door
Navigatietips:
© Jacques van der Meer, Tilburg, oktober 1998.
Atheisme en psychologische theorieen
Cognitieve dissonantie
Christenen en cognitieve dissonantie
Surprised by joy
Onrustig is ons hart
Slot
In zijn boek Atheistisch Manifest(1995), noemt Herman Philipse verschillende argumenten tegen een theïstisch wereldbeeld. Bij één van het uit drie opstellen bestaand boek, brengt Philipse ter weerlegging van het geloof de volgende twee argumenten naar voren. Religieus geloof, zo zegt hij, kan verklaard worden vanuit psychologische theorieën. Hij noemt er twee. De eerste is het argument van projectie. In het geloof worden gevoelens en verlangens geprojecteerd, het object waarop deze geprojecteerd worden, wordt God genoemd. In andere artikelen op deze site wordt dit argument afdoende weerlegd. Het belangrijkste argument is, dat de theorie van projectie ook op de atheist toegepast kan worden. Wellicht is atheisme een projectie, namelijk van een mens die verlangt dat er geen God is.(zie verder het artikel: atheisme is projectie). Een ander belangrijk argument dat Bruno Gedressac noemt is, dat ook al kun je religieuze overtuigingen met behulp van de projectie theorie verklaren, het nog niet aantoont dat God niet bestaat. Het enige wat je hebt laten zien is hoe religieuze overtuigingen tot stand kunnen komen.(zie verder het artikel: religieus relativisme, tolerantie en Philipse's atheisme).
Het tweede argument dat Philipse noemt, is het argument van cognitieve dissonantie. Wat is cognitieve dissonantie? Cognitieve dissonantie is de afwijking die bestaat tussen enerzijds iemands overtuigingen en anderzijds de werkelijkheid benevens de overtuigingen van anderen. Om het met een voorbeeld te illustreren. Een meisje heeft een relatie met een jongen. Ze heeft bepaalde overtuigingen aangaande die jongen. Nu blijkt in werkelijkheid de jongen een crimineel te zijn. Het meisje, enorm verliefd op de jongen, zal de gegevens die ze hoort cognitief verwerken en zo lang mogelijk trachten haar overtuigingen te rechtvaardigen dat hij geen crimineel is.
Philipse gebruikt dit argument en past dit toe op de zendingsdrang van de apostelen. .. ."dezelfde hypothese verklaart waarom Jezus discipelen zo'n verbazingwekkende zendingsdrang aan den dag legden. Ze geloofden dat Jezus de Messias was en als koning der joden over alle vijanden zou zegevieren. De kruisiging van Christus weerlegde dit geloof en deed de cognitieve dissonantie stijgen (p70, atheistisch manifest.). Ziedaar, het gedrag verklaard! Om de cognitieve dissonantie te reduceren, gingen de apostelen de rest van de wereld bekeren, zodat de anderen hetzelfde zouden gaan denken en er geen confrontatie meer zou zijn en de cognitieve dissonantie niet ondraaglijk zou worden.
Een paar elementen zijn belangrijk. Ten eerste zegt Philipse dat de zendingsdrang van de apostelen het gevolg is van cognitieve dissonantie. Ze wilden graag hun boodschap uitdragen. Hiermee komen we bij het eerste belangrijke tegenargument. Waarom schreef Philipse dit boek? Om zijn boodschap uit te dragen? Wanneer zendingsdrang nu het gevolg is van cognitieve dissonantie, waarom zou dit dan niet ook gelden voor Philipse zelf? Het lijkt erop dat net als in het geval van projectie, het argument zich tegen de atheist keert. Zeker wanneer je in ogenschouw neemt de reden waarom Philipse het boek geschreven heeft. Philipse wil de mensheid overtuigen van het feit dat hij als atheist het meest rationeel is van allen (zie atheistisch manifest: p75).
Philipse voegt eraan toe, dat een wetenschappelijke hypothese de voorkeur verdient boven een religieuze(p70). Twee antwoorden kunnen hierop gegeven worden:
1. Philipse veronderstelt hier, dat het argument van cognitieve dissonantie in het voordeel van de atheist is. Op grond van bovenstaand argument is gebleken dat cognitieve dissonantie in feite neutraal is. Daarom gaat het argument niet op.
2. Philipse zegt dat de klasse van (religieuze) verschijnselen beter verklaard wordt vanuit wetenschappelijke dan vanuit theïstische hypothesen. Hiermee bedoelt Philipse dat wetenschappelijke verklaringen van religieus gedrag eenvoudiger zijn, en daarom beter, omdat wetenschappelijke hypothesen de pluriformiteit van religieus gedrag eenduidig kan verklaren. Philipse meent dat de christen toch niet wil verdedigen, dat God zich op verschillende wijze geopenbaard heeft, bijvoorbeeld aan de Grieken en aan de Germanen. Het argument klinkt aardig, maar gaat niet op. De christen meent dat de christelijke God de enige ware God is, en de goden van de Grieken en Germanen niet. Dit is een behoorlijke claim die de christen maakt. En het is ook niet eenvoudig deze te verdedigen. Het feit dat wetenschappelijke hypothesen meer recht doen aan de aard van de vele religieuze verschijnselen is nog geen voldoende argument om de claim van de christen te weerleggen. Philipse motiveert zijn standpunt dan ook niet voldoende, maar begint met de woorden '....Men kan toch niet van mening zijn dat.....', zonder dit verder te motiveren. Het enige bezwaar blijkt te zijn, dat het idee hem niet aanstaat.
Christenen en cognitieve dissonantie
Tot zover is gebleken dat Philipse's argument van cognitieve dissonantie ter verklaring van religieus gedrag niet opgaat. Evenals met het projectieargument blijkt het ook voor de theist een argument te zijn, tegen het atheïsme. Atheïsme is een vorm van projectie of cognitieve dissonantie. Om dit duidelijk te maken, geef ik twee voorbeelden. Er zijn er waarschijnlijk miljoenen, maar twee kunnen volstaan. De eerste is het (bekende) bekeringsverhaal van de engelsman C.S Lewis. Het tweede voorbeeld komt uit een van de hoogtepunten uit de westerse literatuur: 'de belijdenissen' van Aurelius Augustinus.
In zijn autobiografie 'Surprised by joy, the shape of my early life'(1955), beschrijft C.S Lewis de zoektocht die leidde tot zijn bekering op 31-jarige leeftijd in 1929. Lewis beschrijft in zijn boek hoe lang hij getracht had als atheïst te leven en zich verzette tegen argumenten om christen te worden. Lees wat hij schrijft aan het eind van zijn boek, het moment waarop hij tot bekering kwam in Oxford: 'You must picture me alone in that room in Magdalen, night after night, feeling, whenever my mind lifted even for a second from my work, the steady, unrelenting approach of Him whom I so earnestly desired not to meet. That which I greatly feared had at last come upon me. In the Trinity Term of 1929 I gave in, and admitted that God was God, and knelt and prayed: perhaps, that night, the most dejected and reluctant convert in all England. I did not then see what is now the most shining and obvious thing: the Divine Humility......., But who can duly adore that Love which will open the high gates to a prodigal who is brought in kicking, struggling, resentful and darting his eyes in every direction for a chance of escape? (Surprised by Joy, p228).
Over cognitieve dissonantie gesproken. Lewis' cognitieve dissonantie werd ondraaglijk. Hij gebruikt woorden als 'I gave in' en '..that which I greatly feared'. Wie denkt dat zulke verhalen zeldzaam zijn, heeft het mis.
Augustinus beschrijft in zijn autobiografie 'de Belijdenissen', zijn levensverhaal. Het hele boek is gericht tot God, aan wie hij zijn verhaal als het ware vertelt. Het beschrijft het verhaal van een man die het christendom niet wenste te accepteren. Een man die het in allerlei andere vormen zocht, totdat hij uiteindelijk onder de invloed van Ambrosius zich katholiek liet dopen. Augustinus beschrijft zijn periode bij de sekte van de Manicheërs. Hoe hij teleurgesteld raakte en tot de overtuiging kwam dat ze niet de waarheid verkondigden. Augustinus kwam na veel weerzin tot het inzicht, net als Lewis en met hen vele anderen. Augustinus geeft aan hoe de ondraaglijkheid van cognitieve dissonantie voor hem opgelost werd: Want gij hebt ons gemaakt voor U en onrustig is ons hart, tot het rust vindt in U.
Philipse bracht als argument tegen het geloof in God in, onder andere dat dit te verklaren zou zijn met het psychologische verschijnsel cognitieve dissonantie. Aangetoond werd dat dit argument minstens zo goed van toepassing is op het atheïsme. Uiteindelijk werd dit geïllusteerd aan de hand van twee voorbeelden. Het bekeringsverhaal van C.S Lewis, en de belijdenissen van Augustinus.
Referenties
© Jacques van der Meer, Tilburg, oktober 1998.
Verwante artikelen:
Aantal bezoekers sinds 25 oktober 1998:
Pagina Layout: Copyright ©
1998-2000 Stichting Europese Apologetiek
Pagina gemaakt op: 25 okt. 1998
Pagina bijwerkt op: 14 mei 2000