenveld in een diepe crisis verkeren.

De hamvraag is dan natuurlijk: hoe erg is dit? Het antwoord is kort en duidelijk: heel erg. Waarom? Omdat de mens in de sfeer van het familieleven en het middenveld, als deze goed functioneren, dingen meekrijgt, die noch de markt, noch de staat hem ooit kunnen geven, dingen die van wezenlijk belang zijn voor zijn innerlijke gesteldheid. Het is, ook nu weer, moeilijk precies aan te geven, wat een mens allemaal mist, wanneer hij zonder familie en middenveld opgroeit. Maar het wordt opeens glashelder, wanneer men zich een mens voorstelt die niets anders kent dan de prikkels van de markt en de ge- en verboden, de rechten en plichten van de staat, en die al zijn medemensen benadert op een soortgelijke wijze. Deze mens is een onmens. En we zijn hard op weg hem te fabriceren.

De markt en de staat zijn nuttige, zelfs onmisbare instituties. Maar het zijn niet de instituties waarin en waardoor de mens zijn menselijkheid verwerft: dat wil zeggen zijn nederigheid, vrijgevigheid, kuisheid, zelfbeheersing, matigheid, medeleven en naastenliefde. Dat is bij uitstek de taak van primair het gezin i.e. de familie en secundair de gemeenschappen van het middenveld. 

Het is hier dat het karakter wordt gevormd, dat kinderen worden geciviliseerd en gesocialeerd, dat mensen een gevoel voor sociale en individuele verantwoordelijkheid leren, dat niet rechten en plichten, maar zorg en liefde de centrale motieven zijn, dat men leert het algemeen belang voor het eigenbelang te laten gaan en hoe de botsing van wensen en meningen moet worden gehanteerd.

Als dit allemaal niet of niet voldoende geschiedt, en markt en staat ons opvoeden en vormen, ontstaan mensen voor wie alles en iedereen – zijzelf incluis - koopwaar is danwel een voorwerp van regelgeving en beleid. Zo’n mens is geen goed gezelschap en een maatschappij bestaande uit louter zulke mensen is een maatschappij waar geen van ons wil wonen.

Ten slotte: hoe kan de trend worden gekeerd? Wat moet en gebeuren? Het gezin i.e de familie en de gemeenschappen van het middenveld moeten worden gerevitaliseerd, moeten weer belangrijke, gezaghebbende instituties worden. Dit dient mijns inziens bovenaan te staan op de politieke agenda. Hoe? Door alles wat afbreuk doet aan die instituties – of het nu ideeën zijn, levensstijlen, wet- en regelgeving - kritisch te analyseren, met woord en daad te bestrijden –binnen de grenzen van het toelaatbare, uiteraard en, last but not least, door zelf, zo goed als een zeer feilbaar wezen dat maar kan, een voorbeeld te zijn. Alleen dan is er hoop op een maatschappij, waarin althans de sociale voorwaarden bestaan voor ons geluk en welzijn op deze aarde.

 

Lees deze lange, maar uitstekende lezing hier:

Lezing van Kinneging over maatschappelijke instituties en het slechte toestand van Nederland
 (offsite, bij ConservatismeWeb.com )

 


Holdijk over christelijke politiek en conservatisme - 9 sept. 2000

 

SGP-senator G. Holdijk ziet behalve belangrijke overeenkomsten een essentieel verschil tussen christelijke en conservatieve politici. Maar de omstandigheden zouden er wel eens toe kunnen gaan nopen dat ook de kleine christelijke fracties onderdak moeten zoeken bij een brede, conservatieve volkspartij waarbinnen zij hun eigen geluid kunnen laten horen.

Bijvoorbeeld wanneer het kiesstelsel verandert en er voor ”klein christelijk” weinig te kiezen overblijft. Daarom zijn de gesprekken tussen conservatieven en de ChristenUnie ook zo interessant. „Als ze me uitnodigden, zou ik best willen meedoen.”

Holdijk is dus positief over de plannen die conservatieven –verenigd rond de Leidse rechtsfilosoof dr. A. A. M. Kinneging– en vertegenwoordigers van de ChristenUnie hebben om dit najaar verkennende gesprekken te beginnen. Overeenkomsten tussen de levens- en wereldbeschouwing van conservatieven en christenen zijn er daartoe genoeg, vindt Holdijk. „De visie op de mens is hét raakpunt. Maar dan stuiten we direct al op een verschil. De mens zoals die is, is niet van nature zo. We zijn van hoge komaf.”

Een tweede raakpunt is de nadruk van conservatieven op de natuurlijke orde en de natuurlijke ontwikkeling, op historie en traditie. Maar ook hier openbaart zich een „fors frictiepunt.” „Conservatieven hebben wel aandacht voor de waarde van religie, maar gaan niet uit van de openbaring als exclusieve waarheid. In het christelijke denken vormt de openbaring altijd een mogelijke correctie of kritische toets op het natuurrechtsdenken. Het natuurlijke en traditionele op zich kan nooit de norm zijn, want het Evangelie staat kritisch tegenover elke cultuur.” Tegelijkertijd is het volgens Holdijk zo dat christenen en conservatieven in de praktijk vaker wel dan niet op hetzelfde standpunt uitkomen, ondanks het feit dat christenen de waarheid uit de openbaring afleiden en conservatieven uit de traditie.

Eigen weg

Het conservatisme als een uitgewerkte politieke filosofie kan een christen nooit zonder meer omarmen, vindt Holdijk. „Een christelijk-bijbelse politiek gaat haar eigen weg en laat zich niet vangen in links-rechtsschema's.” Maar christenen en conservatieven kunnen het in ieder geval ook eens zijn in de afwijzing van progressieve politiek. „Die getuigt van een volstrekte overschatting van de politiek en van de mens in deze bedeling. Vanuit die gedachte heb ik zelf ook affiniteit met conservatieven.”

„Wat mij vooral erg aanspreekt in het conservatieve gedachtegoed is de staatsopvatting. Conservatieven vinden dat de overheid er primair is om orde te scheppen en de chaos te bedwingen die ontstaat als mensen hun eigen gang gaan. Van Ruler zag dat precies zo. In mijn beleving is dat iets heel anders dan de politiek die de ChristenUnie nastreeft, namelijk het streven naar gerechtigheid in de samenleving en het doorvoeren van vernieuwingen.”

Wat dat betreft heeft de ChristenUnie de afgelopen jaren duidelijk een koerswijziging ondergaan die niet onopgemerkt is gebleven. De partij zoekt duidelijk aansluiting bij het ideeëngoed van progressieven: we willen de wereld verbeteren en dat doen we via de politiek. Dit thema zal wel de kern vormen van de gesprekken tussen conservatieven en afgevaardigden van de ChristenUnie.”

Overmoedig
Holdijk noemt dit verschil „een forse scheidslijn tussen de ChristenUnie enerzijds en conservatieven en SGP'ers anderzijds.” „Bij Van Ruler vind je zulk soort uitspraken ook niet”, vervolgt hij. „Het is allemaal veel voorlopiger. Hij spreekt wel over tekenen en voorlopige gestalten van het Koninkrijk Gods, maar die volgen op de prediking en liggen nooit in het verlengde van menselijke bijdragen via de politiek. Dat idee van steeds hoger en steeds beter vind ik overmoedig. De conservatieve idee van een scheppingsorde die we moeten bewaken en behoeden, blijft me daarom wel aanspreken. Het is immers ook binnen die orde dat de ruimte ontstaat waarbinnen het Evangelie kan worden verkondigd.”

In de organisatie van één partij van christenen en conservatieven heeft Holdijk een zwaar hoofd. Maar hij heeft dan ook alle „praktische drama's” in het Samen-op-Wegproces meegemaakt. „Ik zou niet graag nog eens zo'n affaire in de politiek meemaken. Ik zie de discussies over de gemeenschappelijke grondslag al helemaal voor me.”

Rekening

„Maar daarmee zijn we er niet. In de gegeven situatie zou het ontbreken van exclusief bijbelse uitgangspunten een argument tegen een conservatieve partij kunnen zijn. Maar die huidige situatie kan veranderen en dan moeten we wel de rekening opmaken en iets anders zoeken. Er kan de komende tijd bijvoorbeeld veel veranderen in het kiesstelsel, door de introductie van een kiesdrempel of een districtenstelsel. Voor mensen die tot nog toe op een kleine christelijke fractie hebben gestemd, valt er dan niet zo heel veel meer te kiezen. Ik kan me goed voorstellen dat christenen dan politiek onderdak gaan zoeken bij een brede, conservatieve volkspartij waarbinnen zij hun christelijke boodschap kunnen blijven uitdragen.”

„Ik zeg niet dat ik het zoek of zo heel graag wil. Ik ben er nog niet aan toe om wat er nu is, op te geven en voor een hoger doel in te zetten. Dat moet ook niet het uitgangspunt van de gesprekken zijn, denk ik. In die gesprekken moeten christenen met elkaar afstemmen tot hoever hun gemeenschappelijke punten reiken. En dan moeten ze zien hoe ver ze komen. Het lijkt me echt van belang, want zo'n conservatieve beweging zou de komende tijd de wind wel eens mee kunnen krijgen. Als de schade van het huidige beleid duidelijk wordt, kan er een nieuw denken ontstaan. De toenaderingspogingen tussen conservatieven en ChristenUnie is dus zeker niet vruchteloos.”

Treurnis

Holdijk kan zich „goed voorstellen” dat Nederlandse conservatieven uitzien naar het ontstaan van een brede, conservatieve volkspartij. Binnen de VVD vindt hun boodschap immers nauwelijks nog gehoor, nu de natuurlijke politiek leider van de conservatieven, F. Bolkestein, als eurocommissaris naar Brussel is vertrokken. Anders ook dan in landen als Engeland en de Verenigde Staten is er in Nederland geen conservatieve partij ontstaan. De historicus J. Huizinga heeft daar al in 1924 zijn treurnis over uitgesproken.

(...)

Kuyper

(...)

Kuyper nam in christelijke kring de fakkel van Groen over en werkte een antirevolutionaire staatsleer uit. Die leer kan in veel opzichten conservatief worden genoemd. Kuyper ging uit van een pessimistisch mensbeeld, was overtuigd van het belang van instituties en voorstander van een kleine, sterke staat. Maar toen de sociale kwestie zich aankondigde, zag ook de Anti Revolutionaire Partij (ARP) op dit terrein een taak voor de overheid weggelegd.

Groen en zijn christelijke vrienden hadden zich nog verzet tegen de Armenwet, omdat die zich op terrein begaf waarop de kerk traditioneel een prominente rol had vervuld. Maar bij andere kwesties waren er geen instituties die gerezen problemen konden opvangen. Dan moest de overheid via regelgeving elementaire voorzieningen in het leven roepen zoals een Ongevallen- en een Invaliditeitswet. Tegen de achtergrond van het oude conservatisme waren dat natuurlijk revolutionaire stappen.”

(...)

Einde
Op grond van het bovenstaande kun je zeggen dat het conservatieve gedachtegoed, of een deel daarvan, lange tijd vooral door de christelijke partijen is behartigd. Met de vorming van het CDA, waarin ARP, CHU en KVP in 1977 opgingen, is daaraan in feite een einde gekomen, stelt Holdijk.

In het programma van uitgangspunten van het CDA tref je nauwelijks conservatief te duiden elementen aan. Dat is geen wonder, want de leiders van de drie partijen hadden zich in de tien voorafgaande jaren beijverd om zo progressief mogelijk te zijn. De belangrijkste verschuiving is, denk ik, de verandering in het mensbeeld. Men werd activistischer, wilde er wat van gaan maken en de samenleving gaan verbeteren. De wortels daarvan vind je al bij Kuyper, maar de radicale uitwerking ervan impliceert een ontkenning van het realistische mensbeeld van conservatieven en christenen.”

Meedoen
Binnen de VVD heeft een man als senator Harm van Riel het conservatieve gedachtegoed lange tijd overeind gehouden. „Maar als doctrine heeft de partij die onder Oud al van zich afgeschud. Wiegel is wel een man die is ”angehaucht” met conservatieve gedachten, maar het was Bolkestein die –heel opvallend– heeft geprobeerd het debat over conservatieve waarden en normen en de verwijzing naar het christendom weer nieuw leven in te blazen. Dat is hem niet gelukt, en dat beschouwt hij, zoals bekend, als een van de grootste nederlagen uit zijn politieke carrière.”

Het belang van mensen zoals Kinneging, en diens toenmalige collega's Gerry van der List en Paul Cliteur, is dat zij een rechtsfilosofisch fundament onder de door Bolkestein bepleite waarden hebben geformuleerd. Nu Bolkestein weg is en de VVD onder Dijkstal een andere koers kiest, is het logisch dat de conservatieven rond Kinneging contact zoeken met de ChristenUnie. Om redenen die ik eerder al heb aangegeven, vind ik die discussie en toenadering belangrijk en interessant. Als ze me uitnodigen, zou ik best willen meedoen.”

Dit is het vijfde en laatste deel van de serie over christendom en conservatisme

 

Uit het interview door B. J. Spruyt. „Conservatieve partij kan noodzaak worden”, Reformatorisch Dagblad. 9 sept. 2000

 


Livestro over christelijke politiek - 6 sept. 2000

 

Er staat veel in het beginselprogramma van de ChristenUnie waarin een conservatief zich kan vinden. Maar de sociaal-economische paragrafen en de uitspraken over het milieu zijn op z'n minst discutabel. Joshua Livestro, christen en persoonlijk assistent van eurocommissaris Bolkestein, legt uit waarom. Hij hoopt dat zijn kritische kanttekeningen tot een „gewetensvol zelfonderzoek” bij de ChristenUnie zullen leiden.

Joshua Livestro (1970) studeerde politieke wetenschappen in Leiden en schreef bij de docent rechtsfilosofie dr. A. A. M. Kinneging een scriptie over ”Nietzsche en het aristocratische ethos”. Na een mastersopleiding politieke filosofie aan de universiteit van Cambridge, leerde hij de Londense „wandelgangen van de macht” kennen als medewerker op het hoofdbureau van de Conservatieve Partij. Hij was daar politiek adviseur van leden van het schaduwkabinet van de Tories. Sinds oktober 1999 is hij in Brussel persoonlijk assistent van eurocommissaris F. Bolkestein.

Livestro is sinds een jaar lid van een anglicaanse gemeente in Londen. Alhoewel hij als kind werd gedoopt, waren zijn ouders „niet-praktizerend.” Maar zijn protestantse moeder was lid van de EO, omdat ze dat een „fatsoenlijke omroep” vond. Uitzendingen van de EO overtuigden Livestro ervan dat christenen helemaal geen „enge, gekke mensen” waren en zetten hem uiteindelijk aan tot zelfonderzoek. Door het lezen van Plato raakte hij ervan overtuigd dat de mens niet „de maat van alle dingen” is en dat Waarheid en Rechtvaardigheid bestaan. Dat ging gepaard met een steeds sterker Godsbesef. Een zogeheten Alphacursus van de Anglicaanse Kerk introduceerde hem in de Bijbel en het bijbellezen en opende zijn ogen voor de „persoonlijke betekenis van metafysische waarden.”

Aandacht

(...)

(...)  in juni tot een uitnodiging om deel te nemen aan een panelgesprek met de ChristenUnie. Ook daar was zijn optreden opvallend. Livestro stelde onder meer dat het met deze partij nooit iets zou worden als ze de ingezette 'christelijk-sociale' koers zou voortzetten. „De ChristenUnie staat met haar rechterbeen ferm in haar beginselen, maar probeert tegelijkertijd met haar linkerbeen om de SP heen te draaien.” Hij noemde de sociaal-economische koers van de ChristenUnie „naïef en achterhaald.” „Bovendien”, voegde hij daaraan toe, „zit niemand te wachten op nog een GroenLinks of nog een SP, maar dan overgoten met een christelijk sausje.

Zijn kritiek deed niets af van de indruk die hij achterliet. GPV-ideoloog A. J. Verbrugh noemde de naam van Livestro onlangs met waardering in een artikel waarin hij voorstelde om christenen en conservatieven structureel te laten samenwerken in een assemblee.

Belijden

Livestro is geen lid geworden van een christelijke politieke partij. „Ik kom uit een echt VVD-nest en dat zit diep geworteld. De VVD is daarbij traditioneel gezien een partij van mensen die hechten aan orde en fatsoen. Binnen die partij is nog voldoende plaats voor iemand met mijn overtuiging en opvattingen. Ik kan mij daarbij beroepen op oude beginselprogramma's waarin expliciet naar het christendom werd verwezen. Voor mij is de VVD een brede, rechtse volkspartij, die niet noodzakelijk libertair of seculier is, alhoewel zij dat op dit moment soms wel lijkt te zijn.”

Daarmee is niet in strijd de opvatting van Livestro dat een christen in de politiek vrijmoedig zijn geloof moet belijden. „Een brede conservatieve partij –zoals de Tories in Engeland of de Republikeinen in de Verenigde Staten– moet daarvoor ruimte bieden, zowel in interne als in publieke debatten. De christelijke boodschap bevat de intellectuele zwaartekracht die de mens met zijn neus op de feiten drukt. Voor mij is het conservatisme een brede kerk, met ruimte voor de ChristenUnie en de SGP. De SGP is in bepaalde opzichten immers de meest conservatieve partij in Nederland. Maar met de SGP zou wel over een aantal kwesties stevig moeten worden gesproken. Dan hebben we het bijvoorbeeld over hun standpunten met betrekking tot het vrouwenkiesrecht en de geestelijke vrijheid.”

Uit isolement

De ontwikkelingen die zich momenteel binnen de ChristenUnie voltrekken, volgt Livestro met aandacht. En hij hoopt dat de SGP de boot van de samenwerking niet zal missen. Want met de unie van RPF en GPV treden christelijke politici uit hun isolement, stelt hij vast. „Natuurlijk: het christen zijn schept isolement. Het snijdt banden door en werpt muren op. Je zou kunnen stellen dat de keuze voor het geloof daarmee een soort sociale apartheid tot gevolg heeft. Bovendien is de gereformeerde zuil, de maatschappelijke ontzuiling ten spijt, min of meer intact gebleven, wat dat isolement versterkt. Maar het gevaar is niet alleen dat mensen die in die zuil zitten door anderen niet meer worden gezien. Het gevaar is even groot dat men er in christelijke kring tevreden mee is een voorbeeld op afstand te zijn. De unie van RPF en GPV lijkt er mij een bewijs van –althans, dat hoop ik– dat christelijke politici uit hun isolement komen. Ze willen meer doen dan een moreel voorbeeld geven, ze willen ook politieke verantwoordelijkheid dragen, om hun geloof zo in de praktijk te concretiseren.”

Basis

De moreel-ethische kaders van het overheidsbeleid zoals de ChristenUnie die in haar 'Groene Document' heeft neergelegd, vormen volgens Livestro „een uitstekende basis voor verdere discussie tussen christenen en conservatieven. De ChristenUnie gaat uit van vaste waarden en heeft een realistische kijk op de mens. Die noties zijn gemakkelijk conservatief uit te werken.”

Maar de ChristenUnie zou om te beginnen eens goed moeten nadenken over de vraag wat zij tot de kerntaken van de overheid rekent. „Nu ondersteunt zij de gedachte –met een beroep op de tekst dat de overheid een schild van de zwakken moet zijn– dat de overheid een grote taak heeft bij de organisatie en uitvoering van een verfijnd stelsel van sociale zekerheid. Natuurlijk moet elke samenleving een sociaal vangnet hebben, maar in de verzorgingsstaat zijn mechanismen ingebouwd die het voor mensen moeilijk maken om uit dat vangnet te komen. Dat vangnet wordt dan een sleepnet. De terugkeer naar de arbeidsmarkt wordt door de armoedeval onaantrekkelijk gemaakt. Mensen worden daardoor veroordeeld tot een leven in isolement.”

Pleidooien om het minimumloon en uitkeringen te verhogen of te indexeren aan loonstijgingen, zoals die in het RPF-programma staan, zijn volgens Livestro „voorbeelden van een christelijk bedoeld beleid dat onchristelijke effecten zou kunnen hebben. Het zou bij kunnen dragen tot de vorming van een onderklasse van mensen die permanent worden buitengesloten.”

Hervormd

„Ik bedoel niet te zeggen dat het hele stelsel van sociale zekerheid op de helling moet. Maar het moet wel worden hervormd, want meer van hetzelfde lost niets op. Over die vraag bestaat in Den Haag al consensus. Het is alleen nog niet tot de ChristenUnie doorgedrongen.”

„Dat verbaast temeer, omdat juist de ChristenUnie oog zou moeten hebben voor de ondermijning van het morele kapitaal door de verzorgingsstaat. Zij werkt ondermijnend, omdat zij afhankelijkheid schept en een voedingsbodem is voor de zwakheden in de mens, zoals luiheid en de neiging tot misbruik.

Een andere schaduwzijde van de verzorgingsstaat is de atomisering die zij in de hand heeft gewerkt. Grootouders worden in bejaardentehuizen weggestopt, verstandelijk gehandicapten wordt een recht op zelfstandig handelen toegekend, met als gevolg dat zij op straat belanden. De vertrouwde mechanismen van zorgzaamheid worden in de verzorgingsstaat kapotgeslagen. Traditioneel hadden gezin, familie en kerk een belangrijke rol in de opvang van zwakkeren. Christelijke politiek moet erop gericht zijn de zorg weer op deze lagere niveaus terug te brengen.

Om het systeem te hervormen moeten deze instituties dus eerst worden hersteld. Daarover zou een consensus moeten worden gevormd –en juist een christelijke politieke partij kan daarin een belangrijke rol spelen.”

Geen mooipraterij

Dat dit alles meer is dan mooipraterij en dat er wel degelijk goede alternatieven voor de verzorgingsstaat zijn, bewijzen twee voorbeelden uit de Verenigde Staten.

„De republikeinse voorzitter van het Huis van Afgevaardigden, Newt Gingrich, presenteerde in 1994 het ”Contract with America”, waarvan een belangrijk onderdeel werd gevormd door voorstellen tot hervormingen in de sociale zekerheid. Daarbij werd onder andere geprobeerd de rol van de kerken en liefdadigheidsinstellingen te herstellen. Individuele staten konden daarbij met eigen programma's experimenteren.

In de staat Wisconsin heeft dat ertoe geleid dat de overheid erin slaagde de afhankelijkheid van uitkeringen fors terug te dringen en nieuwe zelfredzaamheid te creëren. Het uitgangspunt daarbij was dat er werk is voor iedereen die wil werken en dat niemand dus een uitkering hoeft te claimen. Het programma was rigoureus, maar succesvol. Het recht op een uitkering werd ingeperkt, maar in die periode kregen uitkeringstrekkers wel maximale hulp in de vorm van sollicitatiebegeleiding, kinderopvang en bijscholing. Het resultaat was een groot aantal herintreders en een afnemend beroep op noodvoorzieningen.

In New York is men succesvol geweest met de volledige professionalisering van arbeidsbemiddeling. Stichtingen die dat deden, kregen betaald per uitkeringsgerechtigde die zij aan het werk hielpen. Een ander element uit het Contract with America van Newt Gingrich was dat belastingbetalers donaties aan religieuze instellingen die zich met de zorg voor zwakkeren in de samenleving bezighouden, als aftrekpost mochten opvoeren. Ook dat is in een aantal staten geïntroduceerd, en met succes. Dat laatste idee is nu overigens in Engeland overgenomen door de sociaal-democratische (en christelijke) minister van Financiën. Gordon Brown.

Als deze voorbeelden iets duidelijk maken, dan is het wel dit: er zijn veel dingen mogelijk, noch de armoedeval, noch demoralisering is onvermijdelijk. Maar het vereist wel de politieke wil om het aan te pakken.”

Milieu

Livestro noemt het een misverstand dat conservatieven zich niet voor milieuvraagstukken zouden interesseren. „Integendeel, het is een oerconservatief thema. Het thema van de intergenerationaliteit is een bij uitstek conservatieve notie, zoals ook de gedachte dat je als mens onderdeel bent van een geheel dat groter is dan jezelf.”

Dat betekent niet dat conservatieven van mening zijn dat de discussie over het milieu altijd op de juiste manier wordt gevoerd. „We moeten ons uitgangspunt niet nemen in de vraag hoeveel natuur en delfstoffen we nog overhebben. Het rapport van de Club van Rome uit 1973 kon geen uitgangspunt van beleid zijn en hoefde dat ook niet te zijn. De bevolking is inderdaad gegroeid, maar de voorspelde rampen hebben zich niet voltrokken, omdat we met elkaar nieuwe ideeën hebben ontwikkeld om van de natuur gebruik te maken.

De paragrafen over het milieu uit de diverse documenten van de ChristenUnie zijn mij te pessimistisch. Zij lijken te suggereren dat rentmeesterschap en economische groei niet samen kunnen gaan, dat we dus omwille van de schepping terug zouden moeten naar het nulgroei-denken van de jaren zeventig. Maar dat zou fatale gevolgen hebben voor de werkgelegenheid en daarmee vooral de zwakkeren in de samenleving raken. Het is bovendien een veronderstelling die niet op feiten gestoeld is.

Op de aarde wordt geen roofbouw gepleegd. Integendeel, er lijkt eerder sprake te zijn van een vruchtbaarder gebruik van de schepping. De wereldbevolking is de afgelopen eeuw weliswaar meer dan verdubbeld, maar de voedselvoorraden zijn nog veel sterker gegroeid. Nog interessanter is het feit dat voor die enorme toename in voedselproductie wereldwijd nauwelijks extra landbouwgrond is gebruikt. De arbeidsproductiviteit is dus explosief gegroeid.

Het bruto nationaal product van de wereldeconomie is sinds het begin van de jaren zeventig verdubbeld, terwijl het niveau van lucht- en watervervuiling in diezelfde periode wereldwijd gedaald is. Schoner en veiliger kan dus ook voordeliger zijn. Let wel: waakzaamheid blijft geboden en het onderhouden van de schepping dient ons allen een aanhoudende zorg te zijn, maar er is bij de beschouwing van deze problematiek meer ruimte voor optimisme dan de ChristenUnie wil erkennen.”

(...)

Uit het interview door B. J. Spruyt. 'ChristenUnie moet kerntaken overheid definiëren', Reformatorisch Dagblad. 6 sept. 2000, blz. 9

Zie ook:

 


Wiegel over de naïve Paarse moraal - 2 sept. 2000

Met Nederland gaat het beter dan ooit. „Dankzij VVD-minister Zalm, jazeker.” In financieel-economisch opzicht wel te verstaan. Op andere terreinen zijn kritische kanttekeningen te plaatsen. Er is sprake van politieke malaise. Partijen profileren zich niet meer op hun beginselen, waardoor de burgers hun interesse in de politiek verliezen. Als partijen straks weer echte politieke keuzes willen maken, zullen zij zich moeten bezinnen op de waarden die hun beginselen dragen. Dat geldt ook voor de VVD, vindt ex-Tweede-Kamerlid, ex-minister van Binnenlandse Zaken, ex-'commisaris des Konings' in Friesland en ex-senator Wiegel.

Ja, het gaat goed met Nederland, maar de welvaart heeft politieke en maatschappelijke schaduwzijden, vindt Wiegel. „Omdat het zo goed gaat, kan het kabinet veel zaken tegelijkertijd realiseren. Alle partijen kunnen tevreden worden gesteld, omdat ieders wensen en verlangens worden vervuld. Er is ook al geen geharrewar omdat het huidige kabinet veel zaken van tevoren binnenskamers regelt, zoals bij het belastingplan en het mobiliteitsplan van minister Netelenbos. Een consequentie hiervan is dat duidelijke politieke verschillen, die je normaal gesproken met elkaar in het openbaar zou moeten uitpraten, onzichtbaar zijn geworden.”

(...)

Bedreiging

„Tegelijkertijd zie je dat de burgers, ondanks hun afnemende politieke belangstelling, verlangen dat de politiek het een en ander doet aan bepaalde problemen. Of het nu het zinloos geweld is, of het gevoel van onveiligheid, de financiële problemen in het onderwijs en de zorg, noem maar op. Als politici hun positie bij de burgers willen herwinnen, dan zullen zij aan dit soort immateriële zaken moeten gaan werken. Dat gebeurt nu te weinig.”

„Mijn makker uit de jaren zeventig, de heer Van Agt –die ik vandaag weer zie in Friesland tijdens een reünie van ons kabinet– spreekt van de noodzaak van een ethisch reveil. Dat is zijn specifieke terminologie, maar ik denk dat wij op grote lijnen hetzelfde denken. Het gaat om de wijze waarop wij in dit land met elkaar omgaan. Daarin zijn de burgers geïnteresseerd en daarover maken zij zich zorgen. Om het herstel van respect dus en tolerantie, om de wijze waarop kinderen opgroeien en met hun onderwijzers omgaan. Dat moet verbeteren, anders gaan alle slechte ontwikkelingen op dit gebied een bedreiging voor de samenleving vormen. Maar het kabinet doet er weinig aan. Toen ik nog in de Senaat zat, heb ik een voorstel gelanceerd om iets te doen tegen het zinloze geweld op straat. Een prima idee vond de premier dat, maar we hebben er sindsdien nooit meer iets van gehoord.”

Bang

(...)

Wiegel erkent dat hij bij het aantreden van paars wel bang is geweest dat de VVD zich blijvend zou vervreemden van „het confessionele en meer traditioneel ingestelde kiezersvolk.” Maar „die vrees is niet bewaarheid. Ik had op puur pragmatische gronden bezwaren tegen de vorming van paars. Ik dacht dat de VVD tegenover PvdA en D66 in een minderheidspositie zou komen te verkeren en dat het CDA, als ze een beetje handig oppositie zouden voeren, ons een electorale klap zou gaan toebrengen. Want het CDA is niet alleen altijd de meest gerede partner van de VVD geweest, maar ook onze grootste concurrent. Je mag als politicus toch ook denken aan de volgende verkiezingen, nietwaar?”

Profiel

„Maar het is niet gebeurd. De VVD is gegroeid, het CDA is geen echte concurrent gebleken. Dat heeft twee redenen. Het CDA heeft niet echt handig oppositie gevoerd, alhoewel ik ze daar zelf nog een paar vingerwijzingen bij heb gegeven. Ze zijn niet in staat gebleken effectief op de open plekken van het kabinet te schieten. Die open plekken staan iedere dag in de krant. Maar dat handwerk heeft het CDA niet goed in de vingers gekregen. Bovendien heeft de VVD haar profiel binnen paars weten te bewaren, vooral dankzij minister Zalm van Financiën.”

Wiegel wil ook niet zeggen dat Bolkestein meer dan zijn opvolger Dijkstal oog heeft gehad voor „normen en waarden als cement van de samenleving” en dat Dijkstal op dit punt een andere koers vaart. Terwijl Dijkstal zich enkele jaren geleden toch openlijk distantieerde van Bolkesteins pogingen om daar binnen de VVD meer aandacht voor te vragen en een verwijzing naar het christendom in de grondslag van de VVD op te nemen.

„Kijk, ik ben opgegroeid in de tijd van het beginselprogramma zoals dat door professor Oud was opgesteld. En daarin stond een verwijzing naar de grondslagen van christendom en humanisme. Ik heb daar dus geen enkel probleem mee. Maar de discussie is destijds gewoon niet goed gevoerd. Ik geloof niet dat de heer Dijkstal er anders over denkt dan ik. De tegenstanders hebben zich verzet tegen de gedachte dat de overheid allerlei waarden en normen aan de burgers moet opleggen. Maar een overheid moet niet opleggen, maar met zulk een gezag over waarden spreken dat dat de burgers overtuigt. En de overheid moet ervoor zorgen dat de instituties die waarden en normen overdragen, de vrijheid en gelegenheid hebben om dat te doen.”

Referendum

„In de verhalen van politici klinken tegenwoordig veel te weinig de beginselen door waardoor zij worden geleid. En die beginselen –die waarden en normen– verzinnen wij niet zelf. In het verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal. Zeker politici moeten het verleden kennen. Mijn verzet tegen het referendum is gebaseerd op een gedachte die ik ook niet zelf heb verzonnen, maar die al heel oud is en erop neerkomt dat de representatieve democratie een effectief wapen is in de strijd tegen de dictatuur van een meerderheid van de helft plus één.”

„Wij hebben ons in het onderwijs altijd tegen nivellering verzet. Mensen zijn verschillend en hebben elk hun eigen talenten. Je moet ze dus de ruimte bieden die te ontwikkelen, zodat ze uit zichzelf kunnen halen wat in hen zit. Dat is een oud principe en daarom verzetten wij ons tegen de plannen om alle kindertjes vanaf 12 jaar een tijdlang dezelfde vervolgopleiding te geven. Je moet dus vanuit je waarden en beginselen en vanuit je kennis van de situatie zoals die nu is, telkens opnieuw een keuze maken over de toekomstige inrichting van onze samenleving.”

Desondanks wenden sommigen zich van de VVD af omdat ze vinden dat de VVD van Dijkstal op sociaal-economisch terrein te links is en op cultureel en moreel gebied te libertair. Wiegel raakt er niet van in paniek.

„Electoraal zullen het er niet zo veel zijn. Bovendien vind ik dat je de term conservatisme in Nederland eigenlijk niet kunt gebruiken. In de tijd van de polarisatie was het een scheldwoord. En bovendien, wat is conservatief? Een arbeider uit Amsterdam is voor hogere lonen. In dat opzicht is hij dus progressief. Maar hij zal tegelijkertijd willen dat werkschuw tuig wordt aangepakt en dat raddraaiers in de bak worden gedouwd. Dan is hij weer conservatief. Het is dus een woord waar je niets mee kunt.”

Zichtbaar maken

„Waarom Kinneging zich teleurgesteld van de VVD heeft afgewend, weet ik niet. Ik denk dat het samenhangt met het feit dat de uitingen van politici, ook binnen de VVD, te weinig doordesemd zijn van de fundamenten, de principes, de waarden waarop de politieke bewegingen gebaseerd zijn. Ik vind dat dat moet veranderen. Dat de VVD dat niet doet, komt mede door paars, door de welvaart. Misschien is het wel de geest van de tijd.”

„Maar er komt onherroepelijk een andere tijd. En dan moet de VVD zichtbaar maken wat haar fundamenten en principes zijn en de filosofische achtergrond van haar keuzes transparant maken. Zodat mensen weer weten waarom ze liberaal stemmen, anders dan omwille van belastingverlaging en meer ruimte voor de auto.”

Wiegel vindt het „niet onbegrijpelijk” dat conservatieven zich tot de ChristenUnie hebben gewend. „Alhoewel sommige van hun kamerleden op tal van terreinen dichter bij GroenLinks staan dan bij de VVD, vind je in de ChristenUnie mensen die ergens voor staan. Zij voelen zich ergens door gedragen, weten zich gedreven door principes. Dat is iets wat mensen toch aanspreekt.”

Daarnaast kan Wiegel zich voorstellen dat er binnen de ChristenUnie ideeën leven die conservatieven aanspreken, zoals het mensbeeld en de daaruit voortvloeiende noodzaak dat mensen zich beperken en disciplineren. „Als liberaal ben ik minder pessimistisch. Als de maatschappij liberaler wordt, wordt dat tegelijkertijd een samenleving met meer vrijheid, verantwoordelijkheid en tolerantie.”

Staphorst

Maar Wiegel is wel bereid het liberale beginsel van de vrijheid nader te omschrijven om misverstanden te voorkomen. „Alleen mensen die bij zichzelf deugden hebben ontwikkeld zoals zelfbeperking en verantwoordelijkheidsgevoel, kunnen vrijheid aan. In andere gevallen wordt vrijheid een vrijbrief om alleen maar lekker te doen wat je zelf wilt. Ook een liberaal vindt dat vrijheid zijn automatische begrenzing heeft in verantwoordelijkheid en tolerantie. Ouders, scholen en overheid moeten die samenhang uitdragen, juist nu in een hedonistische tijd van onmiddellijke behoeftebevrediging.”

Als het CDA de „gerede” partner is van de VVD, maar beide partijen hebben samen geen meerderheid in de Kamer, zou de ChristenUnie dan kunnen aanschuiven? Wiegel heeft niet zo'n zin om uitvoerig over de Staphorster variant te speculeren. Eerst moet blijken dat het CDA bij de volgende verkiezingen weer groeit. En dan moet blijken of de VVD met het CDA een liberaler beleid kan voeren dan met de PvdA. Een coalitie van twee partijen is in het algemeen toch het beste, vindt hij. „Als De Hoop Scheffer de ChristenUnie op sleeptouw wil nemen, moet hij dat maar zeggen tijdens de onderhandelingen na de verkiezingen.”

Wel kan de ChristenUnie een belangrijke rol spelen bij de politieke omslag die zich volgens Wiegel moet gaan voltrekken, de herbronning van de politieke keuzes. „Juist de ChristenUnie kan duidelijk maken wat haar uitgangspunten en principiële fundamenten zijn.”

(...)

Uit het interview door B. J. Spruyt, 'Oud-VVD-senator Wiegel hekelt politieke malaise van het paarse tijdperk', Reformatorisch Dagblad, 2 sept. 2000, blz. 27

 


Van Wissen over de herrijzenis van het conservatisme - 30 sept. 2000

Wie geïnformeerd wil worden over het conservatisme, kan uitstekend terecht op de website die enkele prijsstudenten van de Leidse rechtsfilosoof dr. A. A. M. Kinneging begin dit jaar hebben opgezet. Een van hen is nu persoonlijk assistent van eurocommissaris Bolkestein, twee anderen zijn verbonden aan de universiteit van Oxford, de vierde, 'webmaster' René van Wissen, is werkzaam als jurist. „Wij geloven dat er in Nederland een grote groep mensen is die hetzelfde voorstaat als wij, maar zwijgt. Via onze site willen wij hen wakker schudden. Er is geen reden je voor conservatieve opvattingen te schamen.”

 Conservatisme huldigt de traditie. Het mensbeeld van deze rechtsfilosofische en politieke stroming is gebaseerd op de eeuwenoude overtuiging dat de mens tot het kwade geneigd is. „Het is niet zo mooi hoe we zijn als we gewoon onze gang gaan. Er moet een strijd gestreden worden tussen de brede weg van het kwaad en de smalle weg van het goede. Conservatieven onderstrepen daarom het belang van instituties en deugden die de mens beteugelen. Echte vrijheid is er alleen voor hen die deugdzaam leven. Voor anderen is de vrijheid een vrijbrief tot het verkeerde, zoals de Engelse dichter John Milton al zei. Die deugden hoeven we niet opnieuw uit te vinden. Ze worden ons aangereikt door de traditie. Maar dan moet je wel de grote boeken uit het verleden lezen. En dat doen mensen niet meer. In de klassieken en de Bijbel vind je meer wijsheid over de menselijke natuur dan waar ook.

Van Wissen (1973) heeft het zo niet altijd gezien. Toen hij jong was, raakte hij in de ban van het postmodernisme, een filosofische stroming die beweert dat alles slechts 'interpretatie' is, dat je van niets kunt zeggen of het waar is of niet, fout dan wel goed (dus ook niet met betrekking tot de Tweede Wereldoorlog) en dat je open en tolerant ten opzichte van ieders opvattingen moet staan. Alle opvattingen zijn immers niet meer dan sentimenten of reacties, die daarom allemaal evenveel waard zijn. Gevoelens worden tot rechten die moeten worden bevredigd. Dat denken leidt tot een libertijnse onverschilligheid en een hedonisme waar Van Wissen nu van gruwt.

Nooit origineel
In die omslag heeft Kinneging een belangrijke rol gespeeld. „Tijdens mijn rechtenstudie gaf hij mij een hele lijst met titels op: de Bijbel, de Politeia van Plato, teksten van Cicero en Seneca, de ”Navolging” van Thomas à Kempis. Kinneging heeft veel tijd aan me besteed en me ervan overtuigd hoe onzinnig het is om inzichten uit het verleden over de ware aard van de mens overboord te gooien. Eeuwenlang heeft er consensus bestaan over de vraag of er Waarheid is, al verschilden de opvattingen over de vraag of die kenbaar is. Pas vanaf Nietzsche wordt de Waarheid met een grote W stelselmatig ontkend.”

Uit de aandacht die Kinneging hem schonk, blijkt volgens Van Wissen hoe de Leidse docent zijn taak opvat. „Hij wil studenten iets meegeven en ze overtuigen. De Waarheid bestaat en zij is nastrevenswaardig. Het gaat er daarbij onder meer om het kwaad en de leugen, in jezelf en in de samenleving, te overwinnen. Maar hij is daarin tegelijkertijd erg bescheiden. Hij reikt slechts aan, geeft slechts door. Hij vindt zelf dat hij nog nooit iets origineels heeft gezegd.”

Anderzijds dwingt Kinneging zijn studenten tot zelfonderzoek. Het hoge niveau van Kinnegings onderwijs kan daarom tot confrontaties leiden, maar trekt aan de andere kant juist de meest begaafde studenten aan. Ook na hun studie blijven zij contact met hem houden. Zo is er een groep mensen om hem heen ontstaan „die dezelfde sentimenten koestert. Zij ergeren zich allen aan de links-liberale consensus in Nederland en smachten naar discussie en debat.”

Binnenste kring
Tot de binnenste kring van mensen rondom Kinneging behoort een groepje van veelbelovende oud-studenten, dat inmiddels echter is uitgewaaierd. Een van hen, Joshua Livestro, is nu persoonlijk medewerker van eurocommissaris Bolkestein, twee anderen zijn verbonden aan de universiteit van Oxford. De meester en de meeste van zijn discipelen zijn het erover eens dat de VVD –waarin zij allen hun wortels hebben– eigenlijk geen rechtse partij meer is: „Zij is sociaal-democratisch in haar sociaal-economische politiek, relativistisch in haar culturele, ethische en morele houding en onrealistisch-utopisch in haar buitenlandpolitiek.” Het is dit groepje dat dit najaar de discussie met de ChristenUnie aangaat.

Een van hen heeft begin dit jaar de website over het conservatisme opgezet. Er is in wetenschappelijke kring wel aandacht voor het conservatisme: de hoogleraren Couwenberg en Cliteur hebben erover gepubliceerd. Maar er is geen conservatieve beweging. Je kunt hooguit enkele individuen aanwijzen die in Nederland conservatief gedachtegoed uitdragen. Dat zijn, behalve de reeds genoemden, vooral journalisten, zoals J. A. A. van Doorn (HP/De Tijd), Gerry van der List (Elseviers) en J. L. Heldring (NRC). De site is vooral bedoeld als een bindmiddel tussen al deze individuen, die samen iets als een conservatieve beweging representeren.

Rad voor ogen
„Via deze website en de media willen we het grote zwijgen doorbreken”, vertelt Van Wissen, die de initiatiefnemer als webmaster is opgevolgd. „We willen de mensen confronteren met het belang van de traditie, zodat ze gaan zien dat er meer is dan de vanzelfsprekende horizon van de huidige samenleving. We aarzelen niet om dat heel concreet te maken. Het gaat dan bijvoorbeeld over abortus, euthanasie en de doodstraf.”

Het groepje dat aan de website is verbonden, denkt na over volgende stappen. „Een forum misschien of een stichting. We willen in ieder geval een manifest publiceren.”

(...)

(..) Maar een conservatieve beweging kan electoraal hoog scoren, denkt Van Wissen. „Ik schat de zwijgende gemeente, dat zijn Wiegels „mensen in het land”, toch wel op zo'n 30 procent van de bevolking. Zij koesteren gezonde, normale opvattingen en hebben de goede intuïties. Kinneging heeft eens geschat dat een conservatieve partij vijftien zetels in de Kamer zou kunnen halen.

Bovendien: de wal zal het schip keren. Het is toch te voorzien dat het fout gaat met onze samenleving. Het bestaande wordt tot norm verheven, het kwaad gedoogd. En gedogen is een eufemisme voor wegdefiniëren.”

Meeste stemmen
Het is vooral zo moeilijk mensen ervan te overtuigen dat het conservatisme heilzaam is omdat het woord ”conservatisme” in Nederland –anders dan bijvoorbeeld in Engeland of de Verenigde Staten– een pejoratieve klank heeft gekregen. „Het woord riekt naar starre behoudzucht. Dat heeft iets ironisch, omdat niemand zo veel wil veranderen als een hedendaagse conservatief. De conservatieven van nu zijn de echte rebellen. Er is veel moed voor nodig om te zeggen dat iets gewoon echt niet kan. De omgeving ervaart dit immers als heel choquerend. Ik voorspel dat, mede door onze inspanningen, ”conservatief” over niet al te lange tijd een nieuwe geuzennaam in de Nederlandse politiek zal zijn.”

Hoe moet je tegenover zo veel onbegrip uitleggen wat conservatisme is? „Het conservatisme is een filosofische stroming die gelooft dat het heden veel van het verleden, de traditie kan leren, omdat de problemen de eeuwen door in wezen hetzelfde gebleven zijn. Neem bijvoorbeeld de democratie: tal van Griekse auteurs en bijvoorbeeld ook Tocqueville hebben gewaarschuwd voor de macht van de staat en de dictatuur van de meerderheid. De mening die de meeste stemmen krijgt, is niet per definitie goed. Maar dit denken vanuit de traditie staat haaks op de moderne tijd.”

Verantwoording
Het conservatisme heeft een sterk religieuze component. „De Grieks-Romeinse en christelijke beschaving hebben de traditie bepaald. Volgens conservatieve denkers als Strauss en Voegelin zijn dat de pijlers van onze beschaving. Maar inherent of expliciet christelijk is het conservatisme niet. „Je kunt conservatief zijn zonder dat je een belijdend christen bent. Maar omgekeerd zou iedere christen een conservatieve mentaliteit moeten hebben. Want er is in de conservatieve wereld- en levensbeschouwing niets wat christenen tegen het hoofd hoeft te stoten, zeker niet bij kwesties die de praktische politiek betreffen.

Maar sommige christenen, ook in de politiek en met name in de kleine christelijke fracties, geven zich te gemakkelijk over aan een ethiek van de gezindheid. Zij willen slechts hun kritiek inbrengen en verder geen vuile handen maken. Zij sterven langs de zijlijn van het politieke debat in de verheerlijking van het eigen gelijk, zoals Kinneging dat heeft genoemd. Maar er is ook een ethiek van de verantwoording. Daarbij let je veel meer op de gevolgen van je keuzes. Dan ben je ook eerder bereid je te compromitteren, als het kwaad maar wordt teruggedrongen.”

Ruggengraat
De nadruk die het conservatisme legt op vrijheid, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid leidt in de economische politiek tot een stringente voorkeur voor de vrije markt. „Je kunt de zwakkeren niet sterker maken door de sterkeren zwakker te maken. Je moet mensen geen vissen geven, maar ze leren vissen. Dat zijn de leidende gedachten.

Een conservatief is voor een kleine, maar krachtige overheid. De staat is een noodzakelijk kwaad, een laatste redmiddel. Ook inzake de moraal trouwens. Je moet er zo veel mogelijk zaken van weghouden. Een van de gevaren van een grote staat is de versplintering en anonimisering die zo'n staat in de hand werkt. Als de staat voor alles zorgt, hoeven we elkaar binnen de gemeenschap die we met elkaar vormen, immers niet meer te helpen. Dan maken we hoogstens nog wat geld over aan een liefdadigheidsorganisatie. De verantwoordelijkheid voor de zorg voor gehandicapten en bejaarden bijvoorbeeld ligt niet bij de staat, maar bij gezin, familie en kerk. Als hulp kleinschalig wordt georganiseerd, laten we de mensen niet aan hun lot over, kunnen ze gemakkelijker weer een ruggengraat opbouwen en is de controle ook beter uit te voeren.”

ChristenUnie
De VVD is –sinds het vertrek van Bolkestein– niet langer een partij die zich voor conservatieve waarden inzet. Voor conservatieven is Bolkestein met Kinneging de grote meester. Maar Bolkestein heeft moeten erkennen dat hij de strijd tegen de 'vrijheid-blijheid'-ideologie binnen zijn partij heeft verloren. In conservatieve kring nemen sommigen het Bolkestein kwalijk dat hij die strijd niet harder heeft uitgevochten. Maar deze conservatieven noemen het vooral een grote fout van de voormalig leider dat hij niet voor een goede opvolger heeft gezorgd.

„Dijkstal is een echte links-liberaal, die vindt dat alles moet kunnen. Het schadebeginsel is het laatste, schamele restje van de moraal. De VVD gaat richting het niveau dat de partij had ten tijde van Nijpels. Je hoort binnen de VVD ook nauwelijks nog een tegengeluid.”

Vanwege de belangrijke en fundamentele overeenkomsten tussen de christelijke en de conservatieve overtuiging, is de hoop van conservatieven nu op de ChristenUnie gericht, „al proberen we onze boodschap over te brengen aan alle partijen ter rechterzijde.” De conservatieven hopen dat de ChristenUnie zich uiteindelijk zal willen verbreden. „Er is een natuurlijke verwantschap tussen ons. De gesprekken die beide groepen onder leiding van Kinneging en de RPF'er Roel Kuiper gaan voeren, zullen zonder twijfel heel interessant worden. Daar moeten we onze ideeën en opvattingen uitwisselen en zien hoe ver de overeenstemming reikt.”

Voor verdere informatie: www.conservatismeweb.com

 

Uit het interview door B. J. Spruyt,  'Conservatieven zijn de echte rebellen',  Reformatorisch Dagblad, 30 aug. 2000.

 


CDA wil Unie bij coalitie - 26 aug. 2000

DEN HAAG – Bij volgende coalitiebesprekingen moet ook de ChristenUnie een rol gaan spelen, vindt CDA-leider J. G. de Hoop Scheffer. De ChristenUnie is niet alleen „getalsmatig” een „serieus te nemen partij”, maar kan het CDA ook steun bieden bij de discussie over „moreel-ethische thema's.”

De Hoop Scheffer zegt dit vandaag in een interview met deze krant. De CDA-leider vindt overigens wel dat de wegen van de ChristenUnie op tal van andere beleidsterreinen nog te veel afwijken van het CDA en de SGP. „Op andere terreinen zie je onze broeders vaak het klassiek-linkse kamp kiezen. Waar de SGP regelmatig te vinden is in het kamp van CDA en VVD, stemmen Van Dijke en Schutte veelal mee met de PvdA, GroenLinks en de SP.”

Stemgedrag
De Hoop Scheffer vermoedt dat de „positionering van de ChristenUnie nog moet uitkristalliseren.” En ook qua politieke stijl zijn er nog verbeteringen mogelijk. „Het had de heer Van Dijke bijvoorbeeld niet misstaan wanneer hij bij zijn initiatief over de zondagsarbeid contact met ons had gezocht.”

De uitspraken van De Hoop Scheffer berusten op een onderzoek dat de CDA-fractie heeft ingesteld naar het stemgedrag van de christelijke fracties. Daaruit is gebleken dat het stemgedrag van CDA en SGP vaak overeenstemt, terwijl de ChristenUnie veelal meestemt met PvdA en GroenLinks. Grommend heeft de CDA-fractie vastgesteld dat PvdA-fractievoorzitter Melkert zijn successen te danken heeft aan de steun van RPF'er Van Dijke.

'CDA wil Unie bij coalitie', Reformatorisch Dagblad, 26 aug. 2000, blz. 1.

Zie ook:

 


De Hoop Scheffer over Paars, CDA, ChristenUnie - 26 aug. 2000

Door A. de Jong en B. J. Spruyt
Volgende week hervat de Tweede Kamer na een lange tijd van reces haar werk. Een drukke tijd ligt in het verschiet: Prinsjesdag, algemene beschouwingen en begrotingsbehandelingen. Paars kan de stroom van debatten met een gerust hart tegemoetzien. Het gaat immers voorbeeldig in dit land? De overheid heeft geld genoeg; alle burgers zijn tevreden. Maar paars laat na een ethisch-moreel kader voor zijn beleid te formuleren, vindt oppositieleider mr. J. G. de Hoop Scheffer.

Op het eerste gezicht lijkt de stijgende welvaart voor ons als oppositie een probleem, erkent de CDA-leider. „Het gaat goed met ons land. Financieel-economisch komt de zaak steeds meer op orde. Het tekort is omgeslagen in een overschot. Terecht trekt het kabinet de laatste tijd meer geld uit voor onderwijs, zorg en veiligheid.”

Dat is hard nodig, vindt De Hoop Scheffer. „Vooral in het onderwijs is de laatste jaren een kaalslag opgetreden. Als Melkert op dat terrein meer geld weet los te krijgen, hoor je mij natuurlijk niet klagen. Anders ligt het met de zorg. Daar red je het niet door er nog een aantal miljarden tegenaan te gooien. In de zorg is een totale ommezwaai nodig van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte structuur. Het stelsel moet helemaal op zijn kop. We moeten nu eindelijk eens het failliet van zes jaar Borst durven erkennen.”

Het belangrijkste gebrek van paars is volgens de CDA-leider echter dat het in het geheel geen debat voert over een aantal kernproblemen in de samenleving. „Het belangrijkste debat dat niet gevoerd wordt, is dat over ethiek en moraal. Een land en een overheid kunnen niet zonder een ethisch-moreel kader, om met behulp daarvan allerlei ontwikkelingen, die in sneltreinvaart die op ons afkomen, te beoordelen. In het scheppen van zo'n kader schiet paars schromelijk tekort.”

Uit het niets
De Hoop Scheffer gaat er eens goed voor zitten. „Neem de octrooiering van planten en dieren, genetisch gemodificeerde organismen, de recente discussie over kloneren, de experimenten met embryo's, het stamcellendebat. Je kunt de discussie daarover niet vanuit het niets voeren. Je kunt die ook niet voeren vanuit een persoonlijke, individuele ethiek, zoals minister Borst denkt te kunnen doen. Hier moet de overheid een ethisch-moreel kader scheppen.”

De paarse coalitie laat dat echter na, stelt de CDA-leider vast. „Al zes jaar wachten wij op wetgeving over bovengenoemde onderwerpen, maar er komt niets. Het is on-paars om daarover te praten. We bevinden ons wat dit betreft al jaren in een windstilte. Deze coalitie is ideologisch gezien niet in staat het moreel-ethische debat te voeren.”

Het gebrek aan visie op vaste normen en waarden heeft volgens de CDA-leider verschillende kwalijke gevolgen. „In de eerste plaats zie je dat de ontwikkelingen in de samenleving gewoon doorgaan. Zo wordt er al lange tijd geëxperimenteerd met embryo's tot veertien dagen, zodat je steeds meer ziet dat de praktijk de norm gaat bepalen. Zo schuiven de normen almaar op. Mevrouw Borst vindt dat niet erg. Dat verlost ons in haar optiek van een hele hoop sores. Maar zo behoort het in mijn ogen niet te gaan.”

Stille Zuidzee
Eén ontwikkeling baart hem bijzonder veel zorgen. „Deze week kwam in het nieuws dat het Europese Hof tegen Nederland zegt: Gij zult in uw eigen nationale wetgeving vastleggen dat het mogelijk moet worden planten en dieren te octrooieren. Dat vind ik ongelooflijk. Daar slorpt Europa de morele ruimte op die wij nationaal moeten kunnen bepalen. Ik weet wel, je kunt niet doen of Nederland een eiland in de Stille Zuidzee is. Maar wij moeten toch eerst ons eigen ethisch-morele kader vaststellen en vervolgens dát in de Europese discussie inbrengen, en niet andersom. Hier doet zich een enorm manco voor. De politiek is op dit punt niet meer waakzaam. In onze verhouding tot Europa treedt een collectieve sufheid in, waardoor ontwikkelingen ontstaan die ik niet wens.”

Gebrek aan debat in de paarse coalitie is er volgens De Hoop Scheffer ook op andere terreinen. „Neem de WAO. Het enorme aantal arbeidsongeschikten is nog steeds een nationale schande. Maar paars kan het debat erover blijkbaar niet aan. De coalitie heeft het punt gepacificeerd, met volle instemming van werkgevers en werknemers. Er gaat een commissie aan het werk onder leiding van een eminent christen-democraat, Piet Hein Donner, maar dat betekent wel dat voor de tijd dat die commissie bezig is, het punt WAO weer van de agenda is afgevoerd.”

(...)

U denkt helemaal nog niet na over concrete politieke combinaties?

„Natuurlijk denk ik daarover na, maar ik wil nog geen enkele voorkeur uitspreken. Laat ik dit zeggen: Er zijn véle mogelijkheden. Wat mij opvalt, is dat er heel vaak gesproken wordt over combinaties met GroenLinks, bijvoorbeeld PvdA, CDA en GL. Maar dat is eenzijdig. Wat mij betreft zou getalsmatig in een coalitiebespreking ook de ChristenUnie een rol kunnen spelen. Ik neem die partij in dit opzicht volstrekt serieus.

Daarbij wil ik wel een kanttekening maken. ChristenUnie en CDA hebben veel aan elkaar wat betreft de moreel-ethische thema's. Maar op andere terreinen zie je onze broeders heel vaak de klassiek-linkse kant kiezen. Waar de SGP regelmatig te vinden is in het kamp van CDA en VVD, stemmen Van Dijke en Schutte veelal mee met de PvdA, GroenLinks en de SP. Veel successen die Melkert het afgelopen jaar behaald heeft, heeft hij te danken aan de ChristenUnie.

Niet onterecht noemt men de ChristenUnie wel een christelijk GroenLinks. Dat maakt samenwerking met het CDA complex. Neem het punt van mobiliteit en auto. Het CDA is een partij van duurzaamheid, maar wij blijven ons realiseren dat voor de vele Nederlanders die in het landelijk gebied wonen de auto het enige vervoermiddel is. Ons gezin is bevriend met een veehouder in Brabant. Zijn dochter is doktersassistente. Die moet iedere ochtend 22 kilometer naar Wanrooij rijden en iedere middag weer terug. Een bus rijdt er maar één keer in de twee uur. Dan zijn er toch geen alternatieven? Op dat soort punten gaan wij een andere kant uit dan de ChristenUnie. Wat mij betreft zou de ChristenUnie het komende jaar wat meer duidelijkheid mogen geven over haar eigen profiel.”

U verwijt de ChristenUnie een hinken op twee gedachten. Maar het CDA is voor de burger ook niet altijd helder. Voor welk profiel kiest u de komende jaren? Meer conservatief of meer progressief?

„Wij zijn een partij die ik omschrijf als: sociaal-waardevast. Wij zullen op blijven komen voor alles wat zwak is, maar niet alsof de overheid als 'albedil' alles bepaalt.

Wij zijn een partij die voor een groot aantal waarden pal zal blijven staan. Dat betreft immateriële vraagstukken, maar ook criminaliteit, veiligheid op straat, fatsoen en respect. Daar zullen wij krachtig op blijven tamboeren.

Verder beginnen en eindigen wij met de staatsschuld. Het CDA staat voor financiële degelijkheid en voor overheidsfinanciën die ook onze toekomstige bejaarden een onbezorgde oude dag garanderen.”

Dat klinkt erg behoudend. Toch lijkt de CDA-koers voor echte conservatieven niet aantrekkelijk. Waarom heeft iemand als Kinneging contact gezocht met de RPF'er Kuyper en niet met de christen-democraat Klink?

„Naar mijn mening kan een conservatief uitstekend bij het CDA terecht. Conservatief heeft vaak een negatieve bijklank. Ik spreek daarom liever van waardevastheid. Voor degene in de samenleving die niet kan werken, zijn wij er altijd. Voor degene die niet wil, zijn wij streng. Moeten mensen die niet willen werken, op hun uitkering worden gekort? Ja, dat moeten ze, vindt het CDA.

Ik blijf er ook een punt van maken dat er een overdosis aan seks en geweld op het open net te vinden is.

Als het om veiligheid op straat gaat, laten wij de privacy wijken voor cameratoezicht. Maar we zijn aan de andere kant ook een partij die het heeft over gezinscoaches en opvoedingsondersteuning en die dus aan de preventieve kant begint.

Als ik het over subsidiariteit heb, betekent dit dat er een hele hoop van onze overheid weg moet. En dat er ook heel veel van Europa weg moet. Tegelijk moet Europa veel meer doen op het terrein van buitenlands beleid, asielbeleid en dergelijke. Dat is de keerzijde. Maar Europa moet zich niet bemoeien met de lengte van ladders van glazenwassers. Daar heeft men niets mee te maken.

Kortom, dat Kinneging zich van de VVD af heeft gewend, kan ik begrijpen. De VVD is in de overgang van Bolkestein naar Dijkstal een libertijnse partij geworden. Maar ik zou geen reden kunnen verzinnen waarom hij zich bij het CDA niet thuis zou kunnen voelen.”

Grasperkje
De Hoop Scheffer heeft in dit reces het boek van Geert Mak gelezen ”De eeuw van mijn vader”. „Dan zie je weer eens hoe de kleine luyden altijd veel waarde hebben gehecht aan respect, fatsoen, de burgerlijke deugden. De schrijver Harry Mulisch noemde dat tegenover mij eens: de politieman tussen de oren. Hij zei: „Als ik vroeger een voetbal in een perkje schopte, ging ik hem er niet zomaar uithalen, maar keek ik eerst om me heen of ik geen agent zag. Je mocht toch niet op het gras lopen!” Van die mentaliteit mogen we tegenwoordig wel wat meer hebben. Laat een deel van de mensen dan maar zeggen: Van mij hoeft dat niet. Prima, het CDA is geen allemansvriend. Dat hebben we in het verleden misschien te veel proberen te zijn. Maar als je iets vindt, heb ik vervolgens vrienden én tegenstanders. Dat zij zo.”

Uit het interview door van A. de Jong en B. J. Spruyt, 'Een politieman tussen de oren',  Reformatorisch Dagblad, 26 aug. 2000.

Zie ook:

 


GPV'er wil assemblee met conservatieven - 24 aug. 2000

DEN HAAG – GPV-ideoloog dr. A. J. Verbrugh stelt voor om in een assemblee van christenpolitici ook met conservatieven te spreken. Hij schrijft dit in een artikel in het gereformeerd vrijgemaakte weekblad De Reformatie.

Verbrugh reageert met zijn voorstel op een discussie die sinds dit voorjaar wordt gevoerd. Nadat de Leidse rechtsfilosoof dr. A. A. M. Kinneging de VVD bleek te hebben opgegeven en sympathie aan de kleine christelijke fracties had betuigd, nodigde hij op de opiniepagina van deze krant de ChristenUnie uit tot een gesprek met een groep van conservatieve denkers die hij vertegenwoordigt.

Ondanks aanvankelijke aarzelingen hebben enkele kopstukken uit de ChristenUnie positief op die oproep gereageerd. De directeur van het wetenschappelijk bureau van de RPF, prof. dr. R. Kuiper, sprak met Kinneging af dat zij dit najaar gesprekken zullen beleggen om ideeën uit te wisselen. De voorzitter van het curatorium van het wetenschappelijk bureau van het GPV, drs. M. van Haeften, liet zich eveneens in positieve bewoordingen over samenwerking uit. Volgens hem moet de ChristenUnie de kans grijpen zich te verbreden zodra duidelijk wordt dat er op belangrijke punten programmatische overeenstemming met de conservatieven bestaat.

Verbrugh doet in zijn recente artikel een voorstel met betrekking tot de vorm waarin de „structurele samenwerking met conservatieven” zou kunnen worden gegoten. Als voorwaarde daartoe stelt Verbrugh wel nadrukkelijk dat de conservatieven bereid moeten zijn zich in te zetten voor „een christelijke aanvulling op de liberale staat en het publieke leven.”

Tegen paars
Wat de vorm betreft, herhaalt Verbrugh een pleidooi om een assemblee op te richten. „Conservatieven, rooms-katholieken, SGP-leden, bezwaarde groeperingen uit het CDA en leden van de ChristenUnie” zouden daarin in het openbaar met elkaar moeten discussiëren en besluiten moeten nemen. De leden van deze raad die tevens kamerlid zijn, zouden deze besluiten collectief in de Staten-Generaal moeten verdedigen.

Verbrugh ziet zijn voorstel ook als „een antwoord op de oproep van kamerlid B. J. van der Vlies (SGP) in 1998 aan allen die een christelijke politiek zijn toegedaan om zich op de juiste manier verenigd teweer te stellen tegen de seculariserende invloed van paars.”

GPV'er wil assemblee met conservatievenReformatorisch Dagblad, 24 aug. 2000, blz. 1.

 


ChristenUnie en conservatieven nieuwsgierig naar elkaar - 24 aug. 2000

Het begon allemaal met de onthulling dat voormalig VVD-ideoloog dr. A. A. M. Kinneging, docent rechtsfilosofie aan de Universiteit van Leiden, met de VVD had gebroken.

De politieke koers van de liberalen onder Bolkesteins opvolger Dijkstal stelde hem zo teleur dat de conservatieve denker op zoek ging naar een nieuw politiek onderkomen. Hij sprak zijn sympathie uit voor de kleine christelijke fracties, met name de ChristenUnie. Op de opiniepagina van deze krant stelde Kinneging voor dat christenen en conservatieven met elkaar in gesprek zouden moeten treden. Levensbeschouwelijk waren er genoeg overeenkomsten om politiek samen te werken.

Kinneging hoopt eigenlijk op het ontstaan van een brede conservatieve volkspartij. Onder leiding van Bolkestein had de VVD zich daartoe kunnen ontwikkelen. Maar nu Bolkestein is opgevolgd door een liberaal die de tijden van het surfplankliberalisme van Nijpels lijkt te doen herleven, is de VVD op dit punt weer minstens vijftien jaar achterop geraakt.

Maar er zou in de optiek van Kinneging ook al heel wat gewonnen zijn wanneer de ChristenUnie zich zou verbreden. Als de partij dat niet doet, blijft zij evenals de SGP een partij in de marge van het politieke bedrijf en zal zij „sterven in de verheerlijking van het eigen gelijk.” Als de ChristenUnie voor verbreding kiest, kan zij uitgroeien tot een fractie van vijftien zetels en een politieke factor van belang worden, vindt Kinneging.

De ChristenUnie is nog altijd verwikkeld in een delicaat proces van toenadering en eenwording tussen de beide uniepartners, de RPF en het GPV. Wat de ChristenUnie betreft kwamen de sympathiebetuigingen en oproepen van Kinneging om die reden misschien wat ongelegen. Toch is er positief op de uitnodiging van Kinneging gereageerd. Kinneging is daar blij mee. Hij herinnert aan een passage uit de ”Politeia” van Plato, waar Socrates zegt dat je mensen die niet willen luisteren, niet kunt overtuigen. Binnen de VVD wil men niet meer luisteren, is Kinnegings ervaring. Hij prijst de nieuwsgierigheid van de ChristenUnie en de bereidheid tot een gesprek.

Dr. R. Kuiper, directeur van het wetenschappelijk bureau van de RPF, nam als eerste de handschoen op en zei voldoende aanknopingspunten voor een gesprek met de conservatieven te zien. M. P. H. van Haeften, jarenlang fractiemedewerker van het GPV en nu onder andere voorzitter van het curatorium van de Groen van Prinsterer Stichting (het wetenschappelijk bureau van het GPV), schreef in deze krant dat hij „de vorming van een bondgenootschap” met de conservatieven zou toejuichen. Mits duidelijk wordt dat er sprake is van verregaande programmatische overeenstemming. Van Haeften stelde zelfs dat het best „denkbaar” zou zijn dat „een persoon die programmatisch geheel overeenstemt en die in brede kring bekendheid en vertrouwen geniet buiten de natuurlijke achterban van de ChristenUnie” een plaats op de verkiezingslijst van de ChristenUnie zou kunnen krijgen.

Assemblee
De belangrijkste ideoloog van het GPV, dr. A. J. Verbrugh, heeft onlangs concrete voorstellen gedaan over de vorm waarin de samenwerking tussen de ChristenUnie en de conservatieven kan worden gegoten. In een recent verschenen artikel in De Reformatie noemt hij het „heel verstandig” dat er „een soort van structureel politiek bondgenootschap” ontstaat tussen christenpolitici en conservatieven die „een christelijke aanvulling op de liberale staat gewenst vinden.”

Verbrugh stelt voor een assemblee in het leven te roepen waarin „conservatieven, rooms-katholieken, SGP-leden, bezwaarde groeperingen uit het CDA en leden van de ChristenUnie” openlijk met elkaar in discussie zullen gaan en besluiten zullen nemen. De leden van deze raad die tevens kamerlid zijn, zullen de besluiten van de assemblee collectief in de Eerste of Tweede Kamer verdedigen. Voor zo'n assemblee moet wel een reglement gelden waarin de bevordering van de eer van God expliciet als doelstelling staat vermeld. Deze vorm van samenwerking kan volgens Verbrugh „tevens worden gezien als een antwoord op de oproep van kamerlid B. J. van der Vlies (SGP) aan allen die een christelijke politiek zijn toegedaan om zich op de juiste manier verenigd te weer te stellen tegen de seculariserende invloed van paars.”

In de aanloop naar deze gesprekken publiceert deze krant een serie artikelen over de verhouding tussen conservatieve en christelijke politiek. Om te beginnen leek geen beter onderwerp denkbaar dan de relatie tussen Groen van Prinsterer en de achttiende-eeuwse Engelse conservatief Edmund Burke, die veel invloed op Groen heeft uitgeoefend. De aartsvader van het conservatisme, zoals Burke wel wordt aangeduid, blijkt tevens „de vader van de antirevolutionaire richting”, zoals de historicus C. Gerretson het uitdrukte.

ChristenUnie en conservatieven nieuwsgierig naar elkaar, Reformatorisch Dagblad, 24 aug. 2000, blz. 8.

 


Edmund Burke en het Nederlandse conservatisme - 24 aug. 2000

Engelse conservatief vormde Groen van Prinsterer als politicus

Leiders in de oorlog tegen de Revolutie

Door B. J. Spruyt
In een van de vele kamers van zijn monumentale woning aan de Haagse Korte Vijverberg –nu het Kabinet der Koningin– hield mr. Guillaume Groen van Prinsterer in de winter van 1845-1846 voor een kleine groep vrienden een serie voorlezingen die naderhand onder de titel ”Ongeloof en Revolutie” zijn uitgegeven. Als zijn meest illustere voorbeeld bij het aantonen van het verband tussen ongeloofstheorieën en revoluties in kerk en staat, noemde Groen de Engelse schrijver-politicus Edmund Burke. „Verlangt gij den aard en de werking der revolutie en de middelen, waardoor zij met goed gevolg bestreden had kunnen worden, te kennen, leest zijn geschriften.”

Groen van Prinsterer (1801-1876) was zelfs zeer uitbundig in zijn lof op Burke. Hij noemde hem „een machtig genie”, in wie „de warmte der overtuiging en de gloed der verbeelding door nauwkeurigheid en diepzinnigheid van onderzoek niet bekoeld is.” In zijn strijd tegen de Revolutie beriep Groen zich op de Bijbel, de geschiedenis en op politieke schrijvers van vroeger en later tijd. In dat kader laat hij Von Haller en Bilderdijk, De Lamennais, Von Gentz en Pitt de revue passeren. Maar Burke overtreft hen allen. „Leest en herleest zijn geschriften: gij zult er in vinden nooit overtroffen helderheid van betoog, waardoor, wat voor anderen voorwerp is van raden en gissen, reeds tot zekerheid gebracht is.”

(...)

Wie was de man die Groen wakker hield tijdens slaapverwekkende debatten die hij in Brussel voor de Koning moest bijwonen, en die hem leerde de geest van de Revolutie te doorzien? Burke (1729-1797) was een Ier. Als zoon van een advocaat maakte hij geen deel uit van het establishment (later zou hij dat euvel verhelpen door een landgoed te kopen, dat hem voor de rest van zijn leven grote financiële zorgen zou baren.) Hij studeerde aan Trinity College in zijn geboorteplaats Dublin en legde zich daarna toe op de advocatuur. Hij leefde echter vooral van zijn pen, totdat hij vanaf 1759 de politiek in ging.

Als parlementslid, met de reputatie van begaafd spreker, verdedigde hij de rechten van de Amerikanen tijdens de Vrijheidsoorlog, bestreed hij de onmenselijke aspecten van het Engelse bestuur in Indië, vooral onder Warren Hastings, en was hij een hartstochtelijk pleitbezorger van de rechten van het verdrukte Ierland. Maar hij leeft vooral voort als auteur van de ”Reflections” (1790), zijn reactie op en interpretatie van de Franse Revolutie.

Hersenspinsel
Volgens Burke was de Revolutie de vrucht van een hersenspinsel. Filosofen uit de Franse salons hadden immers bedacht dat de staat een rationele instelling was, een constructie, een contract dat vrije en gelijke mensen met elkaar hadden gesloten. De bestaande werkelijkheid paste niet in die blauwdruk en moest daarom radicaal worden veranderd, in hun opvatting. Voor Burke echter was de staat organisch gegroeid in een historische ontwikkeling, die zich onder Gods voorzienigheid had voltrokken. Dat impliceerde dat de status-quo in essentie goed was, hoeveel er misschien ook viel te verbeteren. Maar hervormingen moesten geleidelijke aanpassingen zijn, voorzichtige ombuigingen van het historisch gegroeide. Dat was voor Burke ook het grote verschil tussen de „conservatieve revolutie” van 1688 –toen traditionele rechten werden hersteld– en de „destructieve revolutie” van 1789, toen de staat op zijn kop werd gezet.

Burke sprak van twee leidende beginselen in de politiek: „prescription”, dat zoiets als bestendigheid betekent, en „presumption”, de algemene overeenstemming die bij verschillende geslachten in de loop der historie wordt gevonden. De Traditie was voor de anglicaan Burke dus de maatstaf en norm voor de politiek.

Deze centrale opvattingen hebben Groen diepgaand beïnvloed. Van Burke leerde Groen de eerbied voor het historisch gewordene. Er is een beroemde passage in de Reflections, waar Burke de Fransen verwijtend voorhoudt dat zij helemaal geen nieuwe Grondwet hadden hoeven te ontwerpen. De oude Constitutie bevatte alle elementen die nodig waren om haar te verbeteren, zoals ook de oude statenvergaderingen hadden kunnen worden hervormd. Dat verwijt hield Groen ook Nederland voor.

Profetie
„Dit verwijt heeft ook Nederland verdiend. Ik vlecht geen krans voor een staatsregeling, ontaard in een samenstel der prerogatieven van de stedelijke magistratuur. Maar ik beweer, dat door het opsporen der historische grondtrekken elke wenselijke verbetering verkrijgbaar ware geweest. Door versterking van het stadhouderlijk gezag: eenheid van het algemeen bewind; door eerbiediging van de historische rechten van allen: eerbied voor de rechten der burgerijen, der Hervormde Kerk, der kleinere steden, der landgewesten; eerbied voor menigvuldige rechten, die de overmacht, óf van de Staten, óf van Holland, óf van Amsterdam miskend had. Door ontwikkeling van het beginsel van verdraagzaamheid: de meerdere gelijkheid, verenigbaar met de veiligheid van Kerk en Staat.” Als men de staat „opnieuw in zijn beginselen had bevestigd”, zou een Nederlands Gemenebest en niet een Bataafse Republiek zijn ontstaan.

Maar Groen leerde vooral van Burke dat filosofische gedachtespinsels, „ongeloofstheorieën”, aan de Revolutie ten grondslag hadden gelegen. „Burke wist, door de wortels te bestuderen, den boom op zijn juiste waarde te schatten en kon met die scherpzinnigheid, die hem tot een ongeëvenaard politicus stempelde, den loop der toekomstige gebeurtenissen voorspellen.” Want van Burkes „gaaf der profetie” was Groen vooral onder de indruk geraakt: dat Burke al in 1790 had voorspeld dat de Revolutie zou overgaan in anarchie en vervolgens de tirannie van een dictator (lees: Napoleon) zou voortbrengen. Vandaar ook dat Groen Burkes uitspraken over de Revolutie „ware lichtstralen” noemde, „die het geheim aan het licht brengen van de raadselachtige crises van onze eeuw en wier volkomen juistheid bewezen is door een reeks van ongehoorde rampen.”

(...)

Rond die tijd ontstonden de contacten tussen Groen en Abraham Kuyper. Groen raadde hem aan Burke te lezen, „de coryfee van het antirevolutionaire staatsrecht.” Kuyper las vervolgens ook de acht delen en werkte de antithese uit tussen rationalisme en Verlichting, belichaamd in de liberaal-materialistische staat, versus het christendom en een volgens goddelijke beginselen organisch geordende nationale gemeenschap. „Het was de Nederlandse variant van het nieuwe conservatieve model” (Von der Dunk).

Voorvader
De overeenstemming tussen Groen en de conservatieven betrof overigens niet alleen de, laten we zeggen, rechtsfilosofische grondslagen van de politiek. Op een ander aangelegen punt van het conservatisme, de economische politiek, stemde hij ook met hen overeen. Groen stelde wel degelijk ethische eisen aan het economische leven. Hij bestreed sociale misstanden en bepleitte arbeidswetgeving. Maar hij verzette zich tegen staatsarmenzorg. Om twee redenen: een monopolie van de staat zou de zorg weghalen bij de instanties die daar eigenlijk verantwoordelijk voor waren: de kerk en andere maatschappelijke groepen. En dat monopolie zou bovendien leiden tot een ongeoorloofde verzwaring van de rijksbegroting (en dus van de belastingen).

Uit het bovenstaande zal in ieder geval duidelijk zijn dat Gerretson juist oordeelde toen hij Burke, de aartsvader van het conservatisme, de „vader van de antirevolutionaire richting” noemde. De conservatieve en de antirevolutionaire traditie bezitten een gemeenschappelijke voorvader in de Britse politicus Burke, die voor Groen „de antirevolutionair bij uitnemendheid” was.

Uit het artikel van B. J. Spruyt, 'Leiders in de oorlog tegen de Revolutie',  Reformatorisch Dagblad, 24 aug. 2000, blz. 8.

 


Myron Magnets 'barmhartige conservatisme' - 11 aug. 2000

Myron Magnet is een van de denkers achter het 'barmhartige conservatisme'  van de Amerikaanse presidentskandidaat George W. Bush. Is het alleen maar verkiezingsretoriek of heet het ook een boodschap voor de nieuwe getto's van Europa? "Arme achterbuurtkinderen kun je wel dergelijk onderzijzen. Katholieke scholen bewijzen het dagelijks."

"Europa komt in dezelfde neerwaartse spiraal als de Verenigde Staten lnge geleden", zei Myron Magnet verleden week voor de BBC. Hij is de man achter het 'zero-tolerance'-beleid van burgermeester Giuliani, die in New York een spectaculaire halvering van de criminaliteitscijfers tot stand bracht. Ook is hij een van de belangrijkste ideologen van het compassionate conservatism (barmhartige conservatisme, aanhangers noemen zich trots comcons) dat de republikeinse presidentskandidaat George Bush voorstaat. Deze nieuwe stroming zet zich af tegen het welvaartsdenken van de jaren zestig dat ook in de VS tot uitgebreide sociale programma's leidde. Programma's die volgens Magnet desastreus zijn uitgepakt. "De jaren viertig en vijftifg lieten langzaam verbeterende statistieken zien voor de zwarten. Ergens rond 1964 hield dat abrupt op", gaf hij als voorbeeld aan de tegenstribbelende interviewer van het BBC interviewprogramma HARDtalk, David Jessel. Magnets uitgangspunt vertoont oveeenkomsten met dat van zijn landgenoot Fukuyama, die in De grote scheuring eveneens de jaren zestig als omslagpunt een maatschappelijke neergang aanwees.

Kansarmen

Magnet verzet zich hevig tegen het liberal denken (met liberal bedoelen Amerikanen niet liberaal maar 'links', HR) dat misdaad wil bestrijden door er de sociale 'oorzaken' van weg te nemen."Links beleid heeft ondanks goede bedoeleingen het lot van de armen erger gemaakt in de laatste vijfendertig jaar. Hoe kan het anders dat, na decennia van toenemende kansen, de kansarmsten dieper weggezonken zijn in afhankelijkheid, rechtloosheid, drugsgebruik, mislukking op school en misdaad dan toen het experiment begon? Het grootste success van de linkse barmhartigheid is dat het de barmhartigen het goede gevoel geeft van eigen superieure deugd."  Maar mischien is de sociale politiek gewoon niet radicaal genoeg geweest? Had er niet nog meer geld in gestopt moeten worden? Volgens Magnet is dat "extra benzin toevoeren naar een motor die al verzopen is".

(...)

Slachtofferschap

Volgens Myron Magnet zijn de kansarmen door 'links' feitelijk in hun situatie doorgeprikt. Ze werden beschouwd als 'slachtoffers van de maatsschappij' en dit slachtofferschap werd met een uitkering gecultiveerd. Bovendien was er in de jaren zestig een cultuuromslag ind de seksuele moraal die het om het even vond of een kind in een huwelijk geboren werd of daarbuiten. Magnet vind dat buitenechtelijke geboorten weer gestigmatiseerd behoren te worden. "De berg onderzoek die aantoont hoe slecht kinderen zonder vader af zijn -  gemeten in termen van mislukking op school, scheiding, misdadigheid, geestesziekte, zelfs zelfmoord - is meer dan reden genoeg om afkeuring te tonen aan vrouwen die hun baby's aan zulke risico's blootstellen", meent hij. Er is inderdaad weinig fantasie voor nodig zich voor te stellen hoe negatief de combinatie van gesubsidieerd 'slachtofferschap' en onverantwoordelijk seksueel gedrag juist in de onderste regionen van de maatschappij zullen hebben uitgewerkt. 

Uit het artikel van Henk Rijkers, 'Het barmhartige conservatisme van Myron Magnet', Katholiek Nieuwsblad, 11 aug. 2000, blz. 13

 


Gert Mak over de verkwanseling van Nederland - 6 aug. 2000

Hoe God verdween uit Jorwerd is de titel van een beroemd boek van Geert Mak, dat gaat over een prachtige Nederlandse dorpsgemeenschap in Friesland die haar identiteit kwijt raakte. Mak is journalist en historicus. Zondag 6 augustus was hij te gast bij de uitzending Zomergasten van Adriaan van Dis (VPRO, 21.00 tot 00.00.)

In de uitzending werd een contrast gemaakt tussen aan de ene kant de ‘social engineering’ van de overheid sinds de jaren zestig (de veranderingen die gepland werden door de overheid) en aan de andere kant de traditionele, typische Nederlandse cultuur.

Wie weet nog dat Bijlmer een idyllisch gebied was met prachtige Hollandse dorpjes? Deze werden gesloopt om plaats te maken voor een woongebied dat een paradijs moest worden. Dit was één van de bitteren vruchten van de socialistische planideologie, en kwam tot stand zonder democratisch besluit. Eigenlijk werd de Bijlmer een van de getto’s met de meeste achterstand, vol met allochtonen, illegalen en met enkele drugsverslaafden en criminelen. Beelden van grijze, lelijke gebouwen met veel vuil. Helaas kan de overheid de traditionele, oeroude en prachtige dorpjes met hun beschaafde cultuur niet meer te voorschijn toveren. En nog erger, de overheid gaat door met haar planen van ‘social engineering’, zij het op andere manieren.

Aan de andere kant werden oude amateur-filmpjes getoond van Jorwerd, het dorp waar Mak opgroeide en waarover hij zijn boek schreef, over hoe het vroeger was. De huizen, het landschap, het harmonieuze, rustige en beschaafde leven van de mensen daar, dat was zo prachtig en zo'n contrast met het griezelige, nachtmerrie_achtig Bijlmer_getto. Men was van de post moderne hel naar een oude paradijs overgegaan.

Van Dis, die toch helemaal niet christelijk of traditioneel is, werd boos over wat de overheid gedaan heeft met de Nederlandse culturele erfgoed. Van Dis vond dat de politiek sinds de jaren zestig de Nederlandse cultuur heeft verkwanseld en Mak was het ermee eens. (Wel wilde Mak niet te veel oordelen, wetenschappelijk gezien is hij historicus, niet iemand die oordeelt of iets fout of goed is.) Van Dis en Mak maakten duidelijk dat de toekomst somber uitziet voor deze traditionele Nederlandse cultuur die sinds de jaren zestig bewust uitgeroeid wordt door de plannen van de overheid. Deze laatste wil Nederland echter 'moderniseren' en daarbij veranderen in een multiculturele samenleving.

Van Dis noemde Paul Schaeffer, de linkse denker die vrij pessimistisch is over de enorme groei en cultuurverschillen (Islam, enz.) van de allochtone bevolking en ook over de toekomst van Nederland. Mak gelooft blijkbaar ook niet in de multiculturele samenleving _ nog een linkse utopie _ en denkt dat het helemaal fout ging toen men van Nederland een immigratieland maakte. Maar hij heeft medelijden met de allochtonen en vluchtelingen, is ook minder pessimistisch dan Paul Schaeffer en hoopt dat de samenleving het zal overleven.

Mooi was een Oostenrijkse filmpje dat getoond werd over de contrast tussen de postmoderne, harde, zielloze wereld en het traditionele dorpsleven dat verdwenen is.

Deze uitzending heeft het contrast tussen twee culturen op een nostalgische, bijna romantische, manier beschilderd, en de oorzaken van de overgang van de ene na de tweede aan de kaak gesteld. Hoe de simpele, rustige, traditionele, christelijke Nederlandse samenleving wordt

veranderd ('verkwanseld', zoals gezegd werd tijdens de uitzending) in een post_christelijke, postmoderne, gekleurde multiculturele samenleving. En dat de schuld daarvoor ligt bij de linkse ideologieën die de koers van de politiek bepalen vanaf de jaren zestig.

VPRO, Zomergasten, 6 augustus.

 


Van Wissen over conservatisme - 15 juli 2000

In het Reformatorisch Dagblad van zaterdag 24 juni deed dr. A. A. M. Kinneging een oproep tot een gedachtewisseling tussen de kleine christelijke partijen en de conservatieven in Nederland. Volgens hem bestaan er tussen deze groepen zodanige overeenkomsten dat een verbreding van de ChristenUnie (RPF/GPV) tot de mogelijkheden behoort. Naar aanleiding daarvan zijn er al twee positieve reacties gekomen. Prof. dr. R. Kuiper van de RPF en drs. M. van Haeften van het GPV toonden interesse in het aangaan van een dergelijke dialoog. Toch zijn er nog vragen, waarop de jurist R. G. Th. van Wissen, hoofdredacteur van een website over het conservatisme, in deze bijdrage ingaat. Wat is conservatisme? Wat zijn de opvattingen van de conservatieven? Wie zijn die conservatieven precies?

Op zichzelf is het al interessant dat er zo veel onduidelijkheid bestaat over wat conservatisme nu eigenlijk inhoudt. Het conservatisme wordt namelijk, tezamen met het liberalisme en de sociaal-democratie, algemeen erkend als een van de grote drie moderne politiek-filosofische stromingen. Het moderne conservatisme ontstond in de negentiende eeuw, als reactie op de politieke en sociale veranderingen van de Franse Revolutie. Edmund Burke wordt hiervan als de aartsvader beschouwd. Grosso modo kan worden gesteld dat conservatieven de principes van de Revolutie afwijzen. Tegenwoordig echter is het misschien beter om te zeggen dat zij de ”revolutie van 1968” verwerpen.

Aan deze antirevolutionairen zijn in Nederland vooral de namen van de grote staatsmannen Guillaume Groen van Prinsterer en Abraham Kuyper verbonden. Kuyper was de laatste belangrijke conservatieve voorman in de Nederlandse politiek – al zou hij zichzelf natuurlijk nooit zo hebben omschreven. Sindsdien wordt het conservatisme in denigrerende zin gebruikt, als synoniem voor ”laffe behoudzucht”. Maar hoewel het label conservatisme in Nederland (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten) uit de mode is geraakt, zijn er nog altijd segmenten in de Nederlandse samenleving die een conservatieve partij zouden ondersteunen – als er maar een was. Ik bespreek nu een drietal thema's dat wezenlijk is voor het conservatisme.

Mensbeeld
Ten eerste het mensbeeld. Conservatieven geloven dat de mens geneigd is tot het kwade. Maar wat betekent dat? Voor de beantwoording van die vraag is niet noodzakelijkerwijs van belang of een religieus of een seculier perspectief wordt ingenomen. In beide pijlers van de westerse traditie –de Grieks-Romeinse oudheid en het christendom– staat de menselijke neiging tot het kwade centraal. Conservatieven realiseren zich overigens wel dat deze gelijkschakeling van niet-religieuze met religieuze filosofie voor protestanten of gereformeerden een moeilijk standpunt is, daar de Openbaring hun exclusieve bron is, maar die ziet meer op het hiernámaals, terwijl kwesties als de menselijke natuur het hiernúmaals betreffen.

Wat met de neiging tot het kwade wordt bedoeld is dat de mens zonder sturing van buitenaf de verkeerde keuzes maakt. Met andere woorden: de mens doet het in ieder geval niet automatisch goed en heeft sturing nodig. Karaktervorming heeft plaats in het gezin; in de kerk wordt een mens op zijn plicht gewezen; de staat ten slotte oefent de zwaardmacht uit.

Een tweede belangrijk thema van het conservatisme is traditie. Als er iets is waar conservatieven tegenstanders van zijn is het van het wiel opnieuw uitvinden. In de traditie vinden we gezaghebbende bronnen van kennis van zowel de hogere zaken (Waarheid, Schoonheid, Rechtvaardigheid) als van de vele meer praktische zaken waarmee we in ons leven te maken krijgen. De traditie is dus een bron van theoretische en praktische wijsheid. Over wat de traditie precies is en hoe we haar kunnen kennen zijn conservatieven zonder meer bereid te debatteren; dát er een traditie is en dat het lonend is zich daarin te verdiepen is voor conservatieven echter een niet-onderhandelbaar uitgangspunt.

Het derde en laatste thema van het conservatisme dat hier zal worden besproken is vrijheid, wat sterk is verweven met het mensbeeld. Vrijheid is feitelijk zelfs hét uitgangspunt van het conservatisme, maar dan niet in de nijpeliaanse betekenis van ”lekker doen waar je zin in hebt.” Integendeel, gezien de voornoemde neiging tot het kwade die in de mens schuilt. Als controle ontbreekt, wordt de mens immers al snel een slaaf van zijn driften. Er is geen grotere slavernij dan dat. Vrijheid hoort in te houden het in toom houden van de driften en de vrijwillige keus voor het goede.

Van nature
Die vrijheid heeft de mens van nature, in de visie van conservatieven. Als hij die niet had en het goede niet kon doen maar alleen het slechte, zouden zijn daden hem niet aan te rekenen zijn. De neiging tot het kwade vormt een belangrijk obstakel op de weg naar de ware vrijheid. Maar de mens is alleen geneigd tot het kwade: hij is er niet toe gedoemd. Het is geen determinisme. Juist in de Grieks-Romeinse Oudheid en het christendom staat die notie van de ommekeer centraal. Alles in de natuur is gericht op een doel, zoals Aristoteles en na hem Thomas van Aquino ons al leerden. Alles in de natuur vervult vanzelf zijn lotsbestemming. Behalve de mens, die, oneerbiedig gezegd, verkeerd is afgesteld. Maar doordat hij de keus heeft, kan hij zichzelf ook overstijgen. Dat maakt hem het meest verheven wezen van de scheppingsorde.

In de augustiniaanse traditie binnen de christelijke kerk wordt minder optimistisch over de menselijke vrijheid gedacht. Daar geldt veeleer het adagium dat God het onmogelijke van de mens vraagt, opdat de mens zou weten wat hij van God moet vragen (”Over de genade en de knechtelijke wil”, hoofdstuk XVI,32). Dit punt van verschil heeft echter nauwelijks relevantie voor de politieke praktijk. In de christelijke theologie immers, wordt benadrukt dat de mens verantwoordelijk is voor zijn eigen daden en wordt traditioneel een onderscheid gemaakt tussen burgerlijke (uitwendige) gehoorzaamheid en (innerlijke) heiligmaking. Conservatieven en christenen zijn het er in ieder geval over eens dat de mens verkeerd is afgesteld en dat hij met hulp van buitenaf tot het goede moet worden aangespoord.

Divers pluimage
Tot op heden waren de conservatieven in Nederland niet georganiseerd, maar vonden ze een huis in een van de politieke partijen of daarbuiten. De Nederlandse conservatieve intellectuelen zijn van buitengewoon divers pluimage. Een humanist als Paul Cliteur maakt zich zorgen over de erosie van het gezag als gevolg van de revolutie van 1968; een journalist als J. L. Heldring van NRC Handelsblad stemt niet langer VVD, maar heeft zich bekend tot de kleine christelijke partijen, wier kwaliteiten hij roemt; een buitenlandcommentator als G. B. J. Hiltermann maakt zich zorgen om soevereiniteit en kiest voor realisme in plaats van idealisme in de buitenlandse politiek; een essayist als Gerry van der List (Elsevier) komt op voor de ”common sense” van de gewone man tegen die van de modieuze intellectueel; een liberale voorman als Frits Bolkestein roept op tot een herbezinning op christelijke en humanistische waarden; een voormalig vooraanstaand CDA'er als prof. F. Rutten kritiseert het holle katholicisme van die partij en van zijn kerk.

Zwaluwen in de lucht, maar nog geen zomer. (...)

 

Uit het artikel van R. G. Th. van Wissen, 'Wel zwaluwen, maar nog geen zomer', Reformatorisch Dagblad, 15 juli 2000.

Zie ook : ConservatismeWeb.com


Rutten over economie en New Age - 14 juli 2000

Robert Lemm richtte in het KN van 23 juni een kritisch commentaar ('Het kapitalisme is een kwaad') aan het adres van onder andere prof. F. W. Rutten. Rutten neemt de handschoen op en licht zijn afkeer van soberheidsprofeten onder economen en bisschoppen toe. "De paus geeft een helder antwoord." 

F.W. Rutten 

Robert Lemm vindt het kapitalisme en de vrije markt een kwaad. Hij voelt zich op zich op het terrein van de economie beter thuis bij bisschop Van Luyn, die de wereld wil verbeteren door te ageren tegen tweede auto's en exotische vliegvakanties. Mijn vrouw en ik hebben maar één auto en van exotische vakanties houden we niet. Toch kan ik het niet eens zijn met Lemm en Van Luyn. 

Als mijn vakgenoten en ik positief zijn over het kapitalisme en de vrije markt, dan hebben we het niet over de ongebreidelde, volmaakt vrije variant daarvan. Tijdens mijn afscheidscollege heb ik gezegd: "Het christelijk geloof impliceert na enig nadenken een positieve grondhouding jegens het markt-plusmodel, dat thans in de hele industriële wereld als maatgevend geldt. Aan de markteconomie wordt in dit model zoveel mogelijk ruimte gegeven, terwijl de overheid zorgt voor de 'plus' via efficiënte regels op milieu- en sociaal terrein." Het heeft in de afgelopen eeuw voor een ongehoord groot aantal vrije burgers bijgedragen tot een welvaart, die in de geschiedenis zijn weerga niet kent. Die combinatie van vrijheid en welvaart stemt tot grote dankbaarheid. We moeten niet ondankbaar klagen over het kwaad van het kapitalisme. We moeten onze Schepper integendeel op onze blote knieën bidden dat Hij in de komende eeuw de vruchten van het markt-plus-model ook laat gaan naar de vele medemensen, die nog in armoede leven. 

Niet te krenterig 

Het markt-plus-model werkt niet volmaakt omdat wijzelf niet volmaakt zijn. Met name de 'plus' van de overheid moet regelmatig aan de eisen van de tijd worden aangepast en dat gebeurt dikwijls te traag. Bij de milieubescherming is vanaf de jaren zeventig door die traagheid een achterstand ontstaan. Die achterstand wordt inmiddels tegen hoge kosten ingelopen en straks weggewerkt. Een veel groter probleem vormt de armoede in de ontwikkelingslanden. De oorzaak van die armoede ligt zeker niet bij de welvaart van de industriële wereld. Ook zijn de mensen in de rijke landen niet te krenterig met giften. Zoals bekend beschikken de betrokken internationale fondsen over meer geld dan ze op zinnige wijze kunnen besteden. In de arme landen hebben veel werkenden nog niet de gelegenheid gehad goed onderwijs te volgen. Dat proces van groei en daarop volgende bloei, dat kenmerkend is voor de Schepping, vergt tijd. De algemene verwachting is dat hiermee in deze eeuw veel voortgang zal worden gemaakt. De rijke landen kunnen daarbij assisteren, maar het is de wil van de Schepper, dat de mensen in de arme landen in vrijheid hun krachten zelf tot ontplooiing brengen. 

Geloof en Rede 

Tot zover zal Lemm het wel met mij eens zijn. Maar hij ziet in het kapitalisme tekorten van culturele en morele aard, zoals materialisme en vijandschap tussen mensen. Als katholiek wetenschapper erken ik dat de economische professie hierin niet het finale oordeel kan vellen. (...)

Helder antwoord 

Natuurlijk moet de Kerk bij dergelijke uitspraken zorgvuldig te werk gaan. Zo kan het niet gaan om de persoonlijke opinie van één van de 4500 bisschoppen; met name niet omdat vele bisschoppen onvoldoende in overeenstemming met de paus handelen. Het ligt in de rede dat we - zeker als het gaat om de economische orde - te rade gaan bij de paus. Hij heeft een hoofdrol gespeeld bij de overwinning op het communisme en hij heeft kort daarna (in 1991) een encycliek over de sociaal-economische leer van de Kerk geschreven onder de titel Centesimus Annus. Hij erkent die leer als "één van de wezenlijke elementen van de nieuwe evangelisatie, waaraan de moderne wereld dringend behoefte heeft". 

Vrije markt 

De paus geeft in die encycliek een helder antwoord aan Lemm. Hij schrijft: "Kan men zeggen dat na het echec van het communisme het kapitalisme het winnende systeem is? Als men met 'kapitalisme' een economisch systeem aanduidt dat de fundamentele en positieve rol erkent van de onderneming, van de markt, van het privé-eigendom en van de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheid voor de productiemiddelen, van de vrije menselijke creativiteit op economisch gebied, dan is het antwoord zeker positief." Mede gelet op zijn opmerkingen over de rol van de staat geeft de paus voluit steun aan het markt-plus-model. 

De vrije markteconomie heeft de materiële armoede helpen wegwerken. Dat werkt bevrijdend, maar de geestelijke leegte is daarmee natuurlijk niet verdwenen. De paus schrijft: "Als de economie verabsoluteerd wordt, als productie en consumptie beslag leggen op het centrum van het maatschappelijk leven, dan moet de oorzaak daarvan niet alleen en niet zozeer gezocht worden in het economische systeem zelf, maar in het feit dat het gehele socio-culturele systeem door het negeren van de ethische en godsdienstige dimensie verzwakt is." 

Christenen en markteconomie 

Christenen moeten zich houden aan de spelregels van de markteconomie. Een christen mag zeker naar eigen ontplooiing en een goed salaris streven. Maar bij de bevordering van het eigenbelang moeten we maat houden en het belang van collega's en van de werkorganisatie niet uit het oog verliezen. De vrije markteconomie kan niet goed werken als de werknemers en ondernemers zich laten leiden door eigenbelang, egotripperij en een uitbuitersmentaliteit. Een goede balans tussen eigenbelang en andermans belang is een onmisbare inbreng van de christenen in onze samenleving. Lemm kritiseert Opus Dei volstrekt ten onrechte vanwege de bevordering van deze hoeksteen van het maatschappelijk gedrag van katholieken. 

Vasten 

Hoe behoort het consumptieve gedrag van christenen te zijn? Van het voorbeeld van Christus leren we dat we moeten genieten van de goede gaven van de Schepper. Die beperken zich niet tot eten en drinken, maar strekken zich in onze tijd uit tot auto's, vliegvakanties, televisie en personal computers. Aan de andere kant moeten we ons hoeden voor onmatigheid, materialisme en verslaving. Ook hierbij geldt er geen onderscheid tussen 'natuurlijke' artikelen zoals eten en drinken, en vruchten van de moderne techniek, zoals de televisie. Om niet te zeer vast te komen zitten aan onze consumptie is vasten nuttig. Het onderwerp van vasten varieert met de zwakke elementen in ieders karakter. De een moet oppassen met alcohol, de ander met tv-kijken. Het is geen christelijke gedachte dat we allemaal heilig zouden worden door af te zien van tweede auto's en exotische vliegvakanties. Heilig worden we alleen door verbondenheid met Christus, die ontstaat door de h. Communie, de biecht, geestelijke lezing en innerlijk gebed. 

Gaia 

Het is een essentieel geloofspunt dat de duivel bestaat en een grote rol speelt. Blijkens de bijbel maakt de duivel gebruik van kwade machten die zich manifesteren in de tijdgeest. Na het nazisme en het communisme wordt ons denken thans onder meer bedreigd door het naturalisme. De duivel verhult zich in mooi-ogende gedachten en knoopt onder meer aan bij de terechte zorg voor het milieu. Het naturalisme schiet echter door in een bijgelovige verheerlijking van de natuur. Soms wordt daarbij Gaia als een heuse godin en verlosseres ten tonele gevoerd. Christenen zullen zich niet vlug laten verleiden tot een formeel geloof in Gaia, maar blijken wel gevoelig voor minder vergaande naturalistische ideeën 

Absurditeit 

Naturalisten zijn tegen de moderne techniek en economie. Daarmee keren zij zich ook tegen de opdracht die de Schepper aan de mensen heeft gegeven om de aarde te bewerken en te ontwikkelen. Zij staan ook minachtend tegenover de massaconsumptie. Zij misgunnen in feite de welvaart aan brede lagen van de bevolking. Misprijzend ergeren zij zich aan het feit dat families niet binnen een of twee generaties een hoog peil van beschaving en cultuur bereiken. Naturalisme concretiseert zich in modieuze ideeën die deels onschuldig en deels kwalijk zijn. In de onschuldige categorie hoort het gemopper over auto's en vliegvakanties. In de kwalijke versie wordt alle leven - dus van planten, dieren en mensen - over één kam geschoren en wordt de unieke, eeuwigheidswaarde van de menselijke ziel ontkend. Dat leidt soms tot de absurditeit dat abortus en euthanasie worden goedgepraat, terwijl het eten van kippen uit de bio-industrie als een zware zonde wordt voorgesteld.

(...)

(...) Wij geloven in God de Vader, Schepper van Hemel en Aarde en in Zijn Enige Zoon, onze Heer. Wij knielen niet voor economie en techniek of voor de natuur. Wij knielen evenmin voor wereldlijke of kerkelijke machthebbers. We knielen alleen voor het Allerheiligste. 

Uit het artikel van Prof. Rutten, 'Credo van een econoom',  Katholiek Nieuwsblad, 14 juli 2000, blz. 20-21, 27

 


Katholieken horen niet thuis in ChristenUnie - 7 juli 2000

Het pleidooi van Kinneging (in het KN van vorige week) voor een alliantie van conservatieven, orthodoxe katholieken en protestanten is in wezen een pleidooi voor het CDA. Conservatieven en katholieken hebben in de ChristenUnie niets te zoeken, meent theoloog hans de Jon. "Voor Rooms-katholieken vormt her reformatorisch karakter van deze partij een onoverkomelijk obstakel."

het kan niemand ontgaan zijn dat er op het vlak van het christelijke politiek belangwekkenden ontwikkelingen zijn. Een van de interessantste is het samengaan van de RPF en het GPV in de nieuw op te richten ChristenUnie. Beide partijen leveren vaak een boeiende bijdrage aan het maatschappelijk en politiek debat. Kamerleden zoals G. J. Schutte, A. Roevoet en E. Middelkoop zou iedere partij in zijn gelederen willen hebben. Dit valt ook intellectuelen buiten de reformatorische gezindte op. Onder hen ook de voormalige VVD-ideoloog Andreas Kinneging. Hij houdt een pleidooi voor verbreding van de ChristenUnie, recent in het Reformatorisch Dagblad en in het Katholiek Nieuwsblad. Volgens hem moet de ChristenUnie zich openstellen voor orthodoxe katholieken en conservatieven. Binnen deze partijen wordt afhoudend gereageerd. Zo liet Roel Kuiper, de directeur van de Marnix van St. Aldegondestichting, het wetenschappelijk bureau van het RPF, zich al met enige scepsis over Kinnegings ideeën uit.

Voor wie de geschiedenis van deze partijen kent, is dit niet verrassend. (...)

De ChristenUnie wortelt nadrukkelijk in het reformatorisch belijden. Zij fundeert har politieke overtuiging op de Bijbel, die door de calvinistische belijdenisgeschriften wordt nagesproken en voor het staatkundig leven wijsheid bevat. De partij is er blijkens haar grondslaag van overtuigd ook dat God ook door de overheid geëerd en gediend moet worden. De ChristenUnie heeft een theologisch fundament. Een verbreding van de partij, leidend tot het opgeven van deze grondslag, tast het hart van de partij aan. Voor Rooms-Katholieken vormt het reformatorisch karakter van deze partij een onoverkomelijk obstakel. Voor conservatieven is er nog een ander probleem. Kinneging zelf geeft nergens aan welke visie hij op de oorsprong van het overheidsgezag heeft. Ontleent deze haar taak aan een maatschappelijk contract dat naar believen ingevuld kan worden of is deze dienaresse Gods gebonden aan Gods geboden? Christelijk en conservatief denken vallen niet automatisch samen.

Ondanks het gegeven dat Kinneging teleurgesteld is in het CDA, lijkt deze partij eerder een tehuis te kunnen vormen voor Kinneging en de zijnen dan de ChristenUnie. De grondslag van het CDA wordt gevormd door zijn politieke overtuiging. Het CDA erkent de beslissende betekenis van Gods beloften, daden en geboden voor mens en maatschappij. De politieke overtuiging van het CDA is dan ook een antwoord op de oproep van de Bijbel. Daarbij richt het CDA zich tot het hele Nederlandse volk. Elke Nederlander die met de politieke overtuiging van het CDA instemt, kan deelnemen aan het leven van de partij. Binnen het CDA kunnen katholieken, protestanten en conservatieven à la Kinneging samenwerken aan een geloofwaardig alternatief voor het paarse kabinetsbeleid. Beter dan te pleiten voor een verbreding van de ChristenUnie kan Kinneging aansluiting zoeken bij die stromingen in het CDA die zich willen inzetten voor een versterking van een principiële christelijke politiek. Zo kan er gewerkt worden aan een alternatief voor het paarse kabinetsbeleid volgens welke de mens de maat van alle dingen is. Het CDA zou zich dan ook sterker moeten oriënteren op de versterking van de eigen grondslag in plaats van zich te vermeien in interreligieuze dialoog met stromingen die wezensvreemd zijn aan het christelijk denk- en leefpatroon. Hier ligt een wezenlijke taak voor het wetenschappelijk instituut van de partij. De interreligieuze dialoog behoort eerder tot het terrein van de kerk.

Uit het artikel van Hans de Jong, Katholiek Nieuwsblad, 7 juli 2000, blz. 15

 


Nederlandse wetgeving gaat niet meer vanuit morele principes - 7 juli

Het voorstel van zestig burgemeesters om de inkoop van coffeeshops te legaliseren is een logische stap. Coffeeshops mogen wel softdrugs verkopen, maar niet inkopen. Hoe moeten die dan aan hun waar komen? Uit het criminele circuit. Uiteraard is een dergelijke kromme regeling alleen mogelijk dank zij ons befaamde gedoogsysteem.

De Tweede Kamer, op de liberalen en de christelijke partijen na, volgde de logica van het voorstel en stemde ermee in. Op die manier wordt het criminele circuit buiten de deur gehouden, kan de kwaliteit van de softdrugs worden gegarandeerd en kan de overheid er nog een belastinggraantje van meepikken. Iedereen blij.

Het is frappant dat er tegen een dergelijke redenering protest is gekomen uit kringen die destijds met de wettelijke regeling voor de verkoop hebben ingestemd. Hoe inconsequent. Het nee van premier Kok en zijn kabinet is geen moedig weerstaan van het parlement. Kok, die tot nog toe ons liberale drugsbeleid altijd in Europese kring heeft verdedigd, stelt enkel dat de volgende, logische, stap momenteel een stap te ver is. Dat kan hij (nog) niet verkopen aan zijn EU-collega's. Het Europarlement heeft dat al bevestigd.

Waar in de meeste landen zware straffen op rusten, is hier bij wet toegestaan. Veel Nederlanders zijn trots op onze benadering. Die is immers veel eerlijker. Als het dan toch gebeurt, dan maar liever openlijk en op een goed geregelde manier. Op diezelfde basis hebben we ook abortus, euthanasie en prostitutie 'geregeld'. We verheffen de werkelijkheid tot norm, en daardoor tot uitgangspunt van onze wetgeving. Principiële keuzes worden niet meer gemaakt. Principes staan een pragmatisch handelen juist in de weg. Ook op morele problemen laten we ons poldermodel los. Samen komen we tot een consensus, een voorlopige consensus in afwachting van een volgende stap van liberalisering. Wat vroeger als kwaad werd bestempeld, krijgt het etiket 'wettelijke geregeld' en verliest zijn morele duiding.

De meeste Nederlanders hebben zich door bovengenoemde vrijheidsdrang laten meeslepen. "Moet kunnen", was een veel gehoord commentaar. Toch lijkt het alsof de burgemeesters en het parlement geen ruime steun krijgen van de bevolking. Het is niet alleen een stap te ver binnen de EU, maar ook in eigen land. Zoals er in België onverwacht veel verzet is gerezen tegen de liberale euthanasiewetsvoorstellen. Komt er dan toch een kentering, vanuit een innerlijk aanvoelen dat we op de verkeerde weg zitten? Het is te hopen dat - tegen de stroom van de tijdgeest in - het geweten weer een rol gaat spelen, een besef van goed en kwaad dat door de verworven zogenaamde vrijheid heen prikt. Omgaan met het kwaad is niet gemakkelijk, is het nooit geweest. Maar het is beter kwaad kwaad te blijven noemen dan te kiezen voor de weg van de minste weerstand door het kwade goed te praten. Alsof dát de oplossing brengt.

Column van Ed Arons, Drugsbeleid te softKatholiek Nieuwsblad, 7 juli 2000, blz. 5

Zie ook:

 


Pim Fortuyn over het dictatoriale beleid van Kok en de EU - 7 juli 2000

Enig leedvermaak heb ik wel. Ruim een half jaar geleden werd Oostenrijk mede op initiatief van Kok volstrekt ten onrechte in de beklaagdenbank geplaatst. Op voorhand werd het land beschuldigd van schending van Europese normen en waarden, omdat dit land het op grond van voorbeeldig verlopende verkiezingen waagde de partij van Jorg Haider in de regering op te nemen. Het onder leiding van Kok zelf opgestelde verdrag van Amsterdam werd door deze actie naar de letter en de geest met voeten getreden. 

Daar komt nog bij dat Oostenrijk behoort tot de landen die de meeste asielzoekers opneemt in de EU en hen royaal behandelt. De hele actie sloeg dus vooralsnog nergens op. Het land weet zich nu de risee van Europa, zonder enige vorm van proces, van hoor en wederhoor. Als het aan Kok ligt gaat de EU daar net zo lang mee door totdat de partij van Haider uit de regering is verdwenen. Zeldzaam grof en zeldzaam dictatoriaal! In dat licht bezien is het partijtje oren wassen door de Italianen maar kinderspel. 

Uit de column van Pim Fortuyn, Italiaanse mores, Elsevier, 7 juli 2000


ChristenUnie steeds tegen conservatieve principes - 1 juli 2000

 

In het Reformatorisch Dagblad van vorige week stond een opvallend artikel van voormalig VVD-ideoloog dr. A. A. M. Kinneging met een pleidooi voor een gesprek met vertegenwoordigers van de ChristenUnie over de vorming van een politiek bondgenootschap. Inmiddels heeft Roel Kuiper, directeur van het wetenschappelijk bureau van de RPF, de handschoen opgepakt en gezegd voldoende aanknopingspunten te zien voor zo'n gesprek. Of dat een persoonlijk initiatief van hem is, of dat er sprake is van passieve steun van het partijbestuur van de ChristenUnie, is mij niet bekend, maar dat zou wel enig verschil maken.

(...)

Lastig

Dat is voor een beginselpartij een lastig te beantwoorden vraag. Wat moet je aan met mensen die niet (al) je uitgangspunten delen, maar wel programmatisch met je overeenstemmen? Het is jammer dat er tot nu toe nog geen bevredigend antwoord op deze vraag is gekomen, want de kans dat het tij voor het organiseren en behouden van deze steun opnieuw verloopt, is groot als niet snel een goede modus wordt gevonden. In die zin ben ik blij met het gesprek waartoe Roel Kuiper bereid is.

In de politiek gaat het om idealen, veelal gebaseerd op een principiële overtuiging, om het uitdragen van die idealen, het verwerven van steun voor die idealen en het realiseren ervan. Dat is één geheel. Aan alleen uitdragen heb je niets. En als je steun krijgt ben je daar blij mee omdat daarmee de kansen om je idealen te bewerkstelligen toenemen. In de politiek gaat het daarom altijd om samenwerking en het zoeken en vinden van bondgenoten. De discussies die in het GPV zijn gevoerd over politieke samenwerking heb ik dan ook altijd als enigszins vervreemdend ervaren, omdat politiek en samenwerking onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn.

Knelpunt

Soms is er aanraking op een enkel punt, dan kun je in een vertegenwoordigend orgaan samen optrekken bij het indienen van een motie of een amendement. Soms is er sprake van overeenstemming over een veel breder front, en dan kan worden gedacht aan meer structurele vormen van samenwerking, lijstverbinding of lijstineenschuiving. De samenwerking tussen ChristenUnie en SGP op Europees niveau is daarvan een voorbeeld omdat het Europese programma verregaand overeenstemt. Soms is er sprake van een diepere herkenning over en weer en dan kan worden overgegaan tot de vorming van één politieke formatie. Met dankbaarheid mag worden geconstateerd dat GPV en RPF inmiddels zo ver zijn gekomen.

Maar nu de steun van hen die de uitgangspunten van de partij niet of slechts gedeeltelijk onderschrijven, maar wel programmatisch instemmen. Daar zit natuurlijk wel een knelpunt, omdat het programma toch voortvloeit uit die uitgangspunten. Maar onmogelijk is het niet, omdat christenen en niet-christenen politiek bedrijven in dezelfde concrete werkelijkheid en de opties waaruit gekozen kan worden vaak beperkt zijn. Concrete keuzes die gedaan worden hoeven niet altijd fundamenteel te verschillen van keuzes die anderen maken. Het gaat om de motivatie voor die keuze, om het lange termijn perspectief en om het samenstel van de keuzes die je doet. Dat bepaalt je politieke profiel. En het blijkt dus goed mogelijk te zijn dat anderen zich herkennen in het samenstel van de keuzes die je doet.

Voordat je eventueel verder gaat, is het wel goed zeker te stellen hoe vér die programmatische overeenstemming reikt. Alleen herkenning voorzover het om een aantal programmapunten gaat is niet voldoende voor een meer permanent gezamenlijk optreden. Het gaat in deze discussie om een groep(?) mensen die zich conservatief noemt. Als het gaat om het uitdragen van christelijke en burgerlijke (niet klein-burgerlijke) waarden kan men de ChristenUnie conservatief noemen. Maar als het gaat om het bouwen aan natuurwaarden en het veilig stellen van sociale waarden kan men de ChristenUnie toch moeilijk conservatief noemen. In het stuk van Kinneging las ik belangwekkende passages over een mensbeeld dat veel aanrakingspunten heeft met dat wat in de ChristenUnie leeft, maar de onvoorwaardelijke uitlevering aan de markteconomie doet mij weer twijfelen.

Het is in het stuk ook niet duidelijk wat Kinneging nu precies wil. Enerzijds heeft hij het over het vormen van een bondgenootschap, anderzijds heeft hij het over de vorming van één partij van gereformeerden, orthodoxe rooms-katholieken en conservatieven. Dat is niet bepaald hetzelfde. Ik denk dat je de ChristenUnie overvraagt zich om te vormen tot zo'n partij. Dat kan in redelijkheid niet worden gevraagd, zeker niet in dit stadium van partijvorming, afgezien van de vraag of een partij met zo'n brede basis voldoende samenhang zou vertonen.

Meer duidelijkheid

Maar de vorming van een bondgenootschap dat min of meer permanent is indien sprake zou zijn van verregaande programmatische overeenstemming moet worden toegejuicht. Hoe zo'n bondgenootschap eruit zou moeten zien is van later orde. Verbrugh heeft in deze krant al eens gepleit voor het vormen van een soort assemblée, maar ook andere vormen zijn denkbaar tot een plaats op de lijst van een persoon die programmatisch geheel overeenstemt en die in brede kring bekendheid en vertrouwen geniet buiten de natuurlijke achterban van de ChristenUnie.

Vooralsnog is dit echter niet aan de orde. Graag eerst meer duidelijkheid over de mate van programmatische en principiële overeenstemming, graag meer duidelijkheid over de omvang en de organisatorische kracht van deze groep, graag meer duidelijkheid over hun eigen ideeën over vormen van politieke samenwerking. Nadenken over de mate waarin samengewerkt kan worden en de intensiteit daarvan kan pas goed gebeuren na het verkrijgen van deze duidelijkheid. Maar de ChristenUnie zal van haar kant duidelijk moeten maken dat iedere serieuze steun welkom is. Het tij mag niet opnieuw verlopen.

De auteur is secretaris van de Raad voor het Openbaar Bestuur, voorzitter van het curatorium van de Groen Van Prinstererstichting (het wetenschappelijk bureau van het GPV) en was jarenlang medewerker van de GPV-fractie in de Tweede Kamer.

Uit het artikel van M. P. H. van Haeften, 'Eerst duidelijkheid,   dan samenwerken', Reformatorisch Dagblad, 1 juli 2000.

 


Andreas Kinneging over ethiek, christendom en Nederland - 30 juni 200

Het conservatisme als politieke stroming is met het christendom verbonden door zijn wantrouwen jegens de mens. Conservatieven zouden samen met orthodoxe katholieken en protestanten een vuist in de politiek kunnen maken, meent Andreas Kinneging, ex-ideoloog van de VVD. "In het CDA echoot het christendom alleen nog wat na."

Dr. Andreas Kinneging (38), rechtfilosoof, heeft zijn werkkamer in het neogothische, roodbakstenen gebouw van de Leidse rechtenfaculteit. Aan de deur hangt een affiche met de 'kinderen van Abraham', een imposante stamboom: aan de knoest van het jodendom ontspringen de grote godsdiensten van islam en christendom die met hun eindeloze vertakkingen een indrukwekkende boom vormen. Daarboven hangt een affiche die een dramaserie van de KRO aankondigt: De zeven deugden. "Die serie is eigenlijk mislukt", zegt Kinneging. "Ze hebben zeven jonge televisiemakers uitgenodigd een film te maken over zo'n deugd maar er niet bij gezegd: luister, deze thema's zijn oud, daar hebben mensen over nagedacht. Ga eens te rade bij iemand die daar wat van afweet. In plaats daarvan hebben die filmmakers een woord gekregen en zijn daar vrijelijk bij gaan associëren. Dan blijf je natuurlijk in je eigen cultuurtje hangen en komt er iets uit wat gewoon niet juist is." Toeval? "Nee, ik denk dat binnen de KRO de secularisatie zo hard heeft toegeslagen dat ze ook daar die stamboom niet meer kennen. Ze hebben geen idee wat er allemaal achter zit."

Kinneging was tot voor kort een gezaghebbend ideoloog van de VVD. Samen met Bolkestein ontketende hij een debat over de moraal, vertrekkend vanuit de conservatieve idee dat de mens niet wil deugen. Dat debat werd door de partijraad abrupt afgebroken. Kinneging: "De VVD is weer een echte liberale partij, die 'vrijheid, blijheid' tot adagium heeft. Typisch een partij van de Verlichting: iedereen moet vooral doen wat hij zelf wil en niemand heeft daar iets mee te maken. Dat zit er heel diep in, dat is me wel duidelijk geworden na alle moeite die ik erin gestoken heb. Er zijn nog wel wat oude dinosaurussen als Wiegel, Bolkestein en Toxopaeus die weten dat de wereld iets anders in elkaar zit, maar die sterven uit." Kort voor de jaarwisseling brak Kinneging met de VVD. 

(...)

Heeft u daar nog iets van meegekregen?

"Niet veel. Mijn ouders behoren tot de generatie die in de jaren zeventig de Kerk vaarwel heeft gezegd. Ik ben van 1962 en heb ongeveer de eerste tien jaar van mijn leven de Kerk nog van binnen gezien. Ja, ik heb nog mijn eerste heilig communie gedaan, een bijzondere feestdag. Mijn ouders waren consciëntieus en gingen nog iedere zondag naar de kerk. In de jaren zeventig, bij de grote kaalslag, hielden ze daarmee op. Daarmee verdween voor mij als kind de Kerk uit beeld."

Wanneer kwam uw interesse voor de Kerk terug?

"In de jaren negentig. Ik ben filosoof, vooral geïnteresseerd in fenomenen betreffende de staat, de overheid en democratisch bestuur. Gaandeweg heeft mijn belangstelling zich verdiept door het bestuderen van de bronnen, met name de Grieken en de Romeinen, waar heel sterk de politieke issues beredeneerd worden vanuit een ethische en psychologische ondergrond: Plato, Aristoteles, Cicero, Seneca, dat zijn de grote vier. Zij proberen een antwoord te vinden op de vraag van Socrates: hoe moet ik leven? Nu heeft een groot deel van ons leven betrekking op de verhoudingen in de kleine leefgemeenschap waar je deel van uitmaakt of op de verhouding met jezelf. Op de harmonie of de chaos in de ziel. Daar heeft de staat niet zoveel over te zeggen. Door het lezen van die klassieke werken kwam ik gaandeweg tot de ontdekking dat dit wezenlijk is."

Daarmee kwam de religie in beeld?

"Nee. Er zit nog een stap tussen, de ethiek. De klassieke ethiek is een deugdethiek. Vanuit het nadenken over de deugden is echter de stap naar het christendom snel gezet. Denk aan de zeven deugden, de vier kardinale deugden en het tegendeel: de zeven hoofdzonden."

Zo makkelijk is die stap toch niet? Alleen als je helemaal in de humane sfeer blijft.

"Klopt. Je hebt drie dingen: het hiervoormaals, het hiernumaals en het hiernamaals. Het zou beslist niet juist zijn te zeggen dat de antieke filosofie alleen geïnteresseerd was in aardse kwesties. Maar het is omgekeerd ook niet juist het christendom te verengen tot de laatste geloofswaarheden: waar komen we vandaan en waar gaan we heen? Het christendom is óók wijsheidsleer."

Maar mag je die wijsheidsleer losmaken uit het geheel?

"Je kunt als ongelovig geïnteresseerde twee vragen stellen. De eerste is: wat is het christendom waard als wijsheidleer, als inzicht in hoe het leven in elkaar zit, als antwoord op de vraag van Socrates? De volgende vraag is, in hoeverre het een licht werpt op de eeuwige mysteries van het bestaan. Wat die laatste vraag betreft ...(Kinneging verzinkt in gedachten. Na een lange stilte:) Kijk, het is heel goed denkbaar dat je een diep respect hebt voor de christelijke traditie en wat die zegt over het hiernumaals, zonder dat je meteen aansluit bij het kerkelijke Godsbeeld, de Drie-eenheid, de Vleeswording en de Verzoening."

Laat staan dat je je aansluit als lidmaat van de Kerk?

"Nou ja, ik sta zelf wel op het standpunt dat, als je zegt dat je christen bent, je in de Drie-eenheid moet geloven. Ik weet natuurlijk dat bekende mensen als Kuitert en Den Heyer in protestantse hoek de godheid van Christus ontkennen, maar ik vind dat je jezelf dan geen christen meer kunt noemen. Het is een centrale geloofswaarheid."

Waar staat u zelf in dit opzicht?

"(aarzelend) Ik ben in beweging, aan het nadenken, aan het lezen."

Als de christelijke wijsheid een grotere rol in het openbare leven moet spelen, is dan voor het CDA geen prachtige rol weggelegd?

"Je moet helaas constateren dat het CDA niet geworden is wat het had moeten zijn: een versterking in de politiek van de christelijke traditie. Het christendom echoot hooguit nog wat na in het CDA, maar meer ook niet. Ik geloof niet dat dit de bedoeling van de oprichters was."

Heeft u er daar een verklaring voor? Is het CDA misschien te zeer uit op de kiezersgunst?

"Dat is een belangrijke factor: de maatschappij seculariseerde. Een partij die macht wil uitoefenen voelt zich - heel begrijpelijk - snel gedwongen mee te gaan. Het is een resultante van de tijdsgeest. Natuurlijk komt dan de vraag op: had het ook anders gekund? Tja...."

Heeft het het CDA niet ontbroken aan een krachtige intellectuele leidersfiguur, die de tijdsgeest had durven weerstaan, ja zelfs uitdagen?

"Ja, en misschien geldt dat nog wel meer voor het heden dan voor de jaren zeventig en tachtig. De leegheid van de moderne levensstijl begint steeds meer mensen duidelijk te worden. Er is een grote hang naar levensbeschouwelijke bezinning. Ik zie daar het CDA niet op inspelen. Trouwens ook de Kerken niet. Mij valt op dat de bisschoppen zich beperken tot een aantal hot issues als homohuwelijk en euthanasie en dergelijke. Maar ik weet en zij weten ook dat de katholieke moraaltheologische traditie buitengewoon rijk is. Dat ethiek niet zozeer gaat over dit soort bijzondere zaken. Deze ethische problemen zijn zo dubbelzinnig en lastig dat het inderdaad vaak moeilijk is heldere eenduidige standpunten te verwoorden. Maar ethiek gaat over hoe je in een gezin met elkaar omgaat, hoe je in een bedrijf met elkaar werkt. Ethiek gaat over de kwestie hoe gewone mensen op alle vlakken van het leven zo goed mogelijk hun leven kunnen leiden zonder zichzelf en hun naasten schade te berokkenen."

Gaat er momenteel veel mis bij het leiden van een gelukkig leven door gewone alledaagse mensen?

"Dat denk ik wel, ja. We zijn belast door de erfzonde en uit de scheppingsorde gevallen. Daarom zijn onze impulsen vaak verkeerd gericht. Het is niet alleen noodzakelijk dat we opgevoed worden tot het goede, maar ook dat we als volwassenen regelmatig aan dit soort dingen herinnerd worden. Want dat is kenmerkend voor ons: dat we die dingen weten, maar toch ook steeds weer vergeten. Nou ja, waarheden als koeien natuurlijk, maar ze zijn evengoed helemaal weg."

Waarom zijn ze weg ?

"In de jaren zestig en zeventig is de klad gekomen in het christendom. Die secularisatie was al veel langer aan de gang, al sinds de Verlichting van de zeventiende eeuw, zij het alleen op het niveau van de elite. Sinds de jaren zestig is het een massaverschijnsel geworden. Dat zal iets te maken hebben met de welvaart en de massacommunicatie. Het christendom kent het scherpe begrip erfzonde. De Oudheid kende de mythe van Heracles op de tweesprong: er is een aantrekkelijke verkeerde weg en een moeilijk begaanbare, maar goede weg. Tegenover dit - volgens mij - juiste mensbeeld ontkenden Verlichting en Romantiek dat er met de mens iets wezenlijks mis is. Toen vond men juist dat de mens gehoor moet geven aan zijn onmiddellijke impulsen en aandriften - preferenties heet dat dan opeens. Die kenmerken hem juist als mens en die moet hij dus 'leven' om individu te zijn. Dat is enorm aangeslagen. Vanuit het christelijk humanisme is dat geen wonder: juist omdat we uit de scheppingsorde gevallen zijn, horen we graag het tegendeel beweren. Het bevestigt ons in wat we graag willen."

Is dit in een democratie dan een onvermijdelijk proces?

"Nee, het raadsel zit hem in het uitblijven van een effectieve reactie van het christelijk humanisme, van de kerken. Dat is een groot vraagstuk. Waarom hebben die met al hun rijkdom geen tegenwicht kunnen bieden?"

Een veelgehoorde verklaring is dat de Kerken zelf met die geest zijn besmet.

"Het paard van Troje dus. Ja, dat is een oude geloofswaarheid die Augustinus tegen de Donatisten heeft uitgesproken: de Kerk is geen gemeenschap van zuiveren. Ook de mensen in de kerken zijn zondaars... Als ik de  bisschoppen op televisie zie of interviews met ze lees, heb ik de indruk dat het allemaal intelligente mannen zijn. Die moeten dit toch zien? Of zouden het vooral bestuurders zijn, pappers en nathouders? Okay, maar als dat zo is, weet je ook precies waar het paard van Troje zit."

Bolkestein viel ooit op door zich in een interview enthousiast uit te laten over de filosofie van Thomas van Aquino. Als student volgde hij er college in.

"Laten we wel wezen. Neem nou eens de Summa Theologica. Het eerste deel gaat over God. Voor veel mensen zal dat moeilijk zijn. Het derde deel gaat over Christus en de sacramenten enzo. Daarvoor geldt hetzelfde. Maar het tweede deel gaat over de mens, over ons. Over deugden en ondeugden. Dat zijn dingen die zodanig zelfevident zijn dat alleen al door ze aan te bieden, er snel bij veel mensen een lichtje zal gaan branden. Zowel in Thomas als in de Bijbel is voor heel veel mensen wijsheid te vinden."

Hoe kijkt men in protestante hoek tegen uw ideeën aan?

"Wanneer ik dit soort dingen zeg, reageert men daar meteen: mooi hoor, die wijsheid, maar God en Christus staan voorop. Beseft men dan ook dat door voortdurend de nadruk te leggen op - ik zal maar zeggen - deel een en drie van de Summa, men als het ware de deur dichtdoet! Beseft men dat? Waarom niet beginnen met het tweede deel?"

Vooral katholieken hebben affiniteit met het tweede deel. Maar Antoine Bodar beklaagde zich onlangs in een interview over het volledig ontbreken van de katholieke stem in het maatschappelijk debat.

"Antoine Bodar? Die hebben ze hier zo'n beetje weggejaagd, hé? Schandelijk. Maar ik ben het helemaal met hem eens. Na afloop van zo'n debat vroeg ik eens aan een katholieke hoogleraar: waarom is er niemand uit jullie hoek? We hebben toch de Radboud-hoogleraren? Ach, zegt die man, dat geruzie, daar doen we niet aan mee. Kijk, daar zit natuurlijk een fundamenteel misverstand! Een maatschappelijk debat is geen geruzie."

Antoine Bodar meende dat ook het polderdenken een rol speelde. Men is bang niet aardig te worden gevonden.

"Absoluut waar: katholieke Nederlanders zijn niet alleen katholiek maar ook Nederlands. Pappen en nathouden zit diep in onze cultuur. Mede om die reden zou het een goede zaak zijn als er in Nederland een brede conservatieve partij komt. Neem nou eens RPF, GPV, behoudende katholieken en conservatieven als Heldring en mijzelf, daar zit zoveel overeenstemming, met name waar het gaat om het hiernumaals - en daar gaat het tenslotte om in de politiek - dat het mij heel zinvol lijkt na te denken over een breder politiek verband dan de ChristenUnie. Temeer daar ik denk dat in Nederland een substantiële minderheid bestaat die behoudend is en zo ook wil stemmen. Niet op een exclusief protestante of katholieke partij, maar wel op een algemene conservatieve."

Uit het interview door Henk Rijkers, 'Het christendom is een wijsheidsleer voor alle mensen',  Katholiek Nieuwsblad, 30 juni 2000, blz. 24-25

 

 


Pleidooi van Kinneging voor verbreding van de ChristenUnie - 24 juni 2000 

Conservatieven en orthodoxe rooms-katholieken rammelen aan de poort van de ChristenUnie. De partij reageert echter terughoudend. Dat is jammer, betoogtdr. A. A. M. Kinneging, die zich teleurgesteld van de VVD heeft afgewend en onlangs zijn sympathie voor de ChristenUnie heeft betuigd. Als de ChristenUnie niet uitkijkt, zal zij een partij in de marge blijven en sterven in de verheerlijking van het eigen gelijk. Als zij voor verbreding kiest, kan zij uitgroeien tot een fractie van vijftien zetels en daarmee een politieke factor van belang worden.

Aan de rechterflank van het Nederlandse politieke spectrum ontstaat langzaam maar zeker een nieuwe politieke partij: de ChristenUnie. Deze partij in wording is voortgekomen uit de gereformeerde wereld, waarin het streven naar zuiverheid in het verleden vele malen tot een kerksplitsing heeft geleid. Dat heeft ook in de politiek zijn weerslag gehad. Dat er nu in de politiek een tegenovergestelde beweging wordt gemaakt die moet uitmonden in een fusie, is voor gerefomeerde begrippen ronduit revolutionair en staat enigszins haaks op de gereformeerde natuur.

GPV en RPF zijn beide vol goede bedoelingen, maar staan toch nog onwennig tegenover elkaar. Ze willen als één geheel met elkaar optrekken, maar het gevoel van eensgezindheid ontbreekt nog enigszins. Voor alle betrokkenen geldt dus het adagium dat voorzichtig moet worden gemanoeuvreerd om een nog jong en delicaat proces niet te verstoren.

Het is dus niet verwonderlijk dat vanuit deze kring wat voorzichtig en afhoudend wordt gereageerd nu er, zoals dr. B. J. Spruyt het uitdrukt in zijn bijdrage van 3 juni in het Reformatorisch Dagblad, door rooms-katholieken en conservatieven aan de poort van de ChristenUnie wordt gerammeld. Het wordt kennelijk als niet-opportuun gezien het debat aan te gaan met deze mensen, om te bezien in hoeverre de levensbeschouwelijke ideeën overeenkomen.

Reële optie

Dat is begrijpelijk en moet worden gerespecteerd. Maar niettemin is het ook wat jammer. Want stel nu eens dat de levensbeschouwelijke overeenstemming groot blijkt te zijn, dan zou er inhoudelijk weinig op tegen zijn wanneer rooms-katholieken en conservatieven tezamen met orthodox-gereformeerden één politieke partij zouden vormen. Integendeel, het zou juist buitengewoon aantrekkelijk zijn, daar er door zo'n verbreding een politieke partij ontstaat die bij verkiezingen wel eens voor een veel groter deel van het electoraat een reële optie zou kunnen zijn.

Nu deinzen veel mensen, die zelf niet afkomstig zijn uit de gereformeerde wereld, ervoor terug hun stem uit te brengen op een der orthodox-gereformeerde partijen, omdat ze te veel rieken naar sektarisme en broedertwist. Het ontstaan van de ChristenUnie zal daarin weliswaar enige, maar niet veel verandering brengen. Dat betekent dat óók de ChristenUnie gedoemd zal blijven loutere ”Gesinnungspolitik” te bedrijven aan de zijlijn van de Nederlandse politieke arena, van wie de inbreng door de grote politieke partijen met een mengeling van meewarigheid en vrijblijvende waardering wordt beluisterd en vervolgens met een schouderophalen wordt afgedaan.

Is dit aanvaardbaar? De rol van een roepende in de woestijn, door iedereen miskend, wordt door veel christelijke politici met enig pathos op zich genomen. Heeft Christus immers Zelf niet gezegd dat zij die Hem volgen bereid moeten zijn gehaat en vervolgd te worden? Men wordt door het gebrek aan serieuze politieke aandacht van de kant van de grote politieke partijen als het ware bevestigd in zijn eigen gelijk. Maar handelt men dan niet in feite net als Pontius Pilatus? Deze liet immers ook, nadat hij gezegd had wat hij ervan vond, het volk maar zijn gang gaan omdat het toch niet voor rede vatbaar was.

Wie belangrijke dingen te zeggen heeft, moet ze zeggen, maar hij moet er ook met alle kracht naar streven dat naar de dingen die hij te zeggen heeft daadwerkelijk geluisterd wordt. Dat doet men niet door zich terug te trekken op zijn eigen eilandje en te sterven in zijn eigen gelijk. Dat doet men door politieke bondgenootschappen aan te gaan met geestverwanten en op die manier een zekere electorale machtsbasis te ontwikkelen, die maakt dat er wel moet worden geluisterd.

Vijftien zetels

Als deze analyse juist is, rijzen er twee vragen, nu er door rooms-katholieken en conservatieven, zoals gezegd, aan de poort van de ChristenUnie wordt geklopt. Ten eerste de vraag of een bondgenootschap met deze mensen de electorale machtsbasis van de ChristenUnie inderdaad substantieel zal vergroten. Als dat niet het geval is, heeft het politiek gezien immers weinig zin zo'n bondgenootschap aan te gaan. Ten tweede rijst de vraag of rooms-katholieken en conservatieven in voldoende mate met de orthodox-gereformeerde levensbeschouwing overeenstemmen om elkaar daadwerkelijk als geestverwanten te kunnen beschouwen.

Wat de eerste vraag betreft: het is mijn stellige overtuiging dat er, zowel onder de CDA-kiezers als onder de aanhang van de VVD, een substantiële minderheid is die niet tevreden is met de platte biefstukfilosofie die in deze partijen domineert, en die op zoek is naar een voor hen acceptabel alternatief. Het lijdt, dunkt me, geen twijfel, dat een verbrede ChristenUnie die rooms-katholieken en conservatieven in haar gelederen opneemt en daarmee uitdrukkelijk afstand neemt van het sektarische verleden, aan dit electoraat een signaal geeft dat niet zal worden genegeerd. Over hoeveel procent van het totale electoraat spreken we dan? Ik vermoed over 10 procent. Dat wil zeggen: vijftien zetels in de Tweede Kamer. Die zouden maken dat er wel moet worden geluisterd.

Geen compromissen

Maar is een dergelijke verbreding van de ChristenUnie, levensbeschouwelijk gezien, wel mogelijk? Dat is de tweede vraag en het is wel duidelijk dat dit de meest fundamentele vraag is.

Roel Kuiper, directeur van de Marnix van St. Aldegondestichting, het wetenschappelijk bureau van de RPF, en bijzonder hoogleraar reformatorische wijsbegeerte aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, heeft zich hierover, in het jongste nummer van het blad ”Afgestemd”, met nogal wat scepsis uitgelaten. Hij signaleert op voorhand twee problemen. Ten eerste dat de overeenstemming wel eens beperkt zou kunnen zijn tot een aantal ”ethische” issues, zoals abortus, euthanasie en homohuwelijk, terwijl op terreinen als sociaal beleid, onderwijs, gezondheidszorg, milieu en economie waarschijnlijk grote verschillen van inzicht bestaan.

En ten tweede dat, juist omdat alle betrokkenen geen belangenpolitiek willen bedrijven, maar zich baseren op waarden, de verschillen niet zomaar middels een compromis zijn weg te werken, waar dat bij belangenverschillen wel mogelijk is. Kuiper geeft als voorbeeld het verschil in opvatting tussen katholieken en gereformeerden over het gezag van de kerk versus het gezag van de Schrift.

Beide punten zijn van groot gewicht, want indien juist, is een verbreding van de ChristenUnie een illusie. Ik ben echter vooralsnog niet zo pessimistisch. Als we het eens worden over de uitgangspunten, worden we het over de rest ook wel. En tot de uitgangspunten behoort wat mij betreft in ieder geval het volgende.

De politiek heeft betrekking op het hiernumaals, niet op het hiernamaals, op het tijdelijke, niet op het eeuwige. Dit betekent dat een verschil in visie op zaken die het eeuwige betreffen, op zich geen obstakel is voor een bondgenootschap met betrekking tot het aardse leven. Wat essentieel is, is een duidelijke gelijkgestemdheid ten aanzien van de dingen van deze wereld. Centraal daarbij staat de vraag over de mens.

Dubbelmens

De mens is een schepsel met een dubbel gezicht. Enerzijds staat hij boven alle andere schepselen. Hij is geschapen naar het beeld van God. Tegelijkertijd valt de mens in zekere zin buiten de scheppingsorde. Hij is geneigd tot alle kwaad. Een innerlijke ommekeer is nodig om hem op het goede te richten. Dat wijst op het belang van opvoeding en cultuur.

De mens is een biologisch wezen: ontzag voor het leven en de natuur zijn fundamentele uitgangspunten.

De mens is een economisch wezen. Hij moet in het zweet zijns aanschijns zijn dagelijks brood verdienen. Een markteconomie gebaseerd op het private eigendom en de contractvrijheid levert hiervoor de beste garantie.

De mens is een sociaal wezen. Hij komt alleen tot bloei in gemeenschap met anderen. De meest fundamentele gemeenschappen zijn het gezin en de staat. Een goede samenleving is zonder een intact gezinsleven en een goed functionerende staat niet mogelijk.

De mens is een spiritueel wezen. Zijn ultieme verlangen, zijn eigenlijke persoonlijkheid is niet stoffelijk. Een te grote gerichtheid op het stoffelijke is daarom verkeerd. Het gaat uiteindelijk om zijn zielenheil.

Zou dit niet de basis kunnen vormen voor een gesprek?

Pleidooi Kinneging 'Laat ChristenUnie zich verbreden', Reformatorisch Dagblad, 24 juni 2000, blz. 17

 


Kapitalisme en katholicisme - 23 juni

Er hebben in de laatste maanden geregeld artikelen in deze krant gestaan waarin het (turbo-)kapitalisme een veeg uit de pan krijgt. In feite is het de laatste 150 jaar een soort katholieke traditie geworden met een zeker wantrouwen over kapitalisme te spreken. Het Leergezag liet zelden na de afwijzing van het communisme gepaard te laten gaan met kritische opmerkingen over het kapitalisme. Die kritiek sneed zeker hout, maar toch is het hoog tijd een einde te maken aan dit wantrouwen.

Misschien wortelt het wantrouwen in de gedachte dat kapitalisme een protestantse uitvinding was. Dat was immers de beroemde these van de Duitse socioloog Max Weber. Wel, dat is dan het eerste misverstand, zoals Michael Novak, een van de toonaangevendste katholieke conservatieven in de VS, onlangs betoogd heeft. Het kapitalisme was een prestatie van de katholieke Middeleeuwen, met name van monniken, voorop de cisterciënzers. Rationele productie, technologische innovatie, herinvestering van kapitaal, markten en rechtsorde, al die kernelementen van het kapitalisme, schoten wortel in de periode tussen 1000 en 1500. Ook aan die andere voorwaarde voor kapitalisme, die Weber voor typisch protestants hield, werd, met name weer bij monniken, voldaan, namelijk een positieve arbeidsmoraal. Katholieken stonden dus aan de wieg van het kapitalisme, ook al is het zeker juist dat het protestantisme het vervolgens in een stroomversnelling bracht. Katholieke landen bleven vervolgens economisch achter. Zuid-Europa miste de boot tijdens de industriële revolutie, met alle gevolgen van dien. Pas nu trekken de economische verhoudingen in Europa weer min of meer gelijk.

Men zou nog naar andere oorzaken voor het katholieke wantrouwen kunnen zoeken, zoals de traditie van gemeenschapszin. Hoe dan ook, het doet er niets aan af dat de laatste eeuw afdoende bewezen heeft dat het kapitalisme het beste economische systeem is, zonder werkelijk alternatief. Communisme en socialisme zijn terecht begraven. De 'derde weg' van Clinton, Schröder en Kok is geen alternatief, maar een discussie over een ietsepietsie meer of minder kapitalisme. Dat wil niet zeggen dat het kapitalisme perfect is. De markt is niet heilig. Het is bovendien kwetsbaar. Zoals een democratie alleen kan werken als de burgers oprechte deugd aan de dag leggen (en bijvoorbeeld niet denken dat zij de natuurwet met vijftig plus één stem kunnen opheffen), zo kan ook kapitalisme alleen vruchtbaar zijn als zij die werken, zich laten leiden door onzelfzuchtige waarden en niet door materialisme. Kortom, er is grote behoefte aan een kritische katholieke opstelling, maar die kan alleen overtuigend zijn als wij eerst hardop zeggen dat het kapitalisme een goede, bij het natuurrecht aansluitende, organisatie van de economie is.

Column van Stefan de Warsage, Kapitalisme en KatholicismeKatholiek Nieuwsblad, 23 juni 2000, blz. 11

 


Livestro over de naïeveteit van de ChristenUnie - 8 juni 2000

 

AMERSFOORT – Als de ChristenUnie de ingezette koers voortzet, wordt het niks met deze partij. „De ChristenUnie staat met haar rechterbeen ferm in haar beginselen, maar probeert tegelijkertijd met haar linkerbeen om de SP heen te draaien.”

Deze kritiek uitte mr. J. Livestro –christen, VVD'er en in Brussel persoonlijk medewerker van eurocommissaris Bolkestein– gisteravond in Amersfoort. Daar had een paneldiscussie plaats tussen buitenstaanders en partijkader over de koers van de ChristenUnie.

Tegenover enkele andere deelnemers die vinden dat de ChristenUnie haar boodschap moet aanpassen aan de veranderde maatschappelijke omgeving –onder wie prof. Hoogland en de heer Rouw van de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling– stelde Livestro dat de ChristenUnie de „ononderhandelbare waarden van Gods Woord” helder en duidelijk moet uitdragen.

Livestro sprak mede uit persoonlijke ervaring. „Ik ben in een atheïstische omgeving opgegroeid. Maar het getuigenis van christenpolitici die ik op de tv zag of op de radio hoorde, heeft mij er uiteindelijk toe gebracht de Bijbel te gaan lezen. Aanvankelijk dacht ik net als iedereen dat zij gewoon gek waren.”

Vangnet

Livestro vraagt zich wel af hoe het belijden van de ChristenUnie zich verhoudt tot andere thema's waarmee de partij zich wil profileren. „Waarom wil de ChristenUnie bijvoorbeeld geen principiële oppositiepartij zijn?”

Vooral de sociaal-economische koers van de ChristenUnie verbaast Livestro. „Die is naïef en achterhaald. Bovendien zit niemand te wachten op nog een GroenLinks of nog een SP, maar dan overgoten met een christelijk sausje.”

Livestro sprak zich uit voor een terugtredende overheid, die burgers op hun individuele verantwoordelijkheden aanspreekt. „Natuurlijk moet een samenleving een sociaal vangnet hebben. Maar het is de vraag of de overheid dat moet aanbieden en uitvoeren, wanneer duidelijk is dat de samenleving dat zelf ook heel goed kan. De ChristenUnie moet zich eens glashelder uitspreken over wat zij als de kerntaken van de overheid ziet.”

„Met ChristenUnie wordt het zo niks”,  Reformatorisch Dagblad, 8 juni 2000, blz. 3

Zie ook:

 


„Katholiek kan geen lid ChristenUnie zijn” - 3 juni

DEN HAAG – „Wij zijn erg gesteld op het confessionele karakter van onze partij. Daarom kunnen rooms-katholieken momenteel geen lid worden van de ChristenUnie.”

Dat zegt dr. R. Kuiper in een reactie op uitlatingen van enkele orthodoxe rooms-katholieken in deze krant. Zij zouden zich wel willen aansluiten bij een kleine protestantse partij, maar kunnen de grondslag, de Drie Formulieren van Enigheid, niet ondertekenen.

Volgens een van hen, prof. dr. F. W. Rutten, zou het het mooiste zijn als behoudende rooms-katholieken die afstand hebben genomen van het CDA, politiek onderdak zouden kunnen vinden bij de ChristenUnie. „Dat zou op dit moment mijn eerste optie zijn. Van rooms-katholieke zijde zijn er, denk ik, weinig bezwaren. Een goede katholiek ziet het grootste deel van zijn geloof als een gemeenschappelijk erfgoed.” Ook dr. H. A. Wessels, lange tijd adviseur van de splintergroepering Katholieke Politieke Partij (KPP), stelt: „Als er een politiek verband zou zijn waarin bijbelgetrouwe protestanten en katholieken samen konden optrekken, zou ik er onmiddellijk lid van worden. Zo'n verband is er echter niet. Met de ChristenUnie zie ik enorm veel overeenkomsten, maar hun grondslag en statuten werpen voor mij een dam op.”

Kuiper, directeur van het Wetenschappelijk Instituut van de RPF, bevestigt dat het lidmaatschap van rooms-katholieken niet aan de orde is. „Wij zijn geen programmapartij, maar een beginselpartij. In onze uniefundering gronden we onze politieke overtuiging op de Bijbel, die, zo stellen wij, door de Drie Formulieren van Eenheid wordt nagesproken. Van onze leden vragen wij dat ze die grondslag hartelijk en persoonlijk onderschrijven. Veel rooms-katholieken zullen dat niet willen en kunnen doen.”

Laten gebeuren

Kuiper erkent dat de situatie moeilijker wordt wanneer een rooms-katholiek aangeeft de grondslag van de ChristenUnie persoonlijk toch te kunnen ondertekenen. „Bij de RPF hebben we steeds de lijn gevolgd dat we die personen ontraadden om lid te worden. Dat neemt niet weg dat er wel degelijk rooms-katholieken lid zijn van de RPF. Vermoedelijk gaat het om enkele tientallen. Maar dat is niet onze beleidslijn geweest. We hebben het min of meer laten gebeuren.”

(...)

Artikel hier te vinden,Reformatorisch Dagblad, 3 juni 2000, blz. 3

 

 


Katholieken en behoudenden rammelen aan poort ChristenUnie - 3 juni

Conservatief kan nergens terecht

Door B. J. Spruyt

Waar vindt een conservatief politiek onderdak? De meer en meer libertijnse VVD valt voor hem af en dat geldt ook voor het CDA, dat nog altijd op zoek is naar zichzelf. Zou de ChristenUnie het conservatisme in zich kunnen opnemen? Die vraag is minder vreemd dan zij op het eerste gezicht misschien lijkt, want conservatisme en christelijk geloof bieden tal van raakvlakken, die in de politieke praktijk vaak tot dezelfde keuzes leiden.

Het woord conservatief heeft een nare bijklank gekregen. Er zijn niet veel mensen die zich graag met dit begrip sieren. Het heeft een bijsmaak van bekrompen behoudzucht. Het lijkt van toepassing op mensen die bewust met hun rug naar de toekomst zijn gaan staan en vermoeid mompelen: „Laten we alles maar houden zoals het is, want het is zo al erg genoeg.”

Die ongunstige bijbetekenis doet geen recht aan het verschijnsel conservatisme. Van oorsprong is het een typering voor een van de drie grote politieke stromingen –naast socialisme en liberalisme– uit de Europese politieke geschiedenis sinds 1800. Maar er is een belangrijk verschil tussen deze drie stromingen. Socialisten en liberalen zijn tot op de dag van vandaag terug te vinden in partijen die zich op de socialistische of de liberale levensbeschouwing beroepen. Bij conservatieven is dat niet het geval. Ze zouden eigenlijk vooral in christelijke partijen terug te vinden moeten zijn.

Wie heel precies wil weten wat conservatisme is, kan goed terecht bij een artikel dat de Leidse rechtsfilosoof A. A. M. Kinneging binnenkort in het tijdschrift ”Philosophia Reformata” zal publiceren. Kinneging heeft recentelijk enig stof doen opwaaien omdat hij zich als conservatief teleurgesteld van de VVD heeft afgewend en nu op RPF/GPV stemt. Hij is een van de meest spraakmakende woordvoerders van een ongeorganiseerde groep mensen waartoe bijvoorbeeld ook NRC-columnist J. L. Heldring kan worden gerekend.

Uit het artikel van Kinneging blijkt hoe logisch zijn overgang eigenlijk is. Conservatieven huldigen het verleden en tradities als een bron van wijsheid en inzicht. Beiden zijn in instituties neergeslagen. Die instituties zijn dus erg belangrijk. De mens deugt van nature niet, is de overtuiging van conservatieven, en om die reden moet hij leren het kwaad in zichzelf te beteugelen. Idealiter gebeurt dat door gehoorzaamheid aan de zelfdwang van het geweten, dat door instituties als familie, school en kerk moet worden gevormd. Als die innerlijke controle faalt, zijn er nog twee andere buffers tegen de barbarij: de uiterlijke controle van sociale controlemechanismen en van juridische ordeningsmechanismen (de staat).

Afgebroken

Behalve enkele verschillen springen de overeenkomsten, zo niet de gemeenschappelijke basis met het christelijk geloof, dadelijk in het oog. Maar uit het geval van Kinneging wordt duidelijk dat conservatieven politiek gezien nergens terechtkunnen. In het verleden hebben zij vooral onderdak bij liberale of confessionele partijen gevonden. Maar dat onderkomen wordt langzaam maar zeker afgebroken. Bolkestein heeft hen als partijleider aan de VVD kunnen binden omdat hij een verwijzing naar het „bezielend verband” van christendom en humanisme in het beginselprogramma had willen opnemen. Maar dat mislukte, en nu surfen de liberalen onder aanvoering van Dijkstal terug naar hun 'vrijheid, blijheid'-ideologie.

Het CDA is te onzeker over zijn eigen politieke koers om (nog) een serieus alternatief te kunnen zijn. Voor de SGP geldt dat ook, maar om een andere reden. De theocratische visie van de staatkundig gereformeerden ontkent de geestelijke vrijheden die ook een conservatief gewaarborgd wil zien.

Rest de ChristenUnie. Kan de politieke unie van RPF en GPV conservatieven à la Kinneging –die in het belang van metafysisch verankerde waarden en normen gelooft, zonder zichzelf christen te noemen– in haar armen sluiten? De twee delen van de unie zijn vooralsnog vooral verwikkeld in een poging elkaar hartelijk te omhelzen. Bovendien heeft de partij, en dan vooral de RPF, zich vooral als christelijk-sociaal gepresenteerd en zich daarmee op nogal linkse thema's geprofileerd. Dat kan er overigens toe leiden dat meer authentieke thema's door deze bewust gekozen koers overwoekerd raken.

Zelfonderzoek

De unie zelf houdt vooralsnog de boot af, zowel bestuurders als de jongeren en de wetenschappers. Ondertussen rammelen de conservatieven –en zij niet alleen, ook orthodoxe katholieken– aan de poort van het uniegebouw. Die belangstelling zou tot zelfonderzoek kunnen leiden. Mogelijkheden tot gesprek zijn er genoeg. Te denken valt aan de oude gedachte van GPV-ideoloog A. J. Verbrugh om een assemblée voor christelijke politiek op te richten.

Was het niet Edmund Burke, leermeester van Groen van Prinsterer, die zei dat de Europese beschaving berust op de geest van de „gentleman” en van het christelijk geloof? En zei de evangelische lekentheoloog en schrijver C. S. Lewis niet dat de burgerlijke deugden die christenen voorstaan, niet exclusief christelijk zijn? (...)

Uit het artikel van B. J. Spruyt, 'Conservatief kan nergens  terecht', Reformatorisch Dagblad, 3 juni 2000, blz. 3

 


CDA geen partij meer voor (orthodoxe) christenen? - 3 juni 2000

Ze had gedacht stilletjes achterin te gaan zitten in een bomvolle zaal, zo bekende mevrouw E. Lammers uit Eindhoven. Maar het liep anders. De rooms_katholieke dame was samen met een anderen oude heer de enige belangstellende op e eerste bijenkomst van de werkgroep Christelijke Identiteit CDA. Een ontnuchtering voor haar en voor de initiatiefnemers. Zijn er geen bijbelgetrouwe christenen meer in het CDA? Of zien zij de noodzaak niet in om de krachten te bundelen?

Door A. de Jong

De initiatiefnemers hadden op hun manier hun best gedaan. Zo'n 25 personen hadden zich gericht aangeschreven voor de eerste bijenkomst van hun werkgroep. Onder de aangeschrevenen bevonden zich niet alleen orthodoxe protestanten, maar ook rooms_katholieken: mensen van wie de initiatiefnemers vermoedden dat het christelijke gehalte van het CDA hun na aan het hart lag. Samen met deze mensen zouden zij op zaterdag 27 mei de werkgroep Christelijke Identiteit CDA van de grond kunne tillen, zo dachten zij, om vervolgens in allerlei partijdiscussies een bijbelgetrouw geluid te laten horen.

(...)

Hoewel een deel van de behoudende rooms-katholieken bij gebrek aan beter nog altijd op het CDA stemt, heeft een deel van hen die partij allang opgegeven. Volgens prof. dr. F. W. Rutten, die vorig jaar zijn lidmaatschap van het CDA opzegde, hebben echte christenen in die partij niets meer te zoeken. "Als het om prolifeonderwerpen gaat, handelt de meerderheid van het CDA tegen het evangelie", stelt Rutten scherp. Ook op minder in het oog springende partijstandpunten heeft de oud-hoogleraar kritiek. "Neem het onderwijsbeleid van het CDA en de ruimte die er wordt gecreëerd om schoolbesturen van kleur te laten verschieten. Als je je zelfs niet mer druk maakt over christelijk onderwijs, waarover dan nog wel?"

ChristenUnie

Mensen zoals Rutten zochten hun heil in eerste instantie bij de Katholieke Politiekel Partij (KPP), die echter bij de kamerverkiezingen van 1998 slechts 8000 stemmen haalde.

Door deze ervaring wijzer geworden zijn veel behouden rooms-katholieken in hun denken al weer een stap verder. Zij stemmen op de kleine christelijke partijen. Toonaangevende figuren in die kring zouden die lijn nog door willen trekken en zich als lid bij de ChristenUnie willen aansluiten. Gevraagd naar zijn visie op de wijze waarop het nu in politieke zin verder moet met het orthodox-rooms-katholieke volksdeel, zegt Rutten "Als we op een of andere manier onderbracht zouden kunnen worden bij ChristenUnie, zou dat op die moment mijn eerste optie zijn. Stel dat een partij als de KPP met veel moeite een zetel zou halen, dan nog geldt dat een eenpersoonfractie in her parlement erg zwak staat. Het gaat niet om de macht van het getal, maar een fractie van drie tot vijf personen is, om goed te kunnen opereren, toch wel verkieslijk."

In principiële zin ziet Rutten van zijn kant geen belemmeringen voor aansluiting bij de ChristenUnie. "Zij stralen het beeld uit van een serieuze oecumene. en laten we wel zijn: een goede katholiek ziet het grootste deel van het geloof toch als een gemeenschappelijk erfgoed. Zeker als het om concretisering op het gebied van diaconie en politiek gaat, is samenwerking niet alleen mogelijk mar ook geboden."

Ook dr H. A. Wessels, zeer actief in orthodox-rooms-katholiek kring, staat open voor die gedachten. "Ik ben zelf zes jaar geleden uit het CDA gegaan. Daarin speelde abortus- en het euthanasiestandpunt mee, maar ook de houding van de partij tegenover gezinnen. Daarna ben ik adviseur geworden van de KPP. Maar als er een politiek verband zou zijn waarin bijbelgetrouwe protestanten en katholieken samen konden optrekken, zou ik er onmiddellijk lid van worden. Zo’n verband is er echter niet. Met de ChristenUnie zie ik enorm vel overeenkomsten, maar hun grondslag en statuten werpen voor ons een dam op."

(...)

Uit het artikel van A. de Jong, 'Het zwijgen van de orthodoxen', Reformatorisch Dagblad, 3 juni 2000, blz. 27

 

 


Rutten wil orthodoxe protestanten en roomsen verbinden, 22 mei 2000 

DORDRECHT – „In een surrogaatchristelijke partij als het CDA hebben orthodoxe christenen niets meer te zoeken. Het cultuurchristendom viert daar hoogtij en de opportunistische De Hoop Scheffer maakt er de dienst uit. Behoudende rooms-katholieken kunnen zich beter in een eigen partij verenigen om vervolgens een lijstverbinding aan te gaan met ChristenUnie en SGP.”

Dat zei prof. dr. F. W. Rutten zaterdag op een bijeenkomst georganiseerd door de Beweging Christelijke Koers CDA. Waar de beweging, opgericht in 1992, nog gelooft in positieve beïnvloeding van het CDA van binnenuit, heeft Rutten de partij opgegeven. Vorig jaar zegde de vooraanstaande econoom zijn lidmaatschap op. „Het CDA mag van mij verder wegkwijnen.”

Rutten was tot 1990 secretaris-generaal op het ministerie van Economische Zaken, tot 1993 voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en tot maart dit jaar hoogleraar economie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Velen zien in hem een van de vaders van het succesvolle Nederlandse economisch beleid van de afgelopen jaren.

Serieus

Nu drieënhalf jaar geleden zette bij Rutten een geestelijk veranderingsproces in. „Het begon met mijn innerlijk leven. Ik werd van oppervlakkig, serieus rooms-katholiek. Vervolgens ging ik met heel andere ogen naar de kerk kijken. In de rooms-katholieke kerk is sprake van een dramatisch verval. Het aantal kerkleden is klein, de inhoud en diepgang van het geloof zijn mager. Maar liefst 96 procent van hen die zich rooms-katholiek noemen, is vóór euthanasie. Dat typeert de situatie. Dieper kan het niet zakken.”

Het persoonlijke veranderingsproces is bij Rutten nog altijd aan de gang. „Nadat ik mijn eigen innerlijk en de kerk anders was gaan bekijken, ben ik me opnieuw gaan oriënteren op de buitenwereld, waaronder de politiek. Ook dat gaf nieuwe inzichten”, aldus de vooraanstaande beleidseconoom.

„Hoewel er ook in protestantse kringen veel verval is, heb ik de laatste tijd toch veel orthodox-protestanten ontmoet met wie ik mij meer verwant voel dan met de meeste rooms-katholieken. Protestanten zijn bovendien meer dan katholieken gewend bestuurlijke conclusies te trekken uit inhoudelijke meningsverschillen. Dat lijkt me op dit moment een voordeel.”

Terugtrekken

Rutten is van mening dat orthodoxe katholieken zich terug moeten trekken uit vrijzinnige parochies en zich aan moeten sluiten bij behoudende. „Wat het CDA betreft, denk ik in dezelfde lijn. Dat is een surrogaatchristelijke partij, waarin het cultuurchristendom domineert, die geen leidinggeeft in principiële kwesties maar leeft van compromis tot compromis.

De meerderheid in het CDA handelt in strijd met het Evangelie. Wie in deze partij actief wil zijn, moet zich daar klip en klaar tegen verzetten, maar dat zal hem of haar direct in conflict brengen met de leiding van de partij. Blijven functioneren in het CDA is naar mijn mening dan ook geen begaanbare weg.”

Rutten ziet meer heil in een heroriëntatie van orthodoxe rooms-katholieken in de Nederlandse politiek. „Al bij de vorige verkiezingen heb ik gezegd dat de Katholieke Partij Nederland (KPP) een lijstverbinding aan zou moeten gaan met RPF/GPV en SGP. Daar zou ook een beweging als Christelijke Koers CDA zich bij moeten aansluiten.”

De oud-hoogleraar ziet in de kern voldoende overeenstemming tussen de genoemde groeperingen om in de politiek samen op te kunnen trekken. „Echte christenen hebben in grote lijnen dezelfde kijk op Schepper, schepping en schepsel.”

Druiloor

Dat hier in de praktijk toch nog obstakels kunnen liggen, bleek verderop in de lezing van Rutten, toen de econoom zich fel verzette tegen de door „druiloor” Goudzwaard gepredikte ”economie van het genoeg”, waarnaar door de kleine christelijke partijen vaak met instemming wordt verwezen. (...)

Rutten ziet in dit opzicht veel meer in de paradigma's van Adam Smith, Walras en Friedman. Daarmee leek hij zaterdag wel in botsing te móéten komen met de eveneens uitgenodigde RPF-senator Schuurman. De altijd irenische Schuurman uitte zich echter ook nu gematigd. „Het heldere geluid van Rutten ervaar ik als een verademing. Met zijn uitspraak dat een werkelijk christelijke partij zich met sociale zekerheid en allerlei technische bestuurlijke zaken niet hoeft bezig te houden, ben ik het niet eens, evenmin als met Ruttens cultuurfilosofie. Daar kunnen we nog weleens over doorpraten. Maar dat hij in het CDA niet kan functioneren, daarvoor heb ik alle begrip. Laten hij en allen die hun zaligheid buiten zichzelf zoeken –en dat kunnen ook rooms-katholieken zijn– met de kleine christelijke partijen in gesprek blijven. Misschien kunnen zij lid worden, misschien zijn andere vormen van samenwerking mogelijk.”

Uit het artikel van A. de Jong, „CDA mag van mij wegkwijnen”, Reformatorisch Dagblad,  22 mei 2000, blz. 3.

 


Ad Verbrugge over ethiek en het faillissement van de samenleving -14 april

Iedere samenleving krijgt het geweld dat bij haar past, vindt Ad Verbrugge, docent wijsgerige ethiek aan de Universiteit Leiden. Volgens hem zijn de recente gevallen van zinloos geweld nog maar het begin van een algehele geweldstoename.

Ad Verbrugge (33) sluit niet uit dat de komende Euro 2000 toneel zal zijn van massale knokpartijen. Allen een grondige verandering van onze levenswijze kan, meent hij, aan de toename van dit geweld een halt toeroepen. "Overheidscampagnes die alleen vragen om morele bewustwording zijn zinloos en mogelijk gevaarlijk. Dan wijzen we de 'anderen' aan als oorzaak van de problemen in onze samenleving. En we staan er niet bij stil dat de bron ligt in onze levenswijze, die zich in bepaalde gevallen kan uiten in zinloos geweld". Ook de politiek moet zich herbezinnen op de inrichting van onze samenleving. "Politici moeten een beeld hebben van de mens en zich de vraag stellen wat geluk eigenlijk is. Misschien is het wel nodig dat zij daarvoor hun oor te luisteren leggen bij filosofen en de wijsheid van de overgeleverde traditie, waartoe natuurlijk ook het christendom behoort."

(...) In zijn proefschrift, waarvan in het najaar de handelseditie  verschijnt, heeft hij getracht de filosofische vraag naar het goede weer in het centrum van de filosofie te brengen.
We krijgen nu de rekening gepresenteerd, stelt Verbrugge, van de individualisering die al een paar eeuwen geleden is ingezet en sinds de jaren zestig - het tijdsperk van de tegencultuur en de bloemenkinderen - in een stroomversnelling is gekomen. "In de jaren zestig begonnen we met een ogenschijnlijk onschuldig en idyllisch ideaal. Men meende dat de corrigerende dwang van gezin en maatschappij tot een minimum moest worden beperkt en het echte geluk van de mens zou liggen in de zelfontplooiing van zijn natuurlijke aanleg. maar dit mensbeeld getuigd van een uiterst naïeve levensopvatting, waarin te weinig wordt onderkend dat ook de mogelijkheid van het kwaad in die aanleg besloten ligt. We hebben ons vergist in wie we zijn."

Volgens Verbrugge is de logica van de individualisering in samenhang met de toename van geweld 'verbluffend simpel'. De commercialisering van behoeften en belangen speelt daarbij een niet te onderschatten rol: "We leven in een wereld, waarin we voortdurend op de eindeloosheid en mateloosheid van onze behoeften worden aangesproken. Dat is zichtbaar in de reclame, waarin de suggestie wordt gewekt dat je pas in de vervulling van je behoeften volledig jezelf bent."
Hij bestrijdt fel de opvatting van sommige sociologen dat er met onze moraal niets mis is. "Dan zien ze de logica niet. Als de behoeftebevrediging van het individu zo centraal staat, dan is de hem omringende wereld alleen maar van belang wanneer zij genot verschaft. Het recht en het belang van de medemens tellen dan vanzelf niet meer. Het vrije individu is uitgegroeid tot een calculerende burger die zijn eigen behoeftebevrediging voor alles stelt. De begrippen deugd en rechtvaardigheid hebben dan geen betekenis meer. Goed en kwaad maken hoogstens nog deel uit van politiek correct jargon."
Verbrugge denkt even na en vervolgt: "Het kwaadaardige gezicht van deze behoeftebevrediging komt nog pregnanter naar voren wanneer de roes van het zelfgevoel de overhand krijgt en ook het calculeren het individu te veel moeite kost. De zelfbeleving uit zich dan wellicht in drankmisbruik, verslavingen of geweld. Ja, bij uitstek als zinloos geweld, precies omdat er niet meer gecalculeerd wordt.

Het wordt hoog tijd dat we de problemen serieus aanpakken, zegt hij. "Ik geloof echter niet dat de problemen met een paar maatregelen te fiksen vallen, omdat de noodzakelijke veranderingen zo veel levensgebieden betreffen. We zouden ermee kunnen beginnen het denken over de gemeenschap weer leven in te blazen en begrippen als rechtvaardigheid, deugd en goed en kwaad een nieuwe inhoud te geven, zonder eenvoudigweg terug te keren naar vroeger. "
Het gezin en de opvoeding vindt Verbrugge de belangrijkste gebieden waar dergelijke waarden concreet gestalte kunnen krijgen. "Het gezin is de natuurlijke omgeving waarin zoiets als gemeenschapszin wordt bijgebracht. Als het goed is brengen de ouders deze sociale waarden over. Zijn de ouders evenwel afwezig en te zeer met zichzelf en met hun individuele welzijn bezig zijn, dan wordt het kind niet deze elementaire houding bijgebracht", aldus Verbrugge. Verbrugge geeft evenwel toe dat het niet eenvoudig is om tegen de stroom in te gaan. "De prijzen van de huizen in de Randstad zijn zo hoog, dat je bijna wel gedwongen bent om allebei te werken en de opvoeding van de kinderen aan derden over te laten."
Op de vraag welke stappen de overheid zou moeten doen, antwoordt Verbrugge: "Een verhoging van de kinderbijslag bijvoorbeeld is wenselijk." Ook houdt hij een vurig pleidooi voor meer investeringen in het onderwijs. "Mensen die nu voor de klas staan hebben maatschappelijk gezien een enorme verantwoordelijkheid. Dat mag ook wel in de hoogte van de salarissen worden uitgedrukt. Nu wordt de leraar gezien als een sukkel met een lager salaris en daarmee lagere status dan bijvoorbeeld managers."

Dit soort maatregelen moeten passen, vertelt Verbrugge, in een algehele herbezinning van uitgangspunten van de overheid. "Want in feite stimuleert de overheid nu de huidige tendens van individualisering en geweld door de heiligverklaring van de markt, terwijl er juist een halt moet worden toegeroepen aan de commercialisering, de dwang en de techniek van de vrije markt. Nu hebben het moderne socialisme en liberalisme zelfs een verstandshuwelijk gesloten, dat draait om de behoefte van het vrije individu. Ministers zijn daarin vooral managers. Maar het ontbreekt hun volledig aan een gefundeerd mensbeeld of een begrip van het goede leven. Ik heb soms de indruk dat iedere Jan Doedel minister kan worden. Een kwestie van netwerken en meer niet, zo lijkt het..."

Uit het artikel van Annette van der Elst, Katholiek Nieuwsblad, 14 april 2000, blz. 14.

Zie ook:

 


Prof. Rutten hekelt marxisme en bevrijdingstheologie - 24 maart 2000

(...)

"Het vrijzinnig katholicisme heeft in de afgelopen drie decennia de overhand gekregen in de meeste kerkelijke en maatschappelijke organisaties van signatuur. Dat geldt voor de meeste parochies, voor bijna alle scholen, voor radio en televisie en voor de politiek." Kritische woorden over dit thema zullen niet vaak klinken in de aula van de Erasmus Universiteit van Rotterdam. Maar maandag 20 maart klonken ze toch en nog wel voor een gehoor dat zich niet dagelijks met dit soort onderwerpen bezighoudt.

Professor F. W. Rutten nam afscheid als toonaangevend beleidseconoom. Eurocommissaris Frits Bolkestein, minister van Financiën Gerrit Zalm en president Wellink van de Nederlandse Bank, die als dagvoorzitter optrad, brachten daar hulde aan de man die als een van de vaders van het succesvolle Nederlandse economisch beleid wordt beschouwd. Rutten was 33 jaar hoogleraar aan de Rotterdamse universiteit, maar ook tot 1990 secretaris_generaal op het ministerie van Economische Zaken (EZ). Bovendien was hij tot 1993 voorzitter van de WRR, de wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid.

(...) Ook oud-staatssecretaris van EZ, Yvonne van Rooy, hield een toespraak. Als dank mocht zij horen hoe prof. Rutten in zijn afscheidscollege pleitte voor de opheffing van haar partij, het CDA. Deze partij zou zich anders schuldig maken aan "misbruik van de culture nostalgie van bejaarde kiezers."

Schillebeeckx

Rutten hekelde de ideeën van de econoom Goudzwaard en zijn dirigistische 'economie van het genoeg'. Zelf staat hij een combinatie voor van "hoge welvaart met een goed milieubeheer". Dat bleek de onverwachte inleiding voor een aanval op de moderne theologie. "Druiloren, zoals, Goudzwaard, zijn ook veel te vinden onder dominees, priesters en bisschoppen", aldus Rutten. "De bisschop van Rotterdam heeft er onlangs op een prestigieuze bijeenkomst in het Vaticaan voor gepleit dat we afzien van tweede auto's, exotische vliegvakanties en andere hedendaagse welvaartsartikelen. Hij gaat uit van een marxistische visie, waarin de materiële onderbouw de geestelijke bovenbouw bepaalt. De massale geloofsafval onder katholieke Nederlanders (...) is volgens bisschop Van Luyn vooral toe te schrijven de groei van de materiële welvaart." Aan dat laatste had Rutten juist zijn leven gewijd. "Ik dacht naar eer en geweten nuttig bezig te zijn, maar neen hoor, volgens de bisschop hier ter plaatse heb ik in feite gewerkt aan deondermijning van het geloof van mijn kinderen en kleinkinderen." Volgens Rutten ontleent mgr. van Luyn dergelijke ideeën aan Schillebeeckx. "De Rotterdamse bisschop stond daar onlangs te applaudisseren toen een leerstoel naar Schillebeeckx vernoemd." Het zijn vrijzinnige ideeën als die van de Nijmeegse theoloog en niet de welvaart die de ineenstorting van de Nederlandse kerk hebben veroorzaakt, aldus Rutten. "Geestelijken mogen hun falen niet afschuiven op de welvaart. Het wegwerken van de materiële armoede werkt bevrijdend, zij het dat de geestelijke armoede daarmee niet is weggewerkt."

Optimist

Als het gaat over het katholiek onderwijs, neemt prof. Rutten het op voor zijn kleinkinderen ("Ik ben de gelukkigste grootvader ter wereld"). Zij worden - als alle Nederlandse kinderen - op slechts in naam katholieke scholen" met een vrijzinnig surrogaat afgescheept". "Priesters en kerkbestuurders die aan hun kinderen het geloof onthouden, brengen Christus blijkens de evangelies tot het toppunt van heilige verontwaardiging. Deze vorm van kwaad moet als zodanig worden onderkend en mag in niet verdoezeld worden."

Overigens toont prof. Putten zich voor de verder gelegen toekomst een optimist." Hij verwacht dat de leken de Nederlandse Kerk zullen reden. (...)"

Gedeelten uit het artikel van Henk Rijkers, Katholiek Nieuwsblad, 24 maart 2000, blz. 13.

Zie ook het artikel : Rutten hekelt 'druiloren' onder de bisschoppen (Trouw, 22 maart 2000)

 


Ned. moreel beleid leidt tot extreme criminaliteit - 4 maart 2000

 

Nederland doet 't heel slecht in geweldsonderzoek

 

Misdaad in Nederland omvangrijk

De criminaliteit in Nederland is omvangrijker dan in andere westerse landen. In de steden komt veel geweldpleging voor, er worden veel moorden gepleegd in Amsterdam en Rotterdam en financiële criminaliteit is wijdverbreid. Het aantal lichte misdrijven tegen burgers en bedrijven is extreem hoog, ook als fietsendiefstal niet wordt meegerekend

Het ministerie van Justitie heeft een aantal Nederlandse en internationale onderzoeken naar criminaliteit uit de tweede helft van de jaren negentig met elkaar vergeleken. Nederland komt er matig vanaf. Dat komt doordat de groeiende internationale handel veel criminaliteit met zich meebrengt, Nederland in rap tempo verstedelijkt en burgers en bedrijven zelf weinig doen tegen criminaliteit.

De criminaliteit moet dan ook feller worden bestreden, vindt minister Korthals van Justitie. Anders dreigt Nederland zijn goede internationale concurrentiepositie te verliezen. In internationale economische rapporten wordt het hoge criminaliteitscijfer al genoemd als negatieve vestigingsfactor voor bedrijven.

(...)

Nederland is koploper op het gebied van lichte misdrijven als vandalisme. In landen als Frankrijk, Engeland, Duitsland en ook de Verenigde Staten liggen de cijfers lager, ook als de fietsendiefstal niet wordt meegerekend. Belangrijke oorzaken zijn het geringe aantal private beveilingsmensen, een geringere aandacht voor preventieve maatregelen zoals het gebruik van alarminstallaties en het veel lagere aantal agenten en officieren van justitie.

De hoge economische groei blijkt de misdaad te bevorderen. Nederland is een belangrijk kruispunt van internationale stromen van goederen, diensten en financiële transacties. Dat trekt ook veel illegale handel aan. Het rapport spreekt bijvoorbeeld van 'een overvloedige aanvoer van drugs'. Momenteel loopt er een omvangrijk onderzoek naar de gevolgen voor de criminaliteit van de steeds sterker wordende positie van Nederland als distributieland voor de internationale markten.

In de steden is sprake van veel geweld, ook met dodelijke afloop. In Londen vinden 2,2 moorden per jaar plaats per 100 duizend inwoners. Rotterdam steekt daar al bovenuit met 5 en Amsterdam met 7,9 moorden.

De grote drugsaanvoer heeft veel invloed op andere criminele activiteiten als witwassen en moorden. De meeste liquidaties komen op rekening van niet-Nederlanders en betreffen ook niet-Nederlanders. Het gaat veelal om afrekeningen onder criminelen.

Gezien de omvang van de criminaliteit is het aantal agenten en officieren van justitie volgens het onderzoek gering. Dat is opvallend, omdat Nederland gemiddeld ongeveer evenveel geld uittrekt voor politie als andere westerse landen. Korthals laat onderzoeken waarom bijvoorbeeld in Duitsland de politie goedkoper en effectiever is.

Korthals zegt dat hij inmiddels veel doet aan bestrijding van geweld op straat en financiële criminaliteit, maar een nog krachtiger aanpak is volgens hem wel gewenst. Korthals' onderzoek verschijnt niet helemaal toevallig op dit moment. Eind maart spreekt het kabinet over de besteding van de miljardenmeevallers. Korthals heeft een wensenlijst van honderden miljoenen guldens.

'Misdaad in Nederland omvangrijk', Volkskrant, 4 maart 2000

 

 

Hoog aantal moorden in grootste steden

DEN HAAG – In vergelijking met andere grote steden in westerse landen worden in Amsterdam en Rotterdam relatief veel moorden gepleegd. Met 7,9 moorden per 100.000 inwoners komt onze hoofdstad direct na de Amerikaanse stad New York. Rotterdam volgt meteen na Amsterdam.

Het Parijse moordcijfer ligt op 3,3 moorden per 100.000 inwoners en in Londen worden gemiddeld 2,2 moorden per 100.000 inwoners per jaar gepleegd.

Dat staat in een vergelijkend onderzoek naar criminaliteit in negen welvarende, westerse landen dat is uitgevoerd op verzoek van minister Korthals van Justitie. De resultaten heeft de bewindsman gisteren naar de Tweede Kamer gestuurd. Korthals liet het onderzoek uitvoeren om te kijken op welke punten de Nederlandse justitie haar werkwijze kan verbeteren.

Het hoge aantal moorden in de grote steden is opvallend. Een van de onderzoekers, Van Dijk, zegt daarover in de Justitiekrant van het ministerie: „De hoge moordcijfers in Amsterdam zijn voor een deel drugsgerelateerde afrekeningen, door niet-Nederlanders op niet-Nederlanders. Nederland speelt een grote rol in de internationale handel. Hierdoor is ons land kwetsbaar voor grensoverschrijdende criminaliteit, zoals handel in drugs. Dit betekent dat de handelaars zich hier ook ophouden, met alle negatieve gevolgen van dien.”

(...)

Corruptie
Op het punt van de zogenaamde minder zware criminaliteit (vandalisme, zakkenrollen en autokraken) scoort ons land uitzonderlijk hoog, zelfs als daar de fietsendiefstallen niet bij worden gerekend. Ook is er relatief veel financieel-economische criminaliteit. Dat heeft te maken met de internationale drugshandel. Er hebben veel witwaspraktijken plaats. Veel gegevens daarover zijn niet voorhanden.

Nederland onderscheidt zich in positieve zin door een geringe mate van corruptie in de publieke sector. Een ander opmerkelijk resultaat van het onderzoek is dat de Duitse politie goedkoper is dan de Nederlandse en ook nog effectiever werkt.

In guldens per gepleegd misdrijf geeft ons land het minst uit aan politie. Burgers en bedrijven doen relatief weinig aan beveiliging en schakelen ook weinig particuliere beveiligingsbeambten in. Verder is de prijs van harddrugs laag, het aantal kilo's dat in beslag wordt genomen erg hoog en het aantal verslaafden gemiddeld.

Conclusie
Minister Korthals van Justitie vindt op grond van het onderzoek dat ons land de criminaliteit nog krachtiger moet aanpakken. Hij tekent erbij aan dat Nederlanders op dit punt erg veel van de overheid verwachten. Burgers en bedrijven in andere landen doen veel meer aan preventie. Korthals sluit niet uit dat er nog meer geld naar de politie moet.

Reformatorisch Dagblad. 4 maart. 2000, blz. 1.

Zie ook:

 


Pim Fortuyn en F. Bolkenstein over de toekomst van Nederland - 11 februari 2000

(...)

Ondertussen weten we er al wel een hoop van, aan onderzoeksresultaten geen gebrek. We weten dat over tien jaar de 24 grootste steden van Nederland voor de helft of meer zullen bestaan uit bewoners van buitenlandse herkomst, waarvan een flink deel zal behoren tot moeilijk te integreren groepen. Dat is voornamelijk een cultuurprobleem. Het gaat dan met name om mensen afkomstig uit culturen die moeite hebben met de westerse moderniteit en daar maar al te vaak zelfs vijandig tegenover staan.

De vraag die we ons nu moeten stellen is of we deze problematiek aankunnen en zo ja of we dan bereid zijn om daar veel in te investeren, men moet dan denken aan een soort deltaplan. Zo nee, dan zullen we ons moeten afvragen hoe de toestroom in te dammen en hoe we ervoor kunnen zorgen dat in dat geval het werk naar de mensen komt, in plaats van omgekeerd.
Wezenlijk politieke vragen, die slechts beantwoord kunnen worden in een open politiek en maatschappelijk debat.

Dat debat kan slechts open zijn indien daar niet onmiddellijk de fundamentalistische meetlat van racisme en vreemdelingenhaat naast wordt gelegd. Onze politici zijn nog teveel bezig met de vorige oorlog in plaats van zich in te zetten om een nieuwe oorlog te voorkomen, hetzij in de letterlijk vorm van het woord, hetzij in de vorm van toenemende maatschappelijke en culturele ontwrichting. Wat dat betreft is het vijf voor twaalf.
Naar ik hoop brengt ons alle gedoe rond Oostenrijk ons dit noodzakelijke open debat.

Uit de column van Pim Fortuyn, EU immigratiegebied?, Elsevier, 11 februari 2000

 

Of, met de sterke en satirische woorden van Eurocommissaris F. Bolkenstein:

"AMSTERDAM - Eurocommissaris Frits Bolkestein ziet het helemaal voor zich: nog een jaar of dertig en moslims en de islam bepalen het culturele leven in Amsterdam. (...)
Bolkestein sprak duidelijke taal over 'de podiumkunsten in de 21ste eeuw': in 2030 zullen meerdere culturele instellingen zijn afgebroken om plaats te maken voor islamitische religieuze centra, heet de burgemeester Al Hadj Ben Moesa en zal de heerser van het oliestaatje Dubai een grote rol spelen bij het financieren van het culturele leven in Amsterdam. "
(uit: Bolkestein weer bang voor islam)

Zie ook:

 


Pim Fortuyn over de politieke blindheid t.a.z van de multiculturele catastrofe - 3 feb. 2000

Eerlijk gezegd heb ik met verbijstering gekeken en geluisterd naar de politieke reacties in ons land en in veel andere lidstaten van de EU op de vorming van een regering in Oostenrijk, waaraan de partij van Jörg Haider, de FPÖ deelneemt. Ter bepaling van onze gedachte, deze partij heeft een even grote kiezersaanhang als bij ons de PvdA. Op deze manier ingrijpen in de nationale soevereiniteit van een land, het recht om op basis van de kiezersuitspraak een regering te vormen, is nog nooit eerder vertoond en belooft niet veel goeds voor de toekomst. 

De verklaring voor deze overkill zoek ik in het slechte geweten van veel politici als het gaat om het hanteren van het vreemdelingenvraagstuk. De EU is niet in staat gebleken dit belangrijke vraagstuk ook maar enigszins gezamenlijk te regelen. Het liefst schuift men de hete aardappel van het eigen bord op dat van de buurman. We weten de toestroom niet te matigen en in geen van de lidstaten is het integreren van vreemdelingen in de eigen samenleving een succes. Het lukt uiterst moeizaam tot helemaal niet. Dit wordt weliswaar in allerlei onderzoek naar het verschijnsel kwalitatief en kwantitatief onderkend, maar politiek min of meer doodgezwegen. 

Geen regering of politieke partij die deel uitmaakt van het establishment, durft te erkennen dat we met de handen in het haar zitten. Zij die dat wel durven erkennen, worden steevast in de hoek geplaatst van vreemdelingenhaters en racisten. Op politiek niveau wordt de ernst van de problematiek nog steeds niet erkend. Men blijft de indruk wekken dat het beleid al deze problemen in de naaste toekomst zal oplossen en benadrukken dat de ontsporingen slechts incidenten zijn. 

(...)

De oorzaak daarvan is in veel gevallen slechte integratie. Over de mogelijkheden tot integratie en het tempo daarvan is de politiek tot nu toe niet alleen veel te optimistisch geweest, maar heeft zij steeds een volstrekt verdraaid beeld gegeven. De multiculturele samenleving bestaat alleen in hun hoofden, nauwelijks in de werkelijkheid. 

Haider drukt de Nederlandse politiek vroeg of laat met de neus op deze feiten en dan levert alle commotie toch nog iets goeds op. Voor het overige is het een schaamteloze vertoning, waarin het belang van Haider in Oostenrijk volledig uit zijn verband wordt gerukt. Onze politieke elite is nog bezig met de vorige oorlog en dus is Haider een mini-Hitler. 

Was het maar zo eenvoudig, de geschiedenis herhaalt zich zelden en zeker niet in dit geval. Oostenrijk heeft in achtertuin de Balkan, voor ons vooralsnog een ver van ons bed show, voor hen een zeer nabije dagelijkse realiteit. Dat men in dat land zo angstig is voor een muliculturele samenleving is geen waanidee, maar een realiteit waarvan men de catastrofale gevolgen bij de buren dagelijks kan ervaren. 

(...) 

Laten we maar eens afwachten wat hun regering te brengen heeft, ondertussen hebben wij onze handen meer dan vol met het eigen volledig falende vreemdelingenbeleid. 

Uit de column van Pim Fortuyn, 'Haider' , Elsevier, 3 februari 2000

Zie ook: 

 


Verslag van het symposium over ethiek t.a.v. 'zinloos geweld' - 24 januari 2000

Vier leden van onze stichting waren aanwezig. Eén van de doelen van het symposium was het analyseren van de negatieve ontwikkelingen in de Nederlandse maatschappij (verdwijnende besef voor morele verantwoordelijkheid en zelfs de schaamteloosheid van daders van moord, enz.). Betoogd werd dat de liberale moraal onvoldoende is en aangevuld moet worden door de rijke erfenissen van de Griekse en christelijke tradities die overboord gegooid werden. 

Heel indrukwekkend en briljant was de lezing van Ad Verbrugge, filosoof bij de Universiteit Leiden. Met een sterke retoriek, rijk geillustreerd met actuele voorbeelden, liet Verbrugge zien hoe de moraal van de huidige Nederlandse maatschappij tekortschiet met haar pop-cultuur en zelfs met haar lichte straf-systeem, en dat deze maatschappij daaraan ten onder dreigt te gaan door o.a. de verzwakking van het gezin. 

Zijn collega Andreas Kinneging verduidelijkte dat door uit te leggen hoe de liberale moraal beperkt is tot de handhaving van een bekrompen rechtstelsel, en dat deze moet worden aangevuld door het bevorderen van vergeving. Omdat deze twee   beginselen alleen "negatief"(d.w.z. alleen om problemen op te lossen) zijn, moeten ze aangevuld door iets positiefs, opbouwends: de deugdethiek, waarbij men de eigen morele ontplooiing nastreeft.

Ook bijzonder interessant, maar moeilijker, was de laatste lezing, van Paul van Tongeren (filosoof bij de Universiteit Nijmegen) over het ontbreken van een deugd van vergeving bij de deugdethieken van Aristoteles en van St. Thomas van Aquino. Van Tongeren sprak zijn gedachten uit over het ontwikkelen van een ethiek voor deze deugd, en over de filosofische moeilijkheden daarbij.

Copyright © 2000 Stichting Europese Apologetiek

Verslagen in kranten:

Zie ook:

 


VVD-ideoloog Kinneging stapt uit partij - 2 dec. 1999

DEN HAAG - De Leidse rechtsfilosoof Andreas Kinneging heeft zijn lidmaatschap van de VVD opgezegd. De voormalige partij-ideoloog is teleurgesteld over de koers die de VVD sinds het vertrek van Bolkestein is gaan varen. Hij denkt er nu over om zich bij GPV en RPF aan te sluiten.

De breuk met de VVD is het einde van een proces, waarin Kinneging steeds meer van de VVD vervreemd is geraakt. Met Bolkestein stond Kinneging in 1996 nog aan de basis van een moraaldiscussie, maar dat debat is volgens Kinneging in de partij helaas afgekapt.Na het vertrek van Bolkestein is de VVD teruggevallen in een anti-intellectualistische houding, legt Kinneging zijn vertrek toe. ,,Hierdoor neemt de partij reflectieloos de bestaande domaninante cultuur over. Die wordt gekenmerkt door de gedachte van zo veel mogelijk geld verdienen en zo veel mogelijk je zelf zijn. De VVD is terug bij een sfeer van een lekker biertje drinken en verder niet zo moeilijk doen.''

Kinneging betreurt het dat het moraaldebat in de VVD nauwelijks op gang is gekomen. Bij de afgelopen verkiezingen voor de provinciale staten en het Europees parlement heeft de voormalige VVD'er al zijn stem op de gecombineerde lijst van SGP, GPV en RPF uitgebracht. De filosoof bezint zich nu op de vraag, waar hij politiek onderdak zal zoeken. De unie van RPF en GPV komt daarbij nadrukkelijk in het vizier. ,,Bij deze partijen is in ieder geval sprake van een diepe bezinnig. Bovendien leeft het besef dat het christendom een van de grote pijlers van de westerse samenleving is. Wel vind ik dat deze partijen te weinig aandacht besteden aan de klassieke oudheid.''Het ideaal van Kinneging is een partij die als een groot Groenlinks ter rechterzijde van het politieke spectrum actief is. ,,Daarin zou dan plaats zijn voor SGP, GPV en RPF en het rechtergedeelte uit de VVD en het CDA.'' Zolang deze partij er nog niet is, ligt het CDA voor de voormalige VVD'er in ieder geval niet voor de hand en valt de unie van GPV en RPF ,,niet uit te sluiten''.

Kinneging heeft onlangs ook zijn handtekening onder het commentaar van het platform 'Zorg voor leven' gezet. Dit platform heeft zijn zorgen geuit over de plannen van het kabinet inzake abortus en euthanasie.

'VVD-ideoloog Kinneging stapt uit partij', Nederlands Dagblad, 2. dec. 1999.

 


NRC columnist Heldring staat achter Kinneging - 22 okt. 1999

LEIDSCHENDAM - ,,Als sympathisant van de heren Van Dijke en Schutte dacht ik al langer: waarom zitten die twee niet bij elkaar?'' De liberale columnist mr. J.L. Heldring juicht de unie van RPF en GPV toe. ,,Dit is geen achterhoedegevecht. Zeker, dit kan meer stemmen opleveren.'' Eén van die uniestemmers is wellicht Heldring zelf.

Heldring geniet brede bekendheid vanwege zijn column in het libertijnse NRC Handelsblad. Maar libertijns, zo zou hij zichzelf niet willen noemen.,,Ik ben erachter gekomen dat ik wel in cultureel opzicht een kind van de Verlichting ben, maar niet in ideologisch opzicht'', zegt Heldring. ,,Ik heb een meer pessimistisch mensbeeld dan in het liberalisme gebruikelijk is. Het fundamenteel optimisme van iemand als VVD-leider Dijkstal deel ik niet. Als conservatief-liberaal voel me meer thuis bij Bolkestein en kan ik me heel goed vinden in de kritiek van dr. A.A.M. Kinneging (deze VVD-ideoloog hekelde onlangs in deze krant de medisch-ethische koers van het tweede paarse kabinet, red.).''Het verbaast Heldring dan ook niet dat de populariteit van RPF en GPV niet beperkt blijft tot de eigen protestantse achterban. Hij wijst onder meer op behoudende rooms-katholieken die op een van beide partijen plegen te stemmen.

En, zegt hij, ,,de laatste paar keer heb ik, net als Kinneging, niet meer op de VVD, maar op een van de kleine christelijke partij gestemd. Op het GPV, om precies te zijn. Ook omdat deze partij twee voortreffelijke parlementariërs telt.''

Discipline

In het verleden heeft de Nederlandse politiek meer unie's gekend. De bekendste was de Christelijk Historische Unie, nu een CDA-bloedgroep.Maar of de CHU nu zo'n gelukkig voorbeeld is voor de RPF/GPV-unie? Heldring: ,,CHU'ers pretendeerden altijd geen echte partij te zijn. 'We zijn een unie', zeiden ze dan. Ondertussen was van discipline in de Tweede-Kamerfractie weinig sprake.''

In een eerste reactie liet CDA-voorzitter Van Reij gisteren weten graag met de nieuwe GPV/RPF-unie te willen samenwerken. Doodknuffelen kan dan wel eens op de loer liggen.,,Het CDA voelt nattigheid, daar is de afkalving de afgelopen jaren al groot geweest'', reageert Heldring. ,,Maar angst bij RPF en GPV voor doodknuffelen door deze partij lijkt me overdreven. Daar zijn die RPF'ers en GPV'ers zelf toch bij? Welnu, ze lijken me mans genoeg om daar niet in te trappen.''

'Dit kan stemmen opleveren', Nederlands Dagblad, 22 okt. 1999.

 


De visies van Kinneging over mens, deugd en Nederlandse politiek - 16 oktober 1999

 

Hij staat te boek als een gezaghebbend VVD-ideoloog, maar is veeleer conservatief dan liberaal. Met genoegen en herkenning leest dr. Andreas Kinneging de ”Bezwaren tegen de geest der eeuw” van Isaäc da Costa. Wetenschappelijke studie bracht de Leidse rechtsfilosoof tot het inzicht dat de mens van nature helemaal niet goed is, maar een slechterik van de bovenste plank.

In het trappenhuis van de monumentale rechtenfaculteit aan de Hugo de Grootstraat in Leiden, terwijl het gesprek al is afgelopen, komt Kinneging met een opmerkelijke suggestie. De minimumleeftijd voor passief kiesrecht, het recht om in volksvertegenwoordigingen te worden verkozen, mag wat hem betreft drastisch worden verhoogd. Laat mensen eerst maar eens wat ouder (een jaar of 45 wellicht) en wat wijzer worden, alvorens ze te roepen om de belangen van de natie te vertegenwoordigen.

Het voorstel is typerend voor het denken van de Leidse hoofddocent, die in de vijf jaren van wetenschappelijke studie die voorafgingen aan zijn promotie, anders ging denken. „Ik ben nu 37 en heb net wat oriëntatie in mijn leven gekregen”, vertelt hij. „Hoe kan een jongen van 19 nu een goede senator zijn? Hoe moeten al die jeugdige kamerleden wetsvoorstellen beoordelen en op de juiste historische waarde schatten?”

Als Kinneging zelf tien jaar geleden lid van de Tweede Kamer zou zijn geworden, dan was hij een liberale vrijheidsdenker geworden met een (in moreel opzicht) optimistisch mensbeeld, zoals de meeste VVD'ers. Als VVD-ideoloog publiceerde hij destijds voor de Telderstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD. Maar Kinneging werd geen kamerlid. Hij studeerde door, onderzocht de diepere dingen van het leven, proefde de tijdgeest en herontdekte een oude wetmatigheid: „De mens is van nature slecht, onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.”

„Je ziet dat overal om je heen”, zegt Kinneging. „Ook bij jezelf. Je gaat voortdurend de mist in. Elke dag is er weer het falen en is bekering nodig. De mens is een giftige bron, zoals de Heidelberger Catechismus het zegt.”

Het is geen exclusief calvinistische belijdenis om te zeggen dat de mens van nature een grote slechterik is, meent Kinneging. „Het is zelfs niet bij uitsluiting christelijk erfgoed. De slechtheid van de mens is een kernpunt in de leer van Augustinus, maar eveneens een uitgangspunt van de antieke Griekse en Romeinse traditie. Sterker nog, het is een van de meest wezenlijke inzichten die in de grote traditie van het westerse denken is overgeleverd. Al vóór Plato komt het verhaal van Hercules voor, die moet kiezen tussen het brede en aantrekkelijke pad van de ondeugd en het smalle, lastige en moeilijke pad van de deugd. Daar speelt dus al de gedachte van de geneigdheid tot het kwaad.”

Paus Gregorius de Eerste gaf aan die geneigdheid in ongeveer 600 na Christus voor het eerst een concrete uitwerking. In een commentaar op het bijbelboek Job verdeelde de kerkvader het kwaad in zeven hoofdzonden. „Kardinale ondeugden”, noemt Kinneging ze. „Moeders die diverse dochters baren.” De indeling van Gregorius gaf Kinneging het begrippenkader dat hij nodig had om de slechtheid van de mens daadwerkelijk te zien. „Het is met deze dingen zo: het ligt eigenlijk allemaal voor je voeten, je hebt het altijd al geweten. Maar je bent er ziende blind voor. Pas als je het begrippenkader vindt, kun je het benoemen en gaat je een licht op.”

Hoogmoed, hebzucht, wellust, toorn, gulzigheid, afgunst en traagheid. Zeven vreselijke moeders met vele vreselijke dochters. Kinneging: „Hoogmoed staat tegenwoordig vooral bekend als eigenwaan, trots, arrogantie, inbeelding, verwaandheid, hooghartigheid, zelfingenomenheid. Hebzucht is verwant aan gierigheid, vrekkigheid, inhaligheid. Wellust is niets anders dan geilheid, hitsigheid, bronstigheid. Toorn uit zich als wrok, rancune, verbolgenheid, woede, verontwaardiging. Gulzigheid wordt vanouds gedefinieerd als onmatigheid inzake voedsel en drank. Afgunst is verbonden met jaloezie en leedvermaak. En met traagheid wordt ten slotte bedoeld: inertie, luiheid, ledigheid, slonzigheid, onverschilligheid.”

Kinneging betreurt het dat de reformatoren Luther en Calvijn deze concrete benoeming van ondeugden en deugden niet hebben overgenomen. „Vanuit een zekere aversie tegen de scholastiek hebben ze ook waardevolle inzichten overboord gegooid. Hun leer over de zonde heeft daardoor een wat abstract karakter gekregen. Ze geeft geen aanknopingspunten om in het alledaagse leven de slechtheid van de mens te onderkennen.”

Tegenover de ondeugden onderscheidt Kinneging in navolging van de augustijnse traditie zeven deugden: voorzichtigheid, matigheid, rechtvaardigheid, moed, geloof, hoop en liefde. „Door zich toe te leggen op die deugden kan de mens zijn aangeboren kwade aandriften temperen en soms wellicht zelfs smoren. De deugden vormen samen de sleutel tot een gelukkig leven.”

U noemt de deugden de sleutel tot het geluk. Dat is toch iets heel anders dan het belijden van de Heidelberger Catechismus?

„Ik geloof niet dat er veel verschil is. De leer van de Heidelberger Catechismus beoogt geen doemdenken. Dankzij de genade Gods is de mens niet gedoemd tot het kwade, hij is er slechts toe geneigd. Doemdenken past niet in de bijbelse traditie, die in belangrijke mate ook een ethische traditie is, met als kern de tien geboden. God heeft de mens daarmee opdrachten gegeven, normen om naar te leven. Hij dient zijn best te doen. Als de mens gedoemd was tot het kwade, zou dat alles geen zin hebben.”

U spreekt telkens over God. Gelooft u in een persoonlijke God?

„Volgens mij is alle getheologiseer over God in wezen hoogmoedig”, meent Kinneging. „Als mens kun je jezelf niet verheffen boven de zijnsorde om eens uit te leggen hoe de Schepper van die orde in elkaar zit. Wij weten niet vanwaar we komen en waar we naartoe gaan. God is het mysterie dat boven de zijnswerkelijkheid staat. Wij kunnen slechts de schepping, de zijnswerkelijkheid, doordenken en daarin bepaalde wezenstrekken leren onderscheiden. Bijvoorbeeld de wet van Newton, de zwaartekracht, maar ook de wet van de ziel, de natuurlijke geneigdheid tot alle kwaad.”

U zegt: Die slechtheid zie ik overal om me heen en ook in m'n eigen ziel. Tegelijkertijd signaleert u dat het uitgangspunt van de slechtheid van de mens in vergetelheid is geraakt. Het gros van de mensen ziet die slechtheid kennelijk niet. Hoe kan dat?

„Een beroemd auteur, die in de loop van zijn leven christen is geworden, heeft eens gezegd dat de leer van de geneigdheid tot het kwade het gemakkelijkst bewijsbare denkbeeld van het christendom is, maar tegelijk ook het voor de mens minst acceptabele. Als er iets is wat we van nature niet willen horen, is het namelijk dat wel. De mens omarmt liever de leer van de eigen goedheid, niet omdat die realistisch is, maar omdat die zo sterk appelleert aan onze eigenliefde en zo'n enorme geruststelling met zich meebrengt. De waarheid is te hard.”

De maatschappelijke gevolgen van de ontkenning van het innerlijke kwaad zijn groot: „Chaos in de ziel en in de samenleving.” Kinneging: „Men gaat het geluk in de verkeerde hoek zoeken. Men zoekt genot, geld, eer, macht. Men is slaaf van zijn behoeften, onder het motto zichzelf te zijn. Men denkt dat dit het hoogst haalbare is, de zin van het leven. Maar we kunnen het ons niet permitteren om onszelf te zijn, omdat er zoveel rottigheid in ons zit.”

Kinneging geeft toe dat je op een vreemde manier gelukkig kunt zijn door „van sensatie naar sensatie te leven.” „Het geeft absoluut een zekere bevrediging. Als de volgende sensatie maar snel genoeg komt, dan gaat het wel.” Toch blijft het naar zijn mening een „schrale, oppervlakkige, onrustige en onstabiele vorm van geluk.” Voorzover zo'n leven al is vol te houden: „Niemand kan tot het einde toe van hoogtepunt tot hoogtepunt blijven gaan.”

Kerkvader Augustinus is het sprekende voorbeeld, aldus Kinneging. „Hij brak uiteindelijk resoluut met een leven vol van de ondeugden. Dat die het ware geluk niet geven, heeft hij zelf ondervonden. Dat is goed te lezen in zijn ”Bekentenissen”. Het hart van Augustinus vond pas rust in God.”

Volgens Kinneging kan de overheid op het gebied van ethiek en moraal lang niet zoveel als velen denken. „De overheid kan de cultuur niet veranderen, zij is daarvan zelf de resultante”, aldus de Leidse hoofddocent. „Het zijn in de eerste plaats de kerken en de gezinnen die persoonlijke morele discipline kunnen en moeten bevorderen. De ontkerkelijking van Nederland is daarom zeer zorgelijk.” Zelf is Kinneging op zoek naar een kerk waar hij zich na vele jaren onkerkelijkheid thuis kan voelen. „Ik ben momenteel preken van de Haagse hervormde predikant Van Dongen aan het lezen.”

Naast de kerk is het traditionele gezin van man, vrouw en biologische kinderen de meest fundamentele, meest basale institutie voor orde in de samenleving en in de ziel, meent Kinneging. „Het traditionele gezin is de pijler waarop iedere gezonde samenleving rust. Dat betekent niet dat iedereen per se moet trouwen en kinderen krijgen; sommige mensen passen door aanleg en geaardheid gewoon niet in deze figuur. Maar dat doet niet af aan de bijzondere positie van het gezin.”

„Gelijkstelling van andere levenswijzen en samenlevingsvormen met het traditionele gezin, zoals bijvoorbeeld het homohuwelijk, is daarom niet juist. Zoiets miskent en verhult de speciale positie en taak van het traditionele gezin in de samenleving.”

Het paarse kabinet wil niet alleen het homohuwelijk mogelijk maken, maar is tegelijkertijd bezig de abortus- en euthanasiewetgeving verder te verruimen. „Wanneer de vraag aan de orde komt of er geaborteerd moet worden of niet, dan is de situatie eigenlijk al hopeloos”, wil Kinneging bij het onderwerp abortus van tevoren gezegd hebben. „Als je de abortus verbiedt, heb je te maken met een vrouw die tegen haar zin moeder wordt. Als je de abortus toestaat, maak je leven dood. Welke van de twee mogelijkheden je ook kiest, beide zijn slecht. Daarom moet eerst dit gezegd: laten we strijden voor de deugd van de kuisheid, want kuisheid voorkomt dat men voor het dilemma komt te staan. De steeds verdergaande seksualisering is vanuit dit oogpunt natuurlijk een ramp.”

Waar de vraag om abortus zich concreet voordoet, wil Kinneging uitgaan van „de heiligheid van het leven.” In dit verband citeert hij de paus, die vindt dat zelfs als er sprake is van verkrachting, niet moet worden geaborteerd. Kinneging: „In Nederland is deze uitspraak weggehoond, maar hoe tragisch het ook is, het is voor mij evenmin zonder meer duidelijk dat een onschuldig kind de doodstraf moet krijgen voor de walgelijke misdaad van zijn vader.”

Hetzelfde geldt wat Kinneging betreft voor de wetsvoorstellen met betrekking tot euthanasie. „We moeten oppassen voor onverschilligheid en desinteresse. In de discussie moet de heiligheid van het leven vooropstaan, samen met deugden als de zorg voor een zieke vader of een stervende moeder. Daarom moet euthanasie volgens mij in principe strafbaar en onder de toetsing van het openbaar ministerie blijven.” Toch is de Leidse hoogleraar op dit punt niet zo rooms als de paus. „Bij abortus gaat het om het leven van iemand anders, van het ongeboren kind. Bij euthanasie gaat het om je eigen leven. Daar ligt voor mij toch een verschil. Ik kan euthanasie niet ten principale en voor honderd procent afwijzen.”

Des te krachtiger ageert Kinneging tegen het kabinetsvoornemen om kinderen in de leeftijd van 12 tot 16 jaar zelfbeschikkingsrecht te geven. Wanneer dat wettelijk wordt vastgelegd, kunnen zij tegen de wil van hun ouders om een levensbeëindigende ingreep vragen. Kinneging: „Daarmee elimineer je de gedachte van het gezin als een welhaast mystieke eenheid. Het kind wordt gezien als drager van rechten, het gezin als iets wat gebaseerd is op het contractenrecht. Daardoor fragmenteert het gezinsverband. We zullen in de nabije toekomst nog meemaken dat kinderen hun ouders juridisch aanspreken op het niet of niet naar behoren nakomen van hun contractuele zorgverplichtingen.”

Homohuwelijk, abortus en euthanasie: de voorstellen van het kabinet zijn in de optiek van Kinneging maar „kleine onderdeeltjes van een heel groot historisch proces.” „Ik bedoel het proces van de radicale individualisering, dat al heel lang gaande is. De opvattingen van de jaren zestig en zeventig, die in wezen nog steeds dominant zijn, hebben dit proces enorm voortgestuwd. Sedert die tijd wordt het huwelijk meer en meer gezien als een vorm van contract. Tegenwoordig zou je het familierecht haast kunnen afschaffen en het vennootschapsrecht kunnen toepassen. Zo ver zijn we.”

Dat proces van individualisering is een rechtstreeks gevolg van de Franse Revolutie. Kinneging: „Ik heb enkele jaren geleden het boek ”Bezwaren tegen de geest der eeuw” van Isaäc da Costa gelezen. Ongelofelijk. Het is al meer dan 150 jaar geleden geschreven, maar het had gisteren kunnen zijn. Zo actueel.”

Hoe kan een man als u functioneren binnen de VVD? U heult met de kinderen van de Franse Revolutie, terwijl u Isaäc da Costa met herkenning en instemming hebt gelezen.

Ik ben lid van de VVD omdat Bolkestein bij de VVD zit. In diverse geschriften van Bolkestein zul je letterlijk het uitgangspunt terugvinden dat de mens is geneigd tot alle kwaad.”

(...)

Bolkestein is weg als partijleider. Wat betekent dat voor uzelf?

„Ik zie dat de VVD nu Bolkestein weg is, weer terugzakt naar het lage peil van de tijd van Nijpels. De partij gaat weer helemaal uit van een buitengewoon zonnig mensbeeld. Het is daarom lang niet zeker dat ik bij de VVD blijf. Bij de laatstgehouden provinciale statenverkiezingen heb ik op de RPF/GPV-combinatie gestemd en bij de verkiezingen voor het Europees Parlement heb ik mijn stem uitgebracht op de RPF/SGP/GPV-combinatie.

Voor de langere termijn ga ik niet over één nacht ijs. De kleine christelijke partijen en het CDA vormen een alternatief. Met dien verstande dat ik over het CDA sterk aarzel, omdat ik de verschillen tussen CDA, PvdA en VVD marginaal vind worden. Bovendien krijgt ook bij het CDA een te zonnig mensbeeld de overhand. Ook daar is de oorspronkelijke gedachte bij velen weg en ook daar zijn de kinderen van de Franse revolutie.

Het liefst zou ik een brede conservatieve partij zien ontstaan. Zoiets als de Republikeinse Partij in de Verenigde Staten, waar behoudende geesten van katholieke, protestantse en klassiek-humanistische origine zich verenigen.”

 

Uit het interview door P. Chr. van Olst, 'Herontdekking van de deugden',   Reformatorisch Dagblad, 16 okt. 1999.

Zie ook:

 


Aantal bezoekers sinds 13 juli 2000:


UNIVERSI FINIS VERITAS!

Site design: Copyright © 1998-2000 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 13 juli 2000
Pagina bijgewerkt op: 30 dec. 2000

Algemene disclaimer: 
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek (verder aangeduid met: "de stichting") om wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz. vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting. 
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische, irrationele, bijgelovige, occulte, enz.)  eigenschappen aan bepaalde groepen, stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen. 
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen. Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en de stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.