Verontschuldiging voor het Evangelie

 

door 

A.C.I. Langevel 

 

Samenvatting: De manier waarop veel christenen het evangelie communiceren stoot niet-gelovigen nogal eens af. Vaak is ook niet duidelijk wat men nu precies probeert te communiceren. In dit artikel wordt nagegaan wat het evangelie nu eigenlijk is, wat Jezus geloofde, wat hij verkondigde, en hoe hij van verkondiger kon worden tot degene die verkondigd wordt, in de prediking van de apostelen. De opstanding blijkt daarin een cruciale rol te spelen.

Moeilijkheid

 

Navigatietips:

Algemene disclaimer: zie onderaan

 


© A.C.I. Langevel, Utrecht, november 2000.

 

Inhoud

Leader
Evangelie, goede boodschap dus..

God
De God van Mozes en de profeten

Jezus' goede boodschap
Messiaanse pretentie
Jezus' dood

Bekering en vergeving

Samenvatting
Conclusie

Excurs I: De doop
Excurs II: Afleidingen
Excurs III: Een misverstand
Excurs IV: Jezus Kurios
Excurs V: De hel
Excurs VI: De betrouwbaarheid van de Evangeliën
Excurs VII: De betrouwbaarheid van Handelingen

 


U kent ze wel, de op de pleinen zingende Jezusfans, de straatpredikers, het kwartaalbezoek van de Jehova's getuigen, de amateuristische tweekleurenfolders in uw deur, de stripboekjes met hellevoorstellingen die u moeten bewegen voor Jezus te kiezen, de zalvende zoetheid van de Evangelische omroep. U ergert zich aan deze inbreuk op uw geestelijke privacy. U ergert zich aan de aanmatiging zóveel spiritueel gelijk te hebben, dat men u van uw boodschappenadres tot uw huis moet belagen met verstoringen van uw bestaan. Welaan, u heeft gelijk in die ergernis.

Het is waar: Christenen kunnen buitengewoon irritante mensen zijn. Ze denken namelijk te weten wat u nodig heeft, en ze zijn bereid het u op te dringen. Ze behandelen u als een kind, met hun houding die boekdelen spreekt: 'Het is voor je eigen bestwil', en: 'later zul je het begrijpen'. U voelt zich waarschijnlijk niet serieus genomen, wanneer ze u komen vertellen dat uw hele leven verkeerd is geweest, en u alles anders moet doen. Misschien is de meest ergerlijke gedachte die christenen koesteren nog wel, dat u naar de hel gaat, wanneer u niet slikt wat zij u voorhouden.

Al deze gedachten en gevoelens ten aanzien van de boven beschreven houding in het brengen van het evangelie, zijn terecht. Voor zover Christenen een boodschap hebben, lijken ze die niet te kunnen communiceren op een verstaanbare, intellectueel acceptabele manier. En datgene wat ze wel over weten te brengen, lijkt voor de meeste mensen zo fantasievol en zo ver gegrepen, dat het voor de hand ligt, dit te verwerpen.

In dit artikel wil ik dus analyseren wat de kernboodschap van het Christelijk geloof eigenlijk inhoudt, en welke voorstellingen en vooronderstellingen deze met zich meebrengt.

Evangelie, goede boodschap dus..

Evangelie betekent letterlijk 'goede tijding'. Het is goed nieuws. Goed nieuws is het, wanneer de economie stijgt, het milieu vooruitgaat, de criminaliteit daalt, een kind in onze familiekring geboren wordt, mensen met elkaar trouwen, of u van uw huisarts te horen krijgt dat uw lichaam gezond is, of gezond te maken valt.

Evangelisatie, de evangelische omroep, evangelische kerkgenootschappen zijn dus zaken die te maken hebben met goed nieuws. Verassend als dat moge klinken: Christenen menen dus, iets positiefs te melden te hebben. De grote vraag is natuurlijk wat dat dan wel moge zijn.

Meestal krijgt u, als Christenen u pogen te bekeren, allereerst te horen dat uw leven verkeerd is en dat u na uw sterven zeker naar de hel zal gaan. Om de zaken nog wat op te vrolijken, wordt u ook nog medegedeeld dat u uw leven kunt beteren door u aan een stel regeltjes en geboden te houden die u niet begrijpt, en dat God het bloed van een onschuldig mens nodig had om uw misstappen door de vingers te zien. Uiteraard valt moeilijk in te zien wat hier zulk 'goed nieuws' aan is.

Helaas gaat men na confrontaties met Christenen meestal voorbij aan de gedachte dat deze mensen werkelijk op het spoor zouden kunnen zijn van een waarheid,- klaarblijkelijk groter dan zij zelf kunnen uitdrukken. Ik stel voor eens de mogelijkheid open te houden, dat er waarheid zou kunnen zitten in dat wat Christenen zeggen. Tenslotte komt de uitdrukking 'goed nieuws' niet uit het niets opzetten. Er moet dus iets positief zitten in het Christelijk geloof. Maar wat? Laten we daar eens naar op zoek gaan, en kijken waar we uitkomen.

Volgens Christenen concentreert zich de 'goede boodschap' in en rondom een historische figuur: Jezus van Nazereth, een Palestijnse man uit Galilea die leefde in het begin van onze jaartelling. Volgens de ons beschikbare historische bronnen beweerde deze Palestijnse man dat het bestuur van God over de aarde met zijn eigen komst een beslissende aanvang had genomen. Volgens Jezus was dit positief nieuws, en hij drukte dit uit met worden als: 'Het koninkrijk van God is dichtbij', wat zoiets betekent als: 'God wint de volgende presidentsverkiezingen'. 

God

Wanneer we spreken over 'God', dienen we even stil te staan bij wat we zeggen. Velen vandaag, van Stephen Hawking tot aan Oprah Winfrey spreken over God, en lang niet iedereen bedoelt hier hetzelfde mee. De een bedoelt er een onpersoonlijke kracht mee aan te duiden, de ander een oud mannetje dat zich gedraagt als een moralistische voyeur, en de derde een goede Schepper met een identiteit en een persoonlijkheid.

Voordat we dus Jezus' boodschap kunnen begrijpen, moeten we eerst stilstaan bij wat hij zegt, en ons afvragen of we zijn vooronderstellingen delen. Immers, dat wij niet geloven in een oud mannetje, dat wij God noemen, wil niet zeggen dat Jezus wel geloofde in een oud mannetje, ook al sprak hij over God. We dienen ons dus af te vragen wat Jezus zegt, en in hoeverre we daarin mee kunnen gaan.

Zoals H.M. Kuitert in zijn boek Jezus, Nalatenschap van het Christendom zo welsprekend uitdrukt, is het minste wat we van Jezus weten wel, dat hij als Hebreeër geloofde dat er slechts één God was. Maar nu dienen we op te letten geen historische flaters te slaan. We moeten deze geloofsvoorstelling, bezongen in het joodse Sjema, niet verwarren met een anti-christelijke verwerping van de driëenheid, hoewel het die functie in de loop van de eeuwen gekregen kan hebben. Dat toont zich in twee historische feiten:

De verwerping van de Drieëeenheid is dus niet het punt dat Joden in Jezus' dagen poogden te maken met de belijdenis dat God één was. Het concept van de Drieëenheid is pas lang na Jezus bedacht, naar aanleiding van de bepaalde manieren waarop de Hebreeuwse schrijvers van het Nieuwe Testament over God en Jezus spraken.

Het punt dat het Sjema maakt, lijkt veeleer gelegen in de afwijzing van de gedachte, dat er vele goden zouden zijn. De voorstelling van hele godenfamilies, die algemeen verbreid was in het Oude Oosten en de Antieke wereld, van de oude Egyptenaren tot de  Romeinse beschaving van Jezus' dagen aan toe, was polytheïstisch gemeengoed. Deze voorstelling ging hand in hand met de gedachte, dat de werkelijkheid zelf het goddelijke belichaamde, anders gezegd: dat verschillende goden hun materiële  verschijning hadden in natuurlijke verschijnselen, zoals donder, de zee, het groeien van landbouwgewassen en dergelijke.

Vanaf haar ontstaan is Israël geroepen deze laatste voorstelling af te wijzen en daar tegenover te stellen dat God niet in de natuurlijke fenomenen aanwezig was, maar boven de natuur stond. Dit maakt het spreken over 'God', fundamenteel anders dan het spreken over 'goden'. Wanneer je het goddelijke niet meer in de natuurlijke verschijnselen, zoals dag en nacht, zaaitijd en oogsttijd, water en vuur denkt, maar als een wezen dat boven deze fenomen staat, als iets dat daarvan gescheiden kan worden, wordt dit goddelijke absoluut. 
Immers: verschillende natuurverschijnselen leveren verschillende goden in een bepaalde rangorde op, maar zodra je je God voorstelt als buiten de natuur, valt zowel de veelheid als de rangorde weg. Het idee van meerdere goden wordt, zodra je God buiten de natuur denkt, absurd. Je hebt dan tenslotte geen aparte godheid voor de zee, voor het weer, voor de oogst, voor dit en voor dat, voor zus en voor zo meer nodig om een samenhangend wereldbeeld te vormen. En wanneer je geen verschillende goden hebt, is een rangorde evenzo overbodig.

Eén Schepper is dan genoeg, maar die Schepper krijgt meteen ook een bepaalde verhevenheid doordat deze zowel de enige Godheid is, als degene die boven de natuur staat. De God van Israël was méér goddelijk dan de goden van de Israëls buurvolken ooit zouden kunnen zijn. Natuurlijk hadden de kanaänitische El, de egyptische Horus en de griekse Zeus een bepaalde majesteit omdat ze het hoofd van de godenwereld waren, maar ze waren toch nog slechts beperkte individuen. 
De God van Israël
daarentegen kan zich laten gelden als een absolute, almachtige, creatieve personage, die niet alleen de attributen van de oppergoden in zich opneemt, maar hier nog eens bovenuit gaat door zijn overstijging van de natuurlijke werkelijkheid, zijn zogeheten trancendentie (van het latijnse woord trans-cedere: overstijgen).

Hoe meer Israël van dit besef doordrongen raakt, hoe meer ze alle voorstellingen en ideeën dat God één van de goden zou zijn,- al was het dan de sterkste van het pantheon,- probeert uit te sluiten. De hemel lijkt steeds minder dichterbij, naarmate men dieper beseft dat God niet zomaar een natuurgodje is, maar de almachtige Schepper. Engelen worden meer en meer de gebruikelijke middelaars tussen God en mensen, en verdringen tegelijkertijd de goden uit de hemelse hofhouding. 

Dit artikel heeft niet de bedoeling u te overtuigen dat Israël, de joden of Jezus gelijk hadden in hun inschatting van het Goddelijke. Er zijn andere uitstekende artikelen en boeken geschreven op dit onderwerp, en verschillende beschikbaar bij deze site. Wat belangrijk voor dit artikel is te beseffen wat Jezus bedoelde met het begrip 'God', aangezien God een cruciale rol speelt in Jezus' goede boodschap.

De God van Mozes en de profeten

God was in Jezus' ogen de Schepper van hemel en aarde. Jezus was een Palestijn uit de vrome streek Galilea, die geregeld de synagoge bezocht en de rituele versiering aan zijn kleed had (zoals blijkt uit het Evangelie naar Lucas, hoofdstuk 8, vers 44). De bestudering van Torah en profeten was hem met de paplepel ingegoten en er wordt zelfs van hem beweerd dat hij al op jonge leeftijd de rabbi's versteld deed staan.

Vanuit de Torah en de profeten wordt God geschildert als een alwijze, persoonlijke Schepper, die het beste met de mensen voor heeft, geduldig is met de falende mens, maar uiteindelijk korte metten maakt met degenen die het kwaad en het egoïsme als 'way of life' kiezen. Deze Schepper wordt in de Schrift voorgesteld als bijzonder geïnteresseerd in het lot van de mens. Zo geïnteresseerd dat Hij (God wordt voorgesteld als een man) een kleine stamvorst uit het jonge Mesopotamië uitkiest als partner in een verbond, een alliantie. Abraham en zijn nageslacht zouden het uitverkoren volk zijn, en een eigen plekje op de wereldkaart krijgen. Wat meer is, zij zouden een zegen worden voor de hele wereld. 
Volgens de Torah wijst God vervolgens Israël,- het nageslacht van een specifieke kleinzoon van Abraham,- aan als diens rechtmatige erfgenamen (waarbij de Ismaëlieten en de Edomieten dus gepasseerd worden). God maakt zijn naam als verbondsgod bekend; JHWH, wat men waarschijnlijk uitsprak als Jah-wèh.

Volgens de Torah bevrijdt de Schepper, trouw aan zijn alliantie met Abraham, Israël uit Egypte waar ze als slaven dwangarbeid verrichtten. Hij leidt hen onder leiding van Mozes de woestijn in, waar ze de Wet krijgen; leefregels om met God en anderen om te gaan. De Wet wordt een van de pilaren van het verbond tussen Israël en God. Deze 'Torah' geeft een ethiek die herkenbaar moet zijn geweest voor een Oud-Oosters volk als Israël was. Het geeft regels voor de woestijntocht, voor de cultus, de economie, voor omgang met de zwakken in de samenleving, voor de rechtsgang etc. 

Het is niet duidelijk in hoeverre men in de vele generaties na Mozes de Wet steeds heeft bijgeschaafd en aangevuld om in de geest van de oorspronkelijke Wet verschillende situaties het hoofd te bieden. Wat wel duidelijk is, is dat datgene wat overgeleverd werd en wordt als de Wet van Mozes, altijd diens autoriteit als authentieke woordvoerder tussen God en mensen van Israël heeft gekregen. 

Na de woestijntocht zetten de Israëlieten voet in Palestina. Grote delen komen onder Israëlitisch bestuur, waarmee God zijn belofte aan Abraham gestand doet. Uiteindelijk lukt hen het hele land in bezit te krijgen. David consolideert het rijk, breidt het fors uit, JHWH maakt een centrale plaats voor Tempel en eredienst bekend en Davids' zoon Salomo bouwt het. Het is vrede.

De naleving van Wet en verbond gaat niet zonder horten en stoten. Mensen falen. Contractbreuk is al gauw gepleegd. Israël komt regelmatig het verdrag met JHWH niet na, faalt net als ieder ander volk ook in de ethiek en in de medemenselijkheid.  In de woestijn blijkt al dat ze niet helemaal op deze God vertrouwen. Het levert uiteindelijk een uitstel van een generatie op. Ook de bezetting van Palestina verloopt niet vlekkeloos en regelmatig vervalt het uitverkoren volk in afgoderij, machtspolitiek en economische elitevorming, waarmee ze het verbond met God op springen zet.

De bijbelse geschiedschrijvers zijn niet mild in hun oordeel: Al snel nadat Salomo koning is valt ook hij voor de verleiding; een god meer of minder, wat maakt het uit? Het zou het levensverhaal van Israël worden. Meer dan eens staat er een visionair of rondtrekkende wonderdoener op om tot terugkeer tot de Wet op te roepen. Meestal tevergeefs. Uiteindelijk heeft deze figuur zich gevormd tot de 'profeet' zoals wij die kennen. Ondanks de vele pogingen van de profeten bleef de aantrekkingskracht van politieke en bovennatuurlijke machten het uitverkoren volk trekken,- met rampzalige gevolgen, zo wordt ons verteld. Uiteindelijk laat God het volk een bepaalde tijd voor wat het is. Eerst wordt de natie in tweeën gescheurd, waarna Assyrische legers het verzwakken en uiteindelijk de Babyloniërs het aan zich onderwerpen, en bij een opstand deporteren.

Het verbond lijkt aan stukken. Het land ligt nu aan de verwoesting ten prooi. Na 70 jaar ballingschap rijst er een sprankje hoop. Een delegatie Israëlieten wordt toegestaan polshoogte te nemen in Jeruzalem, en te beginnen met de herbouw. Uiteindelijk wordt Palestina weer bevolkt. Een soevereine staat is het echter niet meer geweest. Na de Perzen namen de Grieken het bestuur over, viel Palestina in handen van de Diadochen en uiteindelijk in die van de Romeinen.

Jezus' goede boodschap

Op het moment dat Jezus begon te prediken, lag Palestina in de ijzeren greep van Rome. Locale vorsten en een romeinse goeverneur moesten de orde bewaren, maar zogen het land tevens uit. Belastingen waren hoog, terwijl velen onder de armoedegrens leefden.

Velen hoopten op de Messias, of op enkele Messiassen; gezanten van God die Israëls vijanden zou vernietigen, Davids rijk zouden herstellen en als Gods plaatsvervangers de godsdienst zouden zuiveren. Iedereen had zo zijn eigen ideeën over wat dat laatste zou moeten betekenen. Vele profeten hadden voorzeggingen gedaan over een messiasfiguur, die vrede en recht zou brengen. De profetische literatuur van het Oude Testament schildert de messiaanse hoop die vrijwel elke nieuwe troonpretendent, en elke nieuwe hogepriester gewekt hebben. Soms werd de zuivere afstamming benadrukt van David (de belangrijke koning) en Zohar (de belangrijke priester). Koningen, priesters, en profeten, kortom al wie bemiddelde tussen God en mensen werd gezalfd, en vandaar dat het woord 'zalven' werd toegepast op de wonderbaarlijke bemiddelaars waarop men hoopte.

In de latere profetische en apocalyptische literatuur werd de precieze tijd onderwerp van profetie. Werd de gezant door de profeten meer dan eens als bovenmenselijk geschilderd, in de Hebreeuwse literatuur van Jezus' dagen waren de Messiasvoorstellingen uitgegroeid tot Goddelijke proporties. De Messias zou iemand zijn die uitzonderlijk intiem met God kan zijn, een rechtschapen mens, die weet wat er in mensen omgaat, en door God gezonden wordt om Israël zelfs tot een diepere fase van het verbond te brengen. Men noemde duidde hem wel aan als 'Zoon van God', wat hem dichter in de sfeer van God trok dan enig ander mens. Zelfs dichter bij God dan de Wetgever, Mozes. De later in gebruik geraakte titel 'Christus' is de griekse vertaling van messias, 'gezalfde'.

Het is bij de messiaanse hoop dat Jezus aan lijkt te sluiten als hij het evangelie verkondigt met de woorden: 'De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en geloof de goede tijding.' (Evangelie naar Marcus, hoofdstuk 1, vers 15). Zoals gezegd: Jezus' boodschap had alles te maken met de komst van het koninkrijk van God, een tijd waarin God zou regeren. De tijd was daar, aldus Jezus. Goed nieuws, dus.

Onder andere het Mattheüsevangelie, vernoemd naar de belastingcolporteur die Jezus' volgeling werd, getuigt ervan dat de vroege christenheid deze interpetatie aan Jezus gegeven heeft. Zoals Mozes eens op de berg de Torah ontving, zo zien we Jezus Israël onderrichten vanaf de Berg over de regelgeving in het op handen zijnde koninkrijk van God (Evangelie naar Mattheus, hoofdstuk 5 en volgende). Jezus' beschrijft de mens die geschikt is voor het koninkrijk als iemand met een verbroken geest, in verdriet om de ongerechtigheid, barmhartig, puur van hart, uit op vrede. Het koninkrijk brengt een stricte moraliteit met zich mee, waarbij de ethiek Torah radicaal aangescherpt wordt. Enkele voorbeelden:

De lijst gaat door en door. De bepalingen voor het koninkrijk raken de intimiteit van het persoonlijke leven. Natuurlijk zouden ze de wereld een betere plek maken, maar ze zijn moeilijk na te leven. Niet iedereen was er dus van gecharmeerd. Sommige anderen vonden dat Jezus tever ging door zich boven Mozes te verheffen. 

Messiaanse pretentie

Het evangelie van het komende koninkrijk drukte Jezus meer dan eens uit met de daad. Hij zou dingen gezegd en gedaan hebben die exclusief voorbehouden waren aan God. Hij vergaf sociale paria's hun zonden, en bevestigde zijn Goddelijke autoriteit om dit te doen, bijvoorbeeld door hen te genezen (een voorbeeld vinden we in het evangelie naar Marcus, hoofdstuk 2, vers 1-12).  Hij schond de Sabbat, de joodse heilige dag, met het argument dat hij op één lijn stond met David. Werk was op die dag verboden, maar hij stond zijn discipelen toe aren te plukken. Hij zou zelfs iemand op die dag in de synagoge genezen hebben (Marcus 2:23-3:6).

Ook de demonen hem erkenden volgens de berichten expliciet als Zoon van God.  In Jezus' dagen geloofde iedereen in magie, en in boze geesten. Vele mensen leden aan dwanggedrag, bizarre aanvallen of onverklaarbare bovenmenselijk agressieve buien. 'Bezeten'  luidde het oordeel. Jezus had niet alleen gezag over ziekte en Sabbat, maar ook over de demonen, zo word ons megedeeld. Jezus' tegenstanders (zij die vonden dat Jezus tever ging in zijn gedrag) verklaarden dit door het aan toverij te wijten. De scheidslijn tussen voor en tegenstanders begon zich af te tekenen.

Hij stelde 12 volgelingen aan om de stammen van Israël te onderrichtten alsof ze weer een natie was (Marcus 3:13-19). Volgens het 9e en 10e hoofdstuk van het Mattheüsevangelie verkondigde Jezus in alle steden en dorpen de goede boodschap van het op handen zijnde koninkrijk en genas alle ziekte. Hij wilde een herder zijn voor het volk Israël. Hij instrueerde ook zijn discipelen deze goede tijding te brengen, te genezen, doden op te wekken, melaatsen te reinigen en boze geesten te verdrijven.

Jezus gedrag moet meer en meer een Messiaanse pretentie met zich meegebracht hebben. Er zijn ons gebeurtenissen overgeleverd waarin mensen Jezus als de 'Zoon van David' betitelden, en zelfs waarin God zelf Jezus als zodanig erkende. Johannes de Doper, die zich had gepresenteerd als de profeet van de eindtijd en Jezus meer dan eens publiekelijk als Messias had erkend, was in de gevangenis in vertwijfeling geraakt. Zijn leerlingen liet hij aan Jezus vragen: 'Bent u het nu, of moeten we iemand anders verwachten'. Jezus antwoordt door de werken die volgens de Schriften en de Hebreeuwse overlevering gekoppeld zouden zijn aan de Messias, op te sommen: 'blinden worden ziend, verlamden wandelen, melaatsen worden gereinigd, doven horen, doden worden opgewekt en armen krijgen de goede tijding' (Mattheüs 11:1-6). Jezus gaat zelfs verder door Johannes als de nieuwe Elia te erkennen (vers 15) met de veelzeggende hint 'als je begrijpt wat ik bedoel'.

Jezus gaat uiteindelijk te ver. Hij trekt Jeruzalem binnen op een ezel (naar een messiaanse profetie), begeleid door de juichende massa, die hem verwelkomt als de toekomende vorst. Hij trekt de tempel binnen en verschoont deze van alle marktkooplui die er hun handeltje drijven. Een confrontatie met de tempeloversten volgt. Hij houdt hun voor dat hij gezonden is door God om te doen wat hij doet, en vertelt de apocalyptische consequenties wanneer zij hem vermoorden.

Desalniettemin nemen de verschillende joodse partijen hun gok. De orthodoxe volksleraars nemen de gok omdat Jezus zich niet aan de Torah houdt, alsmede hun religieuze gezag ontkent, en de priesterlijke elite neemt de gok omdat Jezus hun tempelgezag negeert. Een proces voor het hoogste Joodse gerechtshof volgt. Jezus wordt veroordeeld als valse Messias door dit hof en overgedragen aan de Romeinse overheid. Deze weet niet goed wat ze met hem aanmoet. Jezus wordt heen en weer gestuurd van de goeverneur naar de landsvorst en weer terug. De goeverneur probeert van het geval 'Jezus van Nazareth' af te komen , maar wordt door verschillende joodse facties gemanipuleerd om hem ter dood te brengen. De keuze is niet moeilijk. Hij wordt veroordeelt onder de aanklacht; 'koning van de Joden'.

Jezus' dood

In 27 of 30 A.D. sterft Jezus van Nazareth de kruisdood. Het kruis is het meest gruwelijke instrument om iemand ter dood te brengen. Voor de Romeinen was het een afschrikmethode. Vele tientallen duizenden stierven aan het kruis, bij slavenopstanden, misdaden of nationale revoltes. Het was de straf voor slaven, rovers en rebellen, de straf voor het tuig. Het was niets bijzonders, geen heldendood. 

Het kruis was een lange martelgang de dood in. Men sloeg de gekruisigde vast aan de pols- en enkelgewrichten, waarna hij opgehangen werd aan een staak. De pin in de polsgewrichten spande de zenuw, hetgeen onmiddelijk een vlijmende pijn met zich meebracht. Verzuring in de arm en beenspieren trad op als gevolg van het hangen. Langzaam zakte de gekruisigde onder het gewicht van zijn lichaam naar beneden, wat verstikking met zich meebracht. Vlak voordat de gekruisigde zover was, richtte deze zich echter op, automatisch naar adem zoekend. Dit bracht echter de pijn in de enkelgewrichten terug. Lang hield de gekruisigde het dan ook niet vol. Hij zakte weer terug, om zich na een tijdje weer op te richten. Dit kon wel dagen duren. Al snel had de gekruisigde weinig menselijks meer, en is verworden tot een zielig hoopje bewegend vlees. Als  de Romeinse soldaten ter plaatse in een goede bui waren, of het gewoon te lang duurde, brak men de benen van de gekruisigde, zodat deze zich niet meer op kon richten en stikte.

Sommige christelijke groeperingen schilderen de mensen deze beelden voor om hen tot ontroering te brengen. Ik schets het hier kort om het volgende duidelijk te maken: In de antieke wereld werd er weinig ontroerends aan een kruisiging gevonden. Bachs passiestukken zouden het slecht gedaan hebben. De antieke wereld draaide om eer. Met Jezus' proces was zijn eer reeds verbeurd, met zijn kruisiging voorgoed verloren. In de Antieke wereld was het spreken over kruisiging iets onsmakelijks en onbeschaafds. Voor de Romeinen, die medelijden een teken van zwakheid vonden, was Jezus' kruisiging niets meer dan een verklaring van zijn nietswaardigheid. Voor de Joden betekende het, dat hij een eerloze vervloekte was.

U moet zich realiseren; de Verklaring van de Mensenrechten bestond niet in die tijd. Deze zogeheten troonpretendent van Israël, Jezus, was eenvoudig geplet als een lastig insekt. Veroordeling en kruisiging waren verklaringen van ultieme ontering. De naam Jezus kon daarna niets meer zijn dan een woord met een vieze bijsmaak. Vandaar dat het mensen unaniem waren in hun oordeel dat het van smaakloosheid en domheid getuigde, toen sommigen Jezus als Heerser over de gehele wereld begonnen uit te roepen.

Stel dat vandaag van een door het Hooggerechtshof veroordeelde en geëxecuteerde latinijns-amerikaanse jongeman beweerd wordt dat hij de redder en het ultieme gezag op aarde is? Zouden we dat serieus nemen? De man in kwestie is immers dood. De elektrische stoel maakt iemands lichaam grondig stuk. Laten we verder zeggen dat die man bepaalde religieuze pretenties leek te hebben waar zijn dood een flinke streep door trok, dat er geruchten gingen dat hij een 'liefdes'baby uit een buitenechtelijke affaire was, en hij de naam had een buitensporige eter en drinker te zijn. De gevoelens die we in zo'n situatie zouden hebben, als zo iemand tot wereldredder uitgeroepen zou worden, tekent - zij het zwak - hoe de Antieke mens zich voelde toen Jezus' leerlingen publiekelijk begonnen te verkondigen dat hij de Christus en de ultieme machthebber was.

Het was niet alleen absurd, het was ook nog eens een schande. Je hoorde immers als beschaafd mens over een gekruisigde niet meer te spreken. Een voorbeeld kan duidelijk maken hoe men in de Antieke wereld tegen christenen die de gekruisigde Jezus predikten als verlosser, aankeek: Er bestaat een Romeinse muurtekening van een gekruisigde man met een ezelskop, waarvoor iemand zich neerbuigt. 'Alexamenos aanbidt zijn god', luidt het bijschrift. Jezus was een ezel, volgens de maker van deze antieke grafitti, en zijn volgelingen al evenzeer.

Het is op al deze negatieve sentimenten dat de apostel Paulus doelt als hij zegt: 'de Joden zoeken tekenen, en de Grieken wijsheid, maar wij prediken een gekruisigde Christus; voor joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, maar voor hen die geroepen zijn, Joden zowel als Grieken is Christus zowel de kracht als de wijsheid van God' (Eerste brief aan de Kerk te Corinthe, hoofdstuk 1:22-25). Voor de Joden was Jezus krachteloos gebleken toen hij als gehangene stierf, en voor de Grieken had Jezus' getoond een onjuiste 'way of life' te hebben toen hij als een slaaf  gekruisigd werd. 

Grote vraag is natuurlijk, waarom zagen de volgelingen van Jezus zijn dood niet als het bewijs dat hij een loser was, maar riepen ze hem uit als overwinnaar? Deze omdraaiing zette de wereld op hun kop, en dat waren ze zichzelf kennelijk ook bewust. Waarom er dan toch mee doorgaan? Het antwoord moeten we zoeken in de prediking van de eerste evangelisatieakties en verantwoordingen van het Christelijk geloof, zoals overgeleverd in Handelingen 2, 3, 4, 5 en 7.

In Handelingen 2 vinden we de gebeurtenissen op het Loofhuttenfeest, zo'n 50 dagen nadat Jezus gestorven is. Op dit feest beginnen Jezus leerlingen vol vrijmoedigheid en enthousiast over Jezus te vertellen in het Grieks en Aramees, de talen waarin de bijeenverzamelde Joden gewoon waren te spreken, echter: niet de taal die gepast was in de tempel. Meer dan een vraagt zich af of deze mensen soms teveel gedronken hebben.

Petrus, de leider van het stel geeft een andere verklaring:

'Nee' zegt hij: 'dit is waar een bepaalde profeet al van gesproken heeft.' Dan volgt een toespraak met verschillende punten.

Keer op keer herhalen de discipelen deze argumentatie: 'Jezus was ten onrechte gekruisigd. Hij is werkelijk de beloofde Messias, God heeft hem als zodanig bevestigd door hem uit de dood op te wekken. (vgl. de volgende hoofdstukken uit de Handelingen van de Apostelen; 3:12-15; hfst.4:10-11; 5:30-31). 

Belangwekkend in deze zijn ook de vroeg-christelijke hymnen, die ons overgeleverd zijn in de brieven van Paulus. Ze zijn historisch bewijsmateriaal dat de christenen van het eerste uur Jezus zagen als nazaat van David, en het bewijs van zijn status als Messias in Jezus' opstanding (vgl. Brief van Paulus aan de Romeinen, hfst.1:4 met de Brief van Paulus aan de Filippenzen, hfst.2:8).

Met die vaststelling begint het evangelie van de apostelen. Zij vervolgen: uit de spectaculaire gebeurtenissen op het loofhuttenfeest blijkt dat de Geest is uitgestort op alle mensen. Zoals Abraham eens is beloofd zal zijn nageslacht nu zegen zijn voor alle volken op de wereld. Petrus spreekt met een verwijzing naar Jesaja 57:19 de Hebreeër aan: 'Voor u is de belofte, en voor uw kinderen en voor allen die verre zijn'. In Handelingen 3:25,26 herhaalt Petrus dit nogmaals als hij bovenstaande belofte aan Abraham nog eens aanhaalt en zegt: 'God heeft in de eerste plaats voor u zijn knecht doen opstaan en hem tot u gezonden, om u te zegenen, door een ieder van u af te brengen van uw slechte wegen.'

Voor de Joodse hoge Raad zouden de apostelen gezegd hebben: 'De God van onze vaderen heeft Jezus opgewekt, die jullie aan een hout hebben gehangen en omgebracht. God heeft hem door Zijn rechterhand verhoogd, tot een leider en redder om Israël bekering en vergeving van zonde te geven.' (Hnd.5:30-32)

Aan het gezin van de romeinse hoofdman zal Petrus het volgens de Handelingen samenvattend zó zeggen: 'Jezus Christus is de Heer van alle mensen. U weet van de dingen, die gebeurd zijn door het hele Palestina, om te beginnen in Galilea, hoe - na de doop van Jezus van Nazareth (de doop die Johannes verkondigde) - God hem met de heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, terwijl hij goed deed en allen die door de duivel overweldigd waren genas; want God was met hem. En wij zijn getuigen van al wat hij gedaan heeft in Palestina en in Jeruzalem. En zij hebben hem gedood door hem te hangen aan een hout. God heeft hem op de derde dag opgewekt en gegeven dat hij verscheen, niet aan het hele volk, maar aan de getuigen die door God van te voren gekozen waren, aan ons, die met hem gegeten en gedronken hebben, nadat hij uit de doden was opgestaan. En hij heeft ons geboden het volk te prediken en te betuigen, dat hij het is, die door God is aangesteld als rechter over levenden en doden. Van hem getuigen alle profeten, dat een ieder die in hem gelooft vergeving van zonden ontvangt door zijn naam.'

Bekering en vergeving

We komen nu op een heikel onderwerp. De zogeheten 'bekering' en 'vergeving van zonden'. Als iemand op het marktplein de spreekwoordelijke zeepkist bestijgt en roept: 'Bekeert u!' voelen de meeste mensen zich bedreigd en geirriteerd. Het voelt voor velen aan als een soort mentale aanranding. Dat komt omdat het dat is.

Die uitspraak vergt enige uitleg. Toen Petrus en de apostelen zo'n 2000 jaar geleden opriepen tot bekering sloten ze aan bij een bepaalde ethische consensus. Israël erkende de legitimiteit van de ethiek van de Torah. De Torah was het onderpand van het convenant, het verdrag tussen God en het uitverkoren volk. Ze hield zich er misschien niet aan, maar dat er een van God geopenbaarde leefregel was, betwistte niemand binnen Israël. Dat er zoiets als 'zonde' was, hoefde niet uitgelegd te worden.

Misschien ervaart u echter, die dit leest, niet dat u een slecht mens bent. U vraagt zich misschien af waarvan u uzelf moet bekeren, zeker omdat u zich niet bewust bent dat u een verdrag met God had. Dit alles werpt vragen op waar veel zedepredikers aan voorbijgaan, of niet afdoende op antwoordden. U heeft volkomen gelijk als u meent dat de notie van 'zonde' die veel christenen hanteren, en op u toepassen, geen recht doet aan u als persoon. U bent niet de meest slechte individu op aarde, en men moet ook niet gaan beweren dat u dat wel bent.

De apostelen beweren dat echter evenmin van hun gehoor als ze oproepen tot bekering. Wat bedoelen ze dan wel? Het is voor de hand liggend dat ze joden erop aanspraken terug te keren tot de ethiek van de Torah, beter gezegd, tot de interpretatie van de Torah zoals Jezus die had gegeven. De vraag is echter wat hun oproep tot de niet-Joden inhield.

Verreweg de meeste Joden voelden zich superieur aan de niet-Joden, omdat zij onder de indruk waren dat Israël meer hadden begrepen van wat God wilde van de mens, dan de andere volken, die zij schamper uitmaakten voor 'goyim', heidenen. De meest bekende weergave van deze sentimenten zijn misschien wel te vinden in de brief van de rabbinistisch geschoolde Paulus aan de Kerk te Rome. In het eerste hoofdstuk stelt de apostel de joodse waardering voor de heidense cultuur: Hoewel bepaalde kennis van God voor het oprapen ligt in de werkelijkheid zolang je eerlijk met je verstand omgaat, houden de goy zichzelf voor de gek. Als jood verwijt Paulus de heidenen dat zij hun eigen bespiegelingen over het trancendente niet serieus nemen. In de filosofieën van de Romeinen en de Grieken bijvoorbeeld, die zich baseerden op ideeën uit de nog oudere Oosterse beschavingen, had men de trancendentie van het Goddelijke uitgebreid doordacht. Toch ging men door met het vereren van de schepping, wierp men zich neer voor beelden van dieren en mensen.
Het oordeel van God bestaat daarin, dat Hij de heidenen overgeeft aan hun eigen driften en passies. Hierdoor staat de weg vrij voor allerlei vormen van decadentie. Losgeslagen en perverse sexualiteit, karakterfouten, messentrekkerij, corruptie, arrogantie en onbarmhartigheid zijn in het vervallende Emperium zaken op grote schaal worden begaan alsof het deugden waren.

Als volk was Israël geroepen een voorbeeld, een lichtbaken in de duisternis te zijn. Een voorbeeld van hoe God wil dat mensen zich gedragen. Zo zou ook de Kerk - die aanvankelijk voornamelijk uit joden bestond - zich moeten gedragen als een voorbeeld voor de niet-gelovigen.

Paulus was niet de enige die de decadentie van bijvoorbeeld de Romeinse maatschappij signaleerde. Ook staatslieden als Cicero en filosofen Seneca hadden een scherp oog voor het verval van de maatschappij. En ook in het Romeinse denken was wetteloosheid en cultureel verval gepaard aan gebrek aan vroomheid. 
De oproep aan deze niet-gelovigen is dan ook duidelijk: Alleen een juist inzicht van wie God is gepaard met de juiste verering van God (als enige ware God) voorkomt het zedelijk verval. Geloof brengt bepaalde ethische consequenties met zich mee, en de verering van door hun driften geleide goden, die zich bezighouden met politiek gekonkel, niets beters te doen hebben dan seksuele avonturen te beleven, en aan een overvloed van karakterfouten lijden, kan slechts leiden tot de verering van het slechtste in de mens.

Alleen als men de Schepper zijn juiste plaats als Trancendente Godheid toekent, komt men toe aan karaktervol, gezond en zinvol leven. Dat geldt voor het individu zowel als voor de cultuur en de maatschappij als geheel. Paulus, die zich het meest intensief op de missie tot de niet-Joden heeft gestort, zal het keer op keer in zijn brieven herhalen: Jezus Christus is gekomen om dit leven te tonen en toegankelijk te maken, ook voor niet-Joden. Was het verbond vroeger exclusief en aan de Israëlitische nationaliteit gebonden, nu staat de weg tot een harmonische verhouding met God open voor iedereen, joden en niet Joden.

Laten we nu Paulus' cultuuranalyse eens voorzichtig op onszelf betrekken. De Westerse cultuur als geheel heeft de laatste decennia een uiteenvallen gezien van precies die waarden die de maatschappij tot bloei hebben gebracht. De na-oorlogse inspanning, tolerantie en discipline hebben plaatsgemaakt voor hedonisme, onverschilligheid en zinloos geweld. De ideologische kreten van de jaren '60 en '70 zijn inmiddels uitgelopen op de consumptiemaatschappij. De verzorgingsmaatschappij toont alom barsten in haar procentuele voegen. De liedjes van verlangen naar een betere wereld, van de verontwaardiging over het onrecht zijn vervangen door hypnotiserende dance-beats en het nihilisme van de bands na Kurt Cobain.

Zonder te willen beweren dat vroeger alles beter was - want dat was het niet - moeten we toch toegeven dat we als maatschappij zijn vergeten wat ons hart deed kloppen. We zijn de generatie 'Nix' al bijna voorbij, zonder dat we begrijpen waar het cynisme en het gebrek aan visie vandaan komt.

Naast de cultuurpessimistische analyses valt er ook een morele problematiek in ons persoonlijke leven ontwaren, die van alle tijden is. Verreweg de meesten onder ons erkennen bepaalde ethische principes; dat je een ander niet moet bedriegen, dat je niet mag stelen, dat je het aan je senioren-ouders verschuldigd bent ze te bezoeken en al wat meer. We erkennen allerlei normen en waarden, sociale verplichtingen, en morele codes. Toch houden we ons er niet altijd aan. Soms voelen we ons er schuldig over, soms niet - het feit is echter, dat we een bepaalde moraliteit erkennen, die we zelf niet altijd houden, hetgeen een bepaald moreel oordeel over onszelf met zich meebrengt.

Meer dan eens kiezen we - ook Christenen trouwens - de weg van de minste weerstand. We nemen soms onze verantwoordelijkheid niet. Soms denken we liever aan onszelf dan aan het belang van de ander, ook al weten we dat we op dat moment zouden moeten kiezen voor de ander. Soms kiezen we voor de langzame vernietiging van ons lichaam omwille van het genot. Zo zijn er legio concrete voorbeelden: We laten de afwas aan onze echtgenote over, we plegen dat telefoontje waarop iemand zit te wachten, niet. We bieden ons excuses niet aan. We vullen onze belastingformulieren niet helemaal correct, maar wel net iets gunstiger voor onszelf in. We maken die opmerking die net verkeerd valt. De statistieken over overspel laten weinig romantische gedachten over het huwelijk heel.

Nogmaals, we hoeven niet te beweren dat u of ik de meest kwaadaardige individu op aarde zijn. Dat is het hele punt niet. Maar we hebben, volgens onze eigen normen en waarden, een bepaalde schuld. En we kiezen meer dan onszelf karaktervol toeschijnt, voor de weg van de minste weerstand, juist op momenten wanneer we volgens onze eigen normen en waarden een andere zouden moeten kiezen.

In het licht van het bovenstaande is het niet zedepredikerig, maar goed nieuws wanneer christenen over vergeving en bekering te praten. 'Zand erover' wordt door de meesten van ons als een bevrijding ervaren, en een weg terug is als we vastlopen een regelrechte uitkomst. Misschien weten christenen dat nieuws niet altijd te verkopen, maar dat neemt niet weg dat de apostolische boodschap hierin nog altijd 'to the point' is. Waar moraal is, daar is een goede en een slechte weg, daar is omkeer mogelijk en daar is schuld en vergeving.

Bovendien komt hier nog iets bij. Afgezien van onze eigen moraal, hebben we, als de apostelen de waarheid over Jezus' opstanding spreken, ook nog te rekenen met diens ethiek. Als Jezus' opgestaan is waren zijn messiaanse claims terecht, en handelde hij terecht alsof hij de plaatsvervanger van God was. Dan geldt zijn ethiek als openbaring van die God en als deze Jezus als de uiteindelijke gezaghebbende over allen en rechter over levenden en doden heeft aangesteld, - wel; dan is het raadzaam die ethiek als zodanig te erkennen.

De meesten van ons erkennen Jezus' ethiek overigens al; namelijk op het moment dat we zeggen dat hij een goed mens was. De meeste mensen onderkennen dat als we ons aan de moraal die Jezus voorstaat, zouden houden, het op aarde al snel een paradijs zou zijn. Maar als we zijn ethische principes erkennen als juist, volgt daaruit dat we ethisch dwalen als we ons er niet aan houden, en dat we ons schuldig maken aan het falen in oprechtheid, integriteit, onbaatzuchtigheid, geduld, compassie, en noem maar op. Wie zichzelf naast Jezus' maatstaven  (zie boven) legt, moet wel concluderen dat hijzelf een nogal egocentrische persoon is.

Vergeving en bekering zijn bij die conclusie zeer welkome woorden. 'Zonde' wordt op zo'n moment een realiteit, een kracht die overwonnen dient te worden. We hoeven het niet precies met dat woord te benoemen, om te weten dat wij niet aan Jezus' ethiek hebben voldaan, en niet kunnen voldoen zonder hulp van buiten.

Als we rekening houden met een Schepper die ons rekenschap zal vragen van onze daden, is het goed nieuws te horen dat we die beoordeling heelhuids zullen doorkomen, dat ons een frisse start gegund wordt, indien we ons beroepen op de naam van Jezus.

Samenvatting

Om het apostolische evangelie samen te vatten:

  1. Jezus is wie hij beweerde te zijn. Zijn dood op het kruis was geen mislukking, maar overwinning. Dit weten we doordat hij uit de dood is opgewekt, en daarmee door de Schepper is gelegitimeerd als Messias en plaatsvervanger van God. Hij is de Heerser over het universum en de uiteindelijke Opperrechter.
  2. De heerschappij van de goede Schepper is dus begonnen. Het gaat misschien met horten en stoten, maar er is geen stoppen meer aan.
  3. Er is vergeving mogelijk en bekering tot Gods ethiek; voor Israël, maar ook voor de hele wereldbevolking.
  4. Het is mogelijk om deel te krijgen aan Gods geest. Dit betekent voor jood en niet-jood een uniek, levensveranderend aanbod, waarin men deel krijgt aan de kracht, die het mogelijk maakt volkomen integer en karaktervol te leven.
  5. Wie zijn geloof stelt in Jezus zal het redden in het Laatste beoordeling.

Misschien komt deze samenvatting op u eenvoudig helder over, in tegenstelling tot allerlei ideeën en voorstellingen die u normaliter voorgespiegeld worden. In excurs II worden enkele zaken behandeld die nogal eens doorgaan voor het evangelie zelf, maar in feite op een andere plaats thuishoren in het geloof.

Conclusie

Dit is, zoals gezegd, een verontschuldiging voor het evangelie. We willen ons verontschuldigen voor het feit dat zoveel Christenen hun geloof op een ongepaste manier communiceren. We willen ons verontschuldigen dat Christenen van u eisen dat u binnen een half uur allerlei voorstellingen en ideeën accepteert die zij uit de Bijbel halen.

Verder willen we ons verontschuldigen dat we zo koppig zijn te geloven in een man, die een jammerlijke dood stierf als een crimineel. Er zijn op de site van de Stichting Europese Apologetiek verschillende artikelen te vinden die duidelijk maken waarom wij ons niet aan de overtuiging kunnen onttrekken, dat Jezus is opgestaan uit de dood. Het spijt ons in zekere zin, dat het meest absurde en smakeloze dan wel waar moet zijn; die gekruisigde man is de Goddelijke gezaghebber over en redder van de wereld. Net zoals de Antieke mens als 'goed nieuws' uitriep dat er een nieuwe Keizer was, die de wereld zou gaan regeren en behoeden van de ondergang (zie excurs IV), zo dwingt het bewijsmateriaal rond Jezus' opstanding ons, te betuigen dat deze Jezus de wereld zou gaan regeren en de mens zal behoeden van de ondergang.

We begrijpen dat we ons daarmee opstellen als ezels volgens degenen die niet geloven dat Jezus is opgestaan, wat nog altijd iets meer dan de helft van de wereldbevolking is. Desalniettemin menen wij dat de bewijzen vóór Jezus' opstanding overtuigend zijn. We hopen dat u bereid bent eens naar die bewijzen te kijken.

 

A.C.I. Langevel 

 

 


Excurs I: De doop

De apostelen verbonden het geloof in Jezus met de rite van de doop. 'Doop' is het ondergedompeld worden in water. De joden kenden zelf tal van rituele reinigingsbaden. Mensen die Jood wilde worden werden - naast de besnijdenis - met hun gezin gedoopt als teken dat zij nu bij het Joodse volk hoorden. Johannes' de Doper had gedoopt als een teken van bekering tot de ethiek die de Schepper in de Torah had neergelegd. Zij die in Jezus geloven - of ze nu Joden of Grieken zijn - worden al sinds de apostolische tijd gedoopt als teken dat zij een nieuw leven beginnen als leden van het Messiaanse volk van God (bv. Hnd.2:38,41; Hnd.10:47).

Excurs II: Afleidingen

In vele christelijke kringen en in vele predikingen wordt naast het apostolische evangelie, zoals hier verwoord, nog allerlei extra's vermeld als de kern van de zaak, die het verschil tussen geloof en ongeloof zouden uitmaken.

  1. In evangelische kringen wordt bijvoorbeeld de nadruk gelegd op het hebben van een persoonlijke relatie met God. 'God is je Vader die je liefheeft', zo wordt vaak benadrukt, naar buitenstaanders, alsof dit de kern van het evangelie zou zijn.
  2. Vaak ook wordt in bijbelgetrouwe kringen als integraal onderdeel van het evangelie vermeld dat Jezus voor de zonden van de wereld gestorven is, en dit toegespitst op het individu. De grens tussen geloof en ongeloof zou uit het accepteren van Jezus als persoonlijke verlosser en zaligmaker bestaan 
  3. Soms worden de twee bovenstaande noties bijeengevoegd tot de uitspraak dat men 'het hart aan Jezus' moet geven of 'Jezus in het eigen leven moet accepteren'.
  4. In ultra-Gereformeerde kringen vindt  men de gedachte, dat een diep zondebesef het verschil zou maken tussen geloof en ongeloof.

Interessant genoeg, vinden wij deze noties niet in de Handelingen, waar de eerste evangelisatie-akties opgetekend zijn. In zoverre de bovenstaande noties waar zijn, of onderdelen van het Christelijk geloof, zijn ze dus 'materiaal voor gevorderden'. Het zijn in zekere zin 'bonussen', geloofszaken die u er gratis bij krijgt als u het apostolisch getuigenis zou accepteren. Op tweeërlei manier kunnen het afleidingen zijn. Enerzijds zijn het zaken die een afgeleide vormen van het evangelie, en anderzijds kunnen ze de aandacht afleiden van waar het werkelijk om gaat: Jezus' opstanding.

  1. Zo vind men in Handelingen niet de gedachte dat alle mensen door het geloof in Christus God als Vader kunnen benaderen. Jezus leert zijn volgelingen echter God aan te spreken als Vader. Als Jezus in zijn opstanding door God gelegitimeerd is, is die wijze van spreken tot en denken over God dus ook gelegitimeerd. Wie de Bijbel leest, krijgt vroeg of laat te horen dat Christus' bemiddeling een verhouding met God mogelijk maakt, zoals men die in het normale leven van persoon tot persoon heeft. God is bereidt ons als gelijkwaardigen tegemoet te treden, in een relatie waarin wederzijdse sympathie hand in hand gaat met ouderlijk advies. Aangezien ieder mens ten diepste altijd op zoek blijft naar het spirituele, soms zelfs door de ontkenning ervan, kan dit het menselijk leven onzes inziens slechts rijker maken.
  2. Ook vind men in de evangelieprediking van de apostelen niet de uitgewerkte leer dat het bloed van Jezus zoenmiddel zou zijn tussen God en mensen. Deze leer is vrij complex en vereist nogal wat voorkennis van Oude Testament en Hebreeuwse offercultus. We vinden haar dan ook in de Nieuw-Testamentische brieven aan hen die al gelovig zijn. Met name Paulus in zijn brief aan de Romeinen (waar een grote Joodse gemeenschap was, en een groot deel van de Kerk aldaar dus joden-christenen waren), en de schrijver van de Hebreeënbrief gaan hierop in.
    De apostelen zijn volgens Handelingen echter vanaf het eerste begin niet onbekend met de gedachte dat Jezus moest lijden. In Handelingen 3:18,26 vinden we verwijzingen naar Jesaja 53 waar gesproken wordt over Gods getrouwe Knecht, die moet lijden omdat het volk Israël het laat afweten, en die door zijn lijden redding brengt voor het volk. Het ligt dicht bij de gedachte dat als een man bereid is te sterven voor de goede zaak, dit redding betekent voor de hele wereld. In Handelingen 8:26-40 wordt het evangelie uitgelegd aan de hand van dezelfde passage van Jesaja. Paulus neigt in een toespraak aan de oudsten van de Kerk in de Griekse havenstad Efeze al meer naar de gedachte van het verzoeningsbloed als hij uitspreekt dat God zich de Kerk verworven heeft door het bloed van zijn Eigene (Hnd.20:28).  Maar dit zegt hij niet in een evangelieboodschap.
    De nadruk op de persoonlijke toepassing van Gods bevrijdende (verzoenings)kracht komt eveneens uiteraard niet uit de lucht vallen. Inderdaad; God redt niet alleen 'in het algemeen'. God redt ook individuen. De geschiedenis telt talloze getuigenissen van mensen die in verschillende benarde situaties in hun persoonlijke leven uitkomst hebben ontvangen door God. Wanneer Christus dus bij uitstek de bemiddelaar van Gods bevrijdende macht in het algemeen is, is hij dat ook voor ieder persoonlijk en individueel.
  3. Het is volkomen duidelijk dat wanneer men Jezus uitroept als degene die het voor het zeggen heeft, en bemiddelaar is tussen God en mensen, men Jezus' ethiek daarmee accepteert als van God afkomstig, hetgeen de zeggenschap van Jezus over het persoonlijke leven met zich meebrengt. Je zou de acceptatie met recht 'bekering' kunnen noemen. Of je het kinderlijk spreken in termen van 'je hart geven' zou moeten toepassen op volwassenen is de vraag.
  4. Ten slotte zijn er, die menen, dat werkelijke levensverandering pas komt, na een diep verstaan van de eigen zondigheid. Hoewel ook in dit artikel het besef van schuld en de neiging van de mens voor de weg van de minste weerstand te kiezen niet onbesproken blijft, moet toch gezegd worden dat de nadruk die in sommige christelijke kringen op zondebesef ligt, buitenproportioneel is. Hoewel weinig gelovigen zullen ontkomen aan ervaringen die doen denken aan een meditatie zoals we die bijvoorbeeld vinden in Romeinen 7, dient men zich er wel voor te bewaren, dit tot het centrum van het christelijk geloof te maken.

Excurs III: Een misverstand

In Charismatische en Pinksterkringen wordt vaak de extatische praktijk van glossolalie, het spreken in ongestructureerde klankencombinaties, als kernervaring verheven, o.i. op grond van misinterpretaties van het tweede hoofdstuk van Handelingen en het twaalfde tot en met het veertiende hoofdstuk van de eerste brief aan de Kerk te Corinthe.

Men leidt dan van de berichten in Handelingen af, dat het kenmerk van de intrede van Gods geest in het leven van de gelovige zou zijn, dat deze in talen zou kunnen spreken die hem of haar niet eigen zijn.Volgens deze gedachte, die de identiteit van de Pinksterbeweging vorm heeft gegeven, moeten Handelingen 2:1-18, 39; 8:15-16; 10:44-48 opgevat worden als duidend op een taalwonder. Robert Zerhusen heeft in 'A New Look At Tongues; A Linguistic Approach to the Understanding of "Other Tongues" in Acts 2' overtuigend betoogd, dat dit berust op een misinterpretatie van Handelingen 2.

Kortweg komt Zerhusens betoog hierop neer, dat degenen die in Handelingen 2:9,10 genoemd worden, Hebreeërs uit verschillende gebieden binnen en buiten Palestina, die het Loofhuttenfeest kwamen vieren in Jeruzalem, grieks en aramees als hun eigen talen spraken. De grootste groep kwam waarschijnlijk uit Judea, de provincie waarin Jeruzalem lag, waar aramees werd gesproken, zoals ook de apostelen deden. 

Zerhusen verklaart de opschudding door erop te wijzen dat de liturgische taal, die op zo'n feest gepast was in het tempelcomplex, Hebreeuws was, zoals in de Rooms-Katholieke kerk het Latijn lange tijd de enig gangbare taal is geweest. Natuurlijk was Hebreeuws de taal die Gods sprak (dat bleek wel uit de verhalen waarin God contact had met mensen), en spraken ook de engelen Hebreeuws. Het is dan ook niet vreemd dat men zich afvroeg of de apostelen soms al vroeg met een borreltje begonnen waren, toen ze de liturgische conventies met enthousiasme verbroken.

Zerhusen wijst erop dat niet 'wondertaal' het punt is, dat gemaakt wordt in Handelingen 2. Waar het om gaat, wat het wonderbaarlijke is, is dat de apostelen na de kruisiging van hun meester, hem vrijmoedig en krachtig begonnen te verkondigen. 

Excurs IV: Jezus Kurios

We hebben een van de belangrijkste titels die aan Jezus wordt gegeven vanaf het vroegste christendom onbesproken gelaten. Jezus is volgens de apostelen de Heer. In het bovenliggende artikel is de titel zo veel mogelijk omschreven geweest met termen als 'Heerser', 'Ultieme gezag' en 'machthebber'. Ze geven iets weer van het woord Heer, dat de apostelen veelvuldig op Jezus' toepassen. Om niet de lezer niet teveel te hoeven overspoelen met informatie, is de titel zo veel mogelijk buiten gebruik gebleven in dit artikel, wat niet wil zeggen dat ze daarom minder belangrijk is.

De titel Heer, in zijn griekse vorm aangeduid als kurioV, werd - evenals de veelvuldig op Jezus toegepaste titel sothr ('redder')-  meestal gereserveerd voor de romeinse keizers. Zij waren het ultieme gezag op aarde, werden in Jezus' dagen al gedacht als halfgoden, en als redders van steden en naties, die voor vrede, orde en stabiliteit zorgden. Het evangelie sloot nauw aan bij wat in de Antieke wereld in het algemeen als euaggelion of  'goed nieuws' werd verkondigd, namelijk dat er een nieuwe Keizer was, die de wereld zou regeren, en behoeden van de ondergang. 

Dit is dan ook een van de redenen dat christenen in het Romeinse rijk het veelvuldig moeilijk hebben gehad. Toen duidelijk werd dat deze termen een betekenis hadden die zich niet beperkte tot het spirituele domein, zoals in sommige esoterische cultussen, maar het mogelijk maakte de loyaliteit aan de Staat ruwweg te passeren omwille van een hogere autoriteit, namen de romeinse gezagshebbers geen risico. Dit staatondermijnende bijgeloof moest koste wat het kost de kop in gedrukt worden.

De titel Heer had overigens oudere wortels. Het was algemeen geaccepteerde eufemisme dat de joden gebruikten voor de Godsnaam. Vanwege het verbod  in de Tien geboden de Godsnaam, Jahwe, te misbruiken, raakte uiteindelijk de gewoonte in zwang deze naam maar helemaal niet meer uit te spreken. Waarschijnlijk doelt het gebod oorspronkelijk op de praktijk waarin men een godheid manipuleerde door middel van zijn of haar naam. Wanneer je iemands naam kende, was dit in de Oud-Oosterse en Antieke oudheid een machtig middel om die persoon of godheid te bezweren. Uit deze intuïtie stamt ook nog het hedendaagse gebruik bij exorcismen de naam van een demon te vragen.

Hoe het ook zij, omdat men de naam van God vele malen per pagina in de Hebreeuwse bijbel tegenkomt, koos men ervoor om zichzelf te beschermen tegen het al te gemakkelijk uitspreken ervan, door in plaats van de Naam het woord 'adonai' te lezen, hetgeen 'heer' betekent. Vandaar dat we ook in onze nederlandse vertalingen nog de onhandige terminologie 'Here HERE' tegenkomen, waarbij de tweede aanduiding, in kapitalen, de Godsnaam weergeeft.

Via de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuagint, kwam het equivalent Kurios in gebruik bij die joden die noch Hebreeuws, noch Aramees machtig waren.

Wanneer Jezus dus stoutmoedig als Heer beleden wordt, klinkt dus zowel de romeinse keizercultus als het joodse gebruik voor de Godsnaam een eufemisme te gebruiken, mee. De titel komt niet alleen in de brieven van Paulus - de vroegste christelijke geschriften - veelvuldig voor, maar ook in diverse hymnen(lofzangen op Christus) die hij citeert, en die dus nog ouder moeten zijn, namelijk uit de eerste twintig jaar nadat de apostelen waren begonnen te prediken. Het gaat om een titel die al in het vroegste christendom gebruikt werd, en die zeker vanuit joods perspectief Jezus op één lijn stelde met de Schepper.

Excurs V: De hel

Eigenlijk zou een heel artikel op zijn plaats zijn ten aanzien van dit onderwerp. De vraag naar de hel, en de prediking van de hel is in dit artikel echter opgeworpen, en een (kort) antwoord kan dus niet uitblijven.

Dat de hel bestaat weet iedereen die het journaal volgt. De hel is eenvoudig het tegenovergestelde van het goede leven. Mensen die onder depressies gebukt gaan spreken soms uit 'in een hel' te leven. Oorlog noemen we een hel. Dictatoriale regimes waarin sprake is van grootschalige terreur en onderdrukking zijn te kwalificeren als 'hels'.

De hel is een uitvinding van de mens. Ook bijbels-historisch is dat duidelijk: Het oorspronkelijke Aramese woord voor 'hel' is afgeleid van een dal waar men het afval dumpte, omdat het een onreine plaats was. In het dal Gehinnom hebben een tijdlang kinderoffers aan de Moloch plaatsgevonden. Het werd gezien als het tegenbeeld van Jeruzalem, de hemelse stad. Vandaag dat we in Openbaringen 22 een onderscheiding vinden tussen degenen die binnen de Hemelse Stad zijn, en degenen die blijven bij hun mensonwaardig gedrag, zodat zij erbuiten zijn.

Wij herkennen en erkennen allen gedrag dat anderen het leven onmogelijk maakt. Op het politieke vlak machtsmisbruik en corruptie, op het collegiale vlak het met twee gezichten spreken, achter iemands rug om beslissingen doorduwen, op het persoonlijke vlak oneerlijkheid en liefdesaffaires, op het misdadige vlak moord en diefstal. Het zijn slechts enkele voorbeelden die het leven onmogelijk maken, en die spreken van karakterzwakte.

Mensen maken elkaar het leven onmogelijk, en dit is eenvoudig wat de hel is. Sartre zei het fraai in een van zijn romans. "L'enfer, c'est les autres". We hebben gezien hoe Paulus de teloorgang en het moreel verval van de culturen om hem heen beschreef. We dienen ook opmerkzaam te zijn op de wijze waarop de keuzes die wij als mensen in het leven maken, ons karakter beïnvloedt.

C.S. Lewis heeft in navolging van Jonathan Swift eens gespeculeerd over de vraag wat er zou gebeuren als men het eeuwige leven had. Meer dan Swift betrok Lewis dit op het karakter van het individu. Hij redeneerde; als ik nu een humeur heb, en ik laat zich dat ontwikkelen, zal men in 70 jaar wellicht nauwelijks iets van merken. Maar stel dat ik niet zou sterven. Na 700 jaar zou ik een onaangenaam mens kunnen zijn, en na 7000 jaar een ronduit vervelende persoonlijkheid, maar als ik deze trek oneindig laat voortwoekeren zal ik uiteindelijk worden tot een ronduit ondragelijke persoonlijkheid om mee samen te leven, ja zelfs voor mezelf.

Lewis geloofde dat de menselijke geest onsterfelijk was. Daarin stond hij in een filosofische traditie met oude papieren, die minstens teruggaat op Plato. Ook theologisch valt er vanuit het Christelijk geloof alles voor te zeggen dat de geest niet uitdooft, nadat het lichaam het opgeeft. Aangezien de menselijke geest van oorsprong bij de onsterfelijke God vandaan komt, is het redelijk te denken dat de geest die onsterfelijkheid met de eeuwige Schepper gemeen heeft.

Als het stervensproces niet het einde betekent, maar de overgang naar een nieuwe fase in ons bestaan, zijn Lewis' overwegingen actueel. En als de karakterzwakte van vele miljarden mensen bij elkaar komt, is de hel al voorstelbaar.

Of er een hel zal zijn, hangt dus samen met de vraag of de menselijke geest onsterfelijk is. Als dit zo is, wordt de hel een reeële mogelijkheid. Stelt u zich eens voor de eeuwigheid door te brengen met Adolf Hitler of Saddam Hoessein. Het valt nauwelijks een prettig vooruitzicht te noemen, aangezien deze heren hebben bewezen bijzonder onsympathieke karaktertrekken te koesteren.

Excurs VI: De betrouwbaarheid van de Evangeliën

In het bovenstaande artikel hebben we Jezus' ideeën over zichzelf en zijn missie afgeleid uit de evangeliën. De laatste 200 jaar is de betrouwbaarheid van deze onder druk komen te staan. Exegeten hebben in die tijd, vanui verschillende filosofische kaders, verschillend geoordeeld over het historische gehalte van de evangeliën. Omdat we hierin geen eenzijdige positie hebben wille kiezen, naar de ene kant of de andere, lopen wat Jezus van zichzelf dacht en wat anderen van Jezus dachten in dit artikel door elkaar heen.

Drie opmerkingen zijn hier op z'n plaats:

De evangeliën vallen dus om (minstens) drie redenen geloofwaardig te noemen in het beeld dat ze van Jezus geven. Ten eerste zijn ze de oudste bronnen die een beeld geven van Jezus, en getuigenis afleggen van de wijze waarop men Jezus heeft gezien. Ten tweede mag men een continuïteit veronderstellen tussen de woorden en daden van Jezus en de evangeliën. Ten derde blijft genoeg ten aanzien van Jezus staan om in hem te kunnen geloven wanneer we de evangeliën met een radicale skepsis tegemoet treden.

Excurs VII: De betrouwbaarheid van Handelingen

Evenals de evangeliën is ook de 'Handelingen van de apostelen' niet aan de kritiek ontkomen. Lucas zou een eigen theologische agenda hebben gehad, en Paulus rede op de Areopagus incorrect hebben voorgesteld.

Het ligt voor de hand, dat als de Handelingen geen goed beeld zou geven van de historische situatie, de beschreven gebeurtenissen evenmin als weergaves van de vroegste apostolische prediking kunnen gelden.

Verschillende overwegingen maken dat we het hier toch als historische bron durven raadplegen:

Hoewel er dus discussie is over de historische betrouwbaarheid van verschillende aspecten van Handelingen, is deze discussie niet van toepassing op die gedeelten die in dit artikel aan de orde zijn.

 

 

© A.Langevel, Utrecht, november 2000.

 

Zie ook: Wat is het Evangelie? door Dave Armstrong.  


Aantal bezoekers sinds 3 dec. 2000:


UNIVERSI FINIS VERITAS!

 

Site Design: Copyright © 1999-2000 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 3 dec. 2000
Pagina bijgewerkt op: 16 okt. 2006

Algemene disclaimer: 
Het is de bedoeling van de stichting Europese Apologetiek (verder aangeduid met: "de stichting") om wetenschap en onderzoek te bevorderen. Het is geenszins de bedoeling van de stichting of van de evtl. auteurs van artikelen om mensen te kwetsen of hen een slechte naam te geven, maar integendeel te helpen qua rationele inzichten en te waarschuwen voor mogelijke gevaren, zoals sekten en andere dubieuze bewegingen. De inhoud van de artikelen, recensies, enz. vertegenwoordigt de mening van de auteurs en niet per se van de stichting. 
M.b.t. het toeschrijven van sommige (bijv. sektarische, onethische, irrationele, bijgelovige, occulte, enz.)  eigenschappen aan bepaalde groepen, stromingen of individuen op webpages van deze site: het gaat hier alleen om meningen en niet om stellingen van juridische kracht; er wordt alleen aangegeven dat er mogelijkheid is voor het toewijzen van die eigenschap(pen) aan de genoemde groepen. Dit geldt ook voor de keuze van links naar andere sites, of links naar offsite artikelen. 
Hiermee bent u, bezoeker van deze site, erop attent gemaakt dat de pagina's en de links op deze site, u kunnen confronteren met kritische meningen. Het is geheel uw eigen verantwoording als u ervoor kiest om verder te gaan kijken en de stichting stelt zich hiervoor niet aansprakelijk.